| |
4 Vechten om te overleven
De joodse bevolking die aan de vooravond van de tweede wereldoorlog in België woonde, had zich nog niet lang in ons land gevestigd. Vóór 1914 woonde er hier maar een kleine kolonie joden: Belgische joden hoofdzakelijk van Nederlands-Duitse oorsprong en recentere immigranten van Russische en Oostenrijkse afkomst. Tussen 1921 en 1930 dreven armoede en vervolgingen een veel talrijker groep Poolse en Russische joden naar ons land. Na 1933, vooral in 1938, kregen ze het gezelschap van Duitse en Oostenrijkse joden, op de vlucht voor de nazi's. Zo kwam het dat van de ca. 66.000 joden in België vóór 10 mei 1940 er slechts een 4.000 de Belgische nationaliteit bezaten. Deze Belgische joden vormden een sociale elite in handel en industrie en waren ook de officiële vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap. De overgrote meerderheid van de joden waren echter kleine zelfstandigen. Ze waren voornamelijk werkzaam in de lederbewerking, de diamant en textielsector. De joodse bevolking in België vormde dus vóór 1940 zeker geen hechte gemeenschap, noch in de sociologische, noch in de religieuze zin. De traditionele godsdienstige en humanitaire joodse organisaties vertegenwoordigden vooral de Belgische joden en waren er niet in geslaagd de joodse gemeenschap echt te organiseren. De toevloed van zoveel vreemdelingen gaf aanleiding tot racistische oprispingen,
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1, 2, 3, 4, 5) De Joodse gemeenschap in ons land aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog
(6) ‘Volksverwering’, de spreekbuis van de Antwerpse antisemitische milieu's
| |
| |
voornamelijk in Antwerpen. De reacties betroffen hier haast uitsluitend de buitenlandse joden. Het was vooral in Antwerpen dat de agressieve anti-joodse groepering ‘Volksverwering’ heel actief was. Onder leiding van advocaat René Lambrichts heeft ‘Volksverwering’ een zeer nefaste rol gespeeld, vooral tijdens de bezetting. In de negatieve reacties van een deel van de publieke opinie en ook van de overheid, speelde de politieke overtuiging van een aantal buitenlandse joden een rol. Onder invloed van de politieke situatie in hun land van herkomst, was er onder hen een sterke kern van zionisten, communisten, socialisten. De Spaanse burgeroorlog had een bijzondere aantrekkingskracht op de joodse anti-fascisten. Onder de vrijwilligers die vanuit België dienst namen bij de Internationale Brigades, waren er zeer veel buitenlandse joden.
De 10de mei ging de joodse bevolking, samen met tienduizenden Belgen op de vlucht. Zij had ongetwijfeld alle redenen om een bezetting van het nationaal-socialistisch Duitsland te vrezen. Andere joden waren intussen door de Belgische autoriteiten naar Frankrijk gevoerd. Zij maakten deel uit van de verdachte vreemdelingen die door de Belgische regering waren aangehouden. Onder hen bevonden zich enkele duizenden Duitse en Oostenrijkse joden die aan de vooravond van de tweede wereldoorlog naar België waren geëmigreerd om aan de anti-semitische vervolgingen te onstnappen. Achtduizend joden die vóór mei 1940 in België verbleven, kwamen uiteindelijk in Franse interneringskampen terecht. Bijna 6.000 van hen zouden via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd worden. De meeste joden die naar Frankrijk waren gevlucht kwamen evenwel in de loop van de zomer van 1940 naar België terug. Gunstige berichten over het correct gedrag van de Duitse troepen sijpelden in Frankrijk door en overtuigden ook de joden dat het in België nog niet zo'n vaart zou lopen als in Duitsland. Dat leek wel erg naïef, maar men moet toch bedenken dat deze mensen hun werk en woning in België hadden en ze als vluchteling in Frankrijk in erg moeilijke omstandigheden leefden.
De Duitse bezetter hoedde er zich wel voor de eerder positief ingestelde bevolking tegen zich in het harnas te jagen door het nemen van uitzonderingsmaatregelen tegen de joden. Deze voorzichtige politiek zou trouwens gedurende bijna twee jaar worden verdergezet. De jodenverordeningen die vanaf eind oktober 1940 werden uitgevaardigd, verraadden geenszins de uiteindelijke bedoeling, de vernietiging van de joden, de ‘Endlösing’. De belangrijkste Duitse verordeningen illustreren duidelijk deze bedoelingen. Op 28 oktober 1940 vaardigden de militaire autoriteiten de eerste anti-joodse maatregelen uit. Hierin werd een omschrijving gegeven van het begrip ‘jood’ en werd de terugkeer verboden van joden die het land hadden verlaten. Het meest opvallend was de oprichting van een jodenregister, waarin alle joden van meer dan vijftien jaar zich moesten laten inschrijven. Een aantal specifieke maatregelen troffen verder de vreemde joden, zo de verplichte tewerkstelling in Limburg van december 1940 tot juli 1941.
Een verordening van 31 mei 1941 verbood de Belgen handel te drijven met joden. Daarnaast werden de Belgische joden uitgesloten van functies in de openbare diensten, het onderwijs, het gerecht, de medische sector en de pers. In feite ging het hier over een erg kleine groep. De bezetter wachtte er zich dus voor de Belgische bevolking tegen zich op te zetten door draconische maatregelen tegen de joodse bevolking. Vandaar een omzichtige tactiek die in twee fasen verliep: eerst werden de joden geïdentificeerd. Dit gebeurde door middel van het jodenregister. Vervolgens werden ze van hun bestaansmiddelen beroofd en van de Belgische bevolking geïsoleerd. Minder dan één jaar vóór de eerste deportaties werd de joodse bevolking in een administratief getto gedreven, namelijk door de oprichting van de ‘Jodenvereniging in België’ (de Jodenraad) op 25 november 1941. De laatste stap was de invoering van de jodenster op 27 mei 1942. Hier hadden de Duitsers zich misrekend. De bevolking reageerde niet langer onverschillig, maar koos partij voor de vernederde en vervolgde joden. Door de jodenster werd de discriminatie van de joodse medeburgers nu duidelijk zichtbaar.
De betuiging van medeleven met de verdrukte joden bleef evenwel beperkt tot de grote steden. Het was immers alleen daar dat de joodse bevolking zich - sinds de verordening van 29 augustus 1941 - mocht vestigen. In feite was dit een bevestiging van een bestaande toestand.
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1) Joodse vluchtelingen uit Nazi-Duitsland vonden nergens onderdak, ook niet in de USA. De ‘Saint-Louis’ in Antwerpen
(2) Joodse vluchtelingen in Merksplas
(3) Antisemitische bladen als ‘Volksverwering’ legden altijd een verband tussen jodendom, bolsjevisme en vrijmetselarij, ...
(4) Advokaat Lambrichts, leider van Volksverwering
(5) Antisemitische brochure van Jef van de Wiele, leider van de DeVlag
(6) Boycot van Joodse onderneming, in het begin van de bezetting
(7+8) Anti-joodse rellen bij de synagoge in de Van de Nestlei in Antwerpen
| |
| |
Naast de anti-joodse maatregelen van de bezetter, had er zich intussen een ander belangrijk feit voorgedaan, namelijk de brutale vernieling van een joodse synagoge in Antwerpen. In Antwerpen waren de anti-joodse maatregelen ook veel scherper dan elders: zo was er een verbod om cinema's, parken en toneelzalen te betreden. Deze situatie was voor een goed deel toe te schrijven aan de agitatie van de ‘Anti-Joodse Centrale’ gegroeid uit de vooroorlogse ‘Volksverwering’. Daarnaast was het anti-semitisme in de collaboratiepers, soms openlijk, soms indirect, aanwezig. In de clandestiene pers lokte dit alles vóór de invoering van de jodenster in 1942, nauweljks reactie uit. Slechts in 4 van de 96 clandestiene kranten kwam het joodse probleem in december 1940 ter sprake. Slechts hier en daar reageerde men tegen de verwijdering van joden uit openbare ambten: zo aan de ULB waar de academische overheid zich naderhand onderwierp - en bij de Brusselse orde van advocaten die weigerde nog verder een ledenlijst te publiceren.
Door de Belgische administratie werd er loyaal meegewerkt aan de uitvoering van anti-joodse verordeningen. De secretarissen-generaal hebben wel geweigerd de anti-joodse maatregelen zelf door te voeren, maar zij hebben niet belet dat de gemeentelijke administraties de opdracht kregen jodenregisters aan te leggen. De Belgische overheden pasten ook hier de politiek van het minste kwaad toe: zolang er aan de Belgische joden - die slechts 6% van de joodse bevolking uitmaakten - niet werd geraakt, bleven de reacties gematigd. Dit verklaart trouwens waarom deze joden van Belgische nationaliteit, althans in den beginne, van de wegvoeringen gespaard bleven. Het Duits militair bestuur was er zich van bewust dat zijn antijoodse maatregelen nog niet veel protest hadden uitgelokt. Anderzijds besefte het ook dat die maatregelen slechts op de sympathie van een zeer kleine minderheid van de bevolking konden rekenen. Daarom ook werd de invoering van de ‘ster’ in maart 1942 uitgesteld. De vrees van het bezettingsbestuur werd in juni 1942 bewaarheid. Het feit dat de racistische vervolging nu voor iedereen goed zichtbaar werd, deed de onverschilligheid omslaan in medelijden en verontwaardiging. In de belangrijkste clandestiene kranten kwamen felle reacties los: in de ‘Libre Belgique’, in ‘Le Peuple’, in ‘Le Drapeau Rouge’. De reserves - of liever bepaalde anti-semitische vooroordelen die in bepaalde bevolkingslagen levendig waren - moesten wijken voor de patriottische eenheid onder het motto: de vijand van mijn vijand is mijn vriend. In augustus 1942 titelde ‘La Libre Belgique’: ‘Belgen, of ge nu pro of anti-semiet zijt, weet dat de joden slachtoffer zijn van de Duitsers. (...) Protesteer tegen de barbaarse
maatregelen die tegen hen zijn genomen. Dat zal de Duitsers woedend maken.’ Ook de gemeentelijke overheden, die net als met het aanleggen van de jodenregisters, met de verdeling van de ‘ster’ waren belast, werden nu niet meer unaniem bereid gevonden om mee te werken. De conferentie van Brusselse burgemeesters weigerde. Uiteindelijk besliste de bezetter de ‘ster’ in de Brusselse agglomeratie via de Oberfeldkommandantur zelf te laten verdelen. Later werd deze taak door de Joodse Raad overgenomen. Elders, zoals in Antwerpen, voerden de gemeentediensten trouw de opdracht van de bezetter uit.
In ieder geval was het ‘jodenprobleem’ voor wat de bezetter betrof, nu in zijn definitieve fase getreden en kon de uitvoering ervan - ook in zijn meest onmenselijke aspecten - niet meer voor de Belgische bevolking verborgen blijven. De verontwaardiging die in de publieke opinie uiteindelijk aanwezig was bij de invoering van de ‘ster’, werd dan ook langzaam maar zeker omgezet in daadwerkelijke solidariteit. Ongeveer twee maanden na de invoering van de ‘ster’, eind juli 1942, begonnen de eerste jodendeportaties. De ‘kaarten voor de tewerkstelling’ werden via de ‘Jodenvereniging in België’, de Joodse Raad, verspreid. De eerste opgeroepenen meldden zich op 27 juli aan de poorten van de Dossin-kazerne in Mechelen. Op 4 augustus vertrok het eerste konvooi: in drie maanden zouden 17.000 mannen, vrouwen en kinderen vervoerd worden naar de gaskamers van Auschwitz. Zij vormden 2/3 van de uit België gedeporteerde joden.
De Belgische notabelen, zoals de secretaris-generaal van het Departement van Justitie, Schuind, kardinaal Van Roey en koningin-moeder Elisabeth kwamen tussen bij de bezetter om deze wegvoeringen, zoniet ongedaan te maken, dan toch te verlichten. Het enige resultaat van
| |
| |
hun tussenkomsten was dat de joden met Belgische nationaliteit voorlopig gespaard bleven van de ‘verplichte tewerkstelling in het Oosten’. In vele clandestiene kranten werd de ‘voorzichtigheid’ van deze tussenkomsten betreurd. Zij hadden op zijn minst protesten verwacht. De enige groep die in de zomer van 1942 op een radicale manier in het verzet ging tegen de organisatie van de ‘tewerkstelling’ kwam uit communistische hoek: de partizanen van het Mobiel Korps, gegroeid uit de MOI (Main d'Oeuvre Immigrée) - traden in het strijdperk. Voor de joodse communisten moest deze strijd in de eerste plaats gericht zijn tegen de ‘Jodenvereniging in België’, door hen bestempeld als ‘een instrument van onze meest bloeddorstige vijand’. De joodse notabelen die dachten een politiek van het minste kwaad te volgen door samen te werken met de bezetter werden vanuit linkse middens aangevallen. De linkszionistische organisaties en de communisten uit de MOI vonden elkaar in deze kritiek. Na de illegale syndicale strijd in de joodse bedrijven in de lente van 1942, kozen in de zomer van datzelfde jaar - door de massale deportaties - vele joodse jongeren voor de gewapende strijd. Zij kwamen in het Mobiel Korps terecht, omkaderd door oud-vrijwilligers van de Internationale Brigades. De 25ste juli 1942 voerde de Pools-joodse compagnie van het Mobiel Korps een actie uit tegen de Jodenvereniging, gevestigd aan de Brussels Zuidstraat: de steekkaarten met namen van de in België wonende joden werden in brand gestoken. De partizanen kwamen echter te laat: het ging hier slechts om kopieën.
Op 29 augustus, in de periode van de razzia's, zouden zij de verantwoordelijke van de ‘tewerkstelling’ in de Jodenvereniging op straat neerschieten. Ondanks de loyale medewerking van de joodse notabelen - getuige hiervan de oproep van de 1ste augustus 1942, uitgaande van de Jodenvereniging - liepen spontane aanmeldingen van joden in Mechelen na een paar weken sterk terug. Met het vierde konvooi, de 15de augustus, was er al een vertraging op het schema van de SS. Om dit te verhelpen gingen de Duitsers over tot razzia's. Gezien de grotere concentratie van de joodse bevolking in Antwerpen, werden er drie razzia's uitgevoerd, tegen één in Brussel. Dat alles in één maand. Voor de razzia's van de 15de en de 18de augustus in Antwerpen kon de SS rekenen op de steun van de gemeentepolitie.
Uit een politieverslag van 31 augustus 1942 blijkt goed hoe nauwgezet de Antwerpse politie haar taak vervuld heeft: ‘Van dezen die verklaarden ziek te zijn werd geen rekening gehouden. De beoordeling werd overgelaten aan de Duitse overheid. Door de moedwilligheid van meerdere joodsche inwoners waren de agenten verplicht deuren te openen met geweld’. Het barbaars optreden van de SS en haar Vlaamse hulptroepen versterkte nog de afkeer tegen de bezetter bij de bevolking. Spontane daden van solidariteit, het verbergen van de opgejaagde joden, kwamen nu snel op gang. Het kwam er voor het verzet vooral op aan de joden ervan te overtuigen niet naar Mechelen te gaan. Men mag immers niet vergeten dat er zeer weinig bekend was over de aard van de zogenaamde ‘verplichte tewerkstelling’. Zo schreef het katholieke sluikblad ‘De Vrijschutter’ in september 1942: ‘Mannen worden opgespoord en weggevoerd om als slaven te gaan werken en sterven voor dat heerenvolk. Vrouwen en jonge dochters worden weggesleurd, ontvoerd naar concentratiekampen. Moeders worden weggerukt en ontnomen aan de weenende kinderen. Schreiende kinderen worden in tuchthuizen en gestichten ondergebracht en zullen hun ouders niet meer terugzien. Families worden uiteengerukt, vernietigd, uitgemoord’. In mei 1943 was ‘De Vrijschutter’ wel iets preciezer over het lot van de gedeporteerde joden, wellicht als gevolg van BBC-uitzendingen: ‘Alzoo hebben ze deze ongelukkigen in heel het bezet Europa met duizenden weggevoerd naar concentratiekampen waar ze meestendeels door mishandelingen en gebrek omkwamen. Heele wagonladingen zijn ter bestemming aangekomen met niets anders dan een hoop in ontbinding zijnde lijken. Heele kampen werden met giftgas
bewerkt en uitgemoord’.
Uiteindelijk kwamen enkele getuigen de alarmerende geruchten bevestigen: Victor Martin, een OF-lid, vertrok in oktober 1942 naar Duitsland om ‘studieredenen’. Hij reisde door naar Polen en bezocht daar familieleden van in België verblijvende joden, werd aangehouden, kon ontsnappen en keerde in mei 1943 naar België terug. Zijn verslag over het gebruik van de gaskamers bevestigde wat zelfs vele joodse ver- | |
| |
1
2
3
4
5
6
(1) Gherts en Yvonne Jospa, bezielers van het Joods Verdedigingscomiteit
(2-4) Joodse kinderen, in een Luiks landbouwersgezin (familie Géorisse in Cornémont)
(5+6) Joodse gevangenen, neergeschoten bij ontsnappingspogingen uit convooi naar Auschwitz (19 april 1943). Het ging hier om een individuele verzetsactie in de omgeving van Boortmeerbeek. Meer dan 200 joden slaagden erin te ontsnappen.
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1) Yvonne Nèvejean, Directeur-Generaal bij het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Ze maakte zich erg verdienstelijk in de hulp aan joodse kinderen.
(2) Aanhouding van joodse mannen, vrouwen en kinderen
(3-8) Katholieken speelden een erg actieve rol in de hulp aan de joden:
(3) Priester Bruylandts, onderpastoor in Anderlecht (rechts)
(4) Mgr. Kerkhofs, bisschop van Luik
(5) Advocaat Van den Bergh, Luik
(6) Pater Capart, SJ
(7) Priester André, Namen (tweede links)
(8) Dom Bruno, Leuven
| |
| |
zetsmensen niet voor mogelijk hadden gehouden. In februari 1944 drukte ‘Le Flambeau’ een nieuwe getuigenis af van twee Antwerpse joden die uit Polen waren gevlucht.
De afschuwelijke waarheid begon langzaam door te dringen: ‘Wanneer ons verteld werd dat joodse kinderen werden vergast, dat oude mensen en zieken gewoon werden omgebracht, wilden wij het niet geloven, wij dachten dat het misschien overdreven was. Helaas, de berichten van twee ooggetuigen bevestigen deze tragische waarheid’. In de getuigenis was voor het eerst sprake over Auschwitz, in de joodse benaming Oswiécim, en over de verbrandingsovens. Een gelijkaardige getuigenis was reeds in juni 1943 in ‘Unzer Kampf’ verschenen: ‘Wij joden hebben niets meer te verliezen’, schreef ‘Unzer Kampf’. ‘Liever dan te worden opgepakt, laat ons ter plaatse vechten, hier, met de wapens in de hand... Hoe zou een jood zich afzijdig kunnen houden, en rustig eten en drinken, terwijl in Auschwitz zijn vader, broeder, moeder en zuster worden verbrand’. Anderhalf jaar na het begin van de massale deportaties kwamen er dus steeds meer aanwijzingen dat het ongelooflijke toch waar kon zijn. Zekerheid kreeg men echter pas na de oorlog. In ieder geval had het verzet zich niet vergist toen het de nazi's de meest kwalijke bedoelingen toeschreef en vanaf het najaar van 1942 alles in het werk stelde om de joodse bevolking aan de wegvoering te onttrekken.
De joden konden maar op één manier aan de wegvoering ontsnappen: door onder te duiken. Maar deze volledige illegaliteit veronderstelde dat men zo goed als alle materiële zaken opgaf: dat men voor alles - verblijf, rantsoenzegels, enz... - een beroep deed op onbekenden. Het was een moeilijke stap die duizenden joden in het najaar van 1942 hebben gezet. Dat het hier gaat over duizenden leren ons de volgende nuchtere cijfers: 57.000 joden verbleven in België na de zomer van 1940, 17.000 onder hen werden tussen de zomer en eind oktober gedeporteerd. Een 6 à 8.000 vluchtten naar Frankrijk in de hoop in Zwitserland of Spanje te geraken. Minimaal bleven er bijgevolg nog 30.000 joden in België achter die zich op één of andere manier wegstopten, en die in de loop van de vierentwintig maanden die hen scheidden van de bevrijding niet zelden van adres dienden te veranderen. Nog 8.000 werden er uiteindelijk opgepakt en gedeporteerd. Het logeren van duizenden mensen veronderstelde de medewerking van velen. Zij hebben de redding van zowat de helft van de in België verblijvende joden mogelijk gemaakt.
Dit alles zou evenwel niet mogelijk geweest zijn zonder het ‘Joods Verdedigingscomiteit’, dat deel uitmaakte van het Onafhankelijkheidsfront. In oktober 1942 had het OF in zijn ‘Inwendig Bulletijn’ richtlijnen verspreid om de joodse bevolking ter hulp te komen. De leden van het OF hadden in de eerste plaats een informatieopdracht: de bevolking inlichten en de verontwaardiging opwekken, het ‘joods probleem’ in het politieke kader van de strijd tegen het nationaal-socialisme plaatsen. Daarnaast diende de concrete hulp te worden georganiseerd: de joodse kinderen en volwassenen moesten zich kunnen verbergen. Een hele reeks praktische voorstellen werden gelanceerd, het zoeken van families, maar ook kloosters, sanatoria, scholen, pensionaten om de joden te herbergen.
Het ‘Joods Verdedigingscomiteit’ vond zijn oorsprong in de vooroorlogse joodse politieke organisaties.
Naast de traditionele joodse religieuze en caritatieve organisaties, was er reeds voor de oorlog een vrij uitgebreid spectrum van politieke stromingen actief in het joodse midden. Zo was er de sociaal-democratische Bund, zoals de meeste joodse politieke groepen uit Polen ‘geïmporteerd’. Daarnaast de diverse zionistische groepen (van rechts naar uiterst links) en tenslotte ook nog de communisten die vooral in de tweede helft van de jaren dertig sterk aan invloed hadden gewonnen. Tijdens de bezetting was dit politiek leven zo goed als stilgevallen, met uitzondering van de linkerzijde: de Bund die het clandestiene blad ‘Der Morgen’ uitgaf, de linkse zionisten - de Linke Paole Sion - rond het blad ‘Unzer Wort’ en de communistische MOI. In het voorjaar van 1942 kwam er een toenadering tot stand tussen de linkse zionisten en de communisten die gezamenlijk de politieke strijd aanbonden tegen de ‘Jodenvereniging’, de Joodse Raad. Het was dit front van de joodse linkerzijde dat door Gherts Jospa in eerste instantie werd gecontacteerd toen hij vanuit het Onafhankelijkheidsfront een hulporganisatie
| |
| |
voor de joden wilde oprichten. Jospa werd geboren in Bessarabië, dat toen nog Roemeens grondgebied was. In de jaren twintig kwam hij naar België en studeerde voor mijningenieur in Luik. In 1934 werd hij lid van de KP. Twee jaar later verkreeg hij de Belgische nationaliteit. Het was Jospa die in de zomer van 1942 contact opnam met Robert Mandelbaum, communist, actief in ‘Solidarité Juive’ en Abusz Werber van het links-zionistisch georiënteerde ‘Secours Mutuel’. Zij kregen in eerste instantie het gezelschap van Emile Hambrésin, een progressief katholiek uit de kennissenkring van priester Bolland. Hambrésin was in de jaren dertig redacteur van ‘La Cité Chrétienne’. Hij was erg actief geweest in de ‘Belgische Liga tegen het racisme en het anti-semitisme’. Vanuit deze groep werd een uitbreiding gezocht naar joodse notabelen - die meestal minder belangrijke posten bezetten - van de officiële ‘Jodenvereniging’. Dit werd mogelijk door de toetreding van Chaim Perelman tot het verzet. Door toedoen van Perelman stemden een aantal vooraanstaanden - buiten het uiterst links milieu - erin toe zich actief voor het Joods Verdedigingscomiteit in te zetten. Benjamin Nijkerk, een Nederlands industrieel die aanleunde bij de liberaalgeoriënteerde Algemeen-Zionistische beweging, Eugène Hellendael, lid van de Jodenvereniging van Brussel en tenslotte de Hongaar Eduard Rotkel. Op een bijeenkomst in de woning van Perelman in Ukkel, in september 1942, waren het deze acht die aan de basis lagen van wat vanaf 1943 het ‘Joods Verdedigingscomiteit’ werd genoemd, beter gekend onder de Franse benaming ‘Comité de
Défense des Juifs’ (CDJ). De jodenvervolging was voor de Belgische bevolking pas zichtbaar in de zomer van 1942, maar toen was de Duitse militaire en politieke overheid er reeds in gelukt, met succes, een eerste fase van de Endlösing’ door te voeren de identificatie en isolering van de joodse bevolking.
Bij het begin van de massale deportaties slaagde de bezetter erin in drie maanden tijd bijna 1/3 van de in België verblijvende joden naar uitroeiingskampen te verslepen. Hij zou er daarna twee jaar over doen om in totaal 50% te bereiken. Dit spijts de massale razzia's en de onophoudelijke speurtochten van de SS-politie met hun Belgische en vooral Vlaamse helpers. Dat meer dan de helft van de in België verblijvende joden de oorlog heeft overleefd, is te danken aan de spontane steun waarvan de joden konden genieten in brede lagen van de Belgische bevolking en aan de efficiënte werking van het verzet.
Dit verzet tegen de jodendeportaties kwam op gang in de zomer van 1942 en was in eerste instantie georganiseerd vanuit het OF en de joodse communisten. Vele joden waren al vóór 1942 in het kader van Belgische verzetsbewegingen actief, maar in de joodse milieu's was enkel extreem-links erin geslaagd zich te organiseren. Deze joodse communisten en enkele zionisten waren beginnen samenwerken als gevolg van hun gemeenschappelijk verzet tegen de collaboratie van de Jodenvereniging. Dit was de uitvalsbasis voor de groei van een veel breder comité - het Joods Verdedigingscomiteit - dat bij een bredere politieke waaier van de joodse én Belgische bevolking aansluiting vond. Opmerkelijk is trouwens hoezeer katholieken hierin een belangrijke rol hebben gespeeld. Hoewel enkel in Luik monseigneur Kerkhofs iets heeft georganiseerd vanuit de kerkelijke hiërarchie, om de joden op te vangen, hebben zeer vele katholieken zich op dit terrein van de menselijke solidariteit ingezet.
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1-6) Schetsen en inlichtingen over vliegvelden en de Duitse kustverdediging, die door de dienst CLARENCE naar Londen werden gestuurd.
(7) Een clandestiene radiozender
|
|