| |
| |
| |
3 De guerrilla van de partizanen
Uit de clandestiene pers blijkt hoe moeizaam de gewapende activiteiten van de communisten op gang kwamen. Voorlopig beperkte men zich tot sabotage-acties op kleine schaal. De ‘Drapeau Rouge’ signaleerde voor augustus en september 1941 sabotagedaden bij Carels in Gent, de Union Chimique in Oostende, enkele Brusselse bedrijven, bij ACEC in Charleroi, een vliegtuigfabriek in Courcelles, een munitieopslagplaats in Antwerpen. Nochtans was de politiek-militaire bedoeling van de communistische partijleiding op dat ogenblik reeds duidelijk omlijnd. Zo schreef ‘De Roode Vaan’ in september 1941: ‘Door de aktie voor de bevrijding van ons grondgebied te versterken, zullen wij op het binnenlandse front diegenen vervoegen wier strijd zich samensmelt met de onze: de heldhaftige strijders van het Roode Leger, die in het Oosten op het hoofdfront den reuzenstrijd voeren voor de vrijheid van de wereld.’
Het perspectief op lange termijn was dus in feite van militaire aard. Door de oprichting van een binnenlands front, het zogenaamde derde front, wilden de communisten de druk op het Oostfront doen afnemen. Hun doelstellingen waren dus duidelijk van politiek-militaire aard. Met de beperkte middelen waarover ze beschikten, richtten de communisten in dit beginstadium hun pijlen in de eerste plaats op de rechtstreekse medewerkers van de bezetter, de Belgische collaborateurs. Via die omweg wilden ze het ‘derde front’ zo doelmatig mogelijk maken. Ook de verscherping van de bezettingspolitiek speelde 'n grote rol. ‘Le Drapeau Rouge’ van oktober 1941 zag het zo: ‘Het is niet de actie die de repressie uitlokt, het zijn de misdaden van de nazi's die de actie hebben uitgelokt en onze beulen hebben zeker niet gewacht tot de sabotage een massakarakter aannam om honderden anti-fascisten en patriotten aan te houden, op te sluiten en naar Breendonk te sturen om er te sterven van honger en mishandelingen.’ Het is in deze context dat men de verzetsacties moet bekijken, ondanks vergissingen en ontsporingen. Het is in elk geval duidelijk dat de bezetting van ons land een flagrante terreurdaad was. De nationale instellingen werden geleidelijk ondergeschikt gemaakt aan het nationaalsocialistische bestuursapparaat. Rex, VNV, De-Vlag en SS-Vlaanderen kregen in de schaduw van Duitse geweerlopen de macht in handen, vooral op lokaal vlak. Ook dit werd door de meerderheid van de bevolking aangevoeld als terreur.
Maar nog sterker voelde men de beperkingen aan van een economie in oorlogstijd. Voor een land als België, dat zo sterk afhankelijk was van de buitenlandse handel, had de oorlogssituatie ernstige gevolgen voor de tewerkstelling. Daarbij kwam nog de gebrekkige voedselvoorziening die eveneens afhankelijk was van de invoer. Bovendien werd een groot gedeelte van onze landbouwproduktie voor Duitsland bestemd. De crisis kwam bij iedereen hard aan, maar vooral bij de arbeidersklasse. Uit sociale noodzaak trokken vele werklozen (en anderen) naar Duitsland. Velen onder hen zouden na de invoering van de verplichte tewerkstelling evenwel niet teruggaan. Sommigen kwamen bij het verzet terecht, zelfs bij de partizanen. Wie zich bij de nieuwe toestand niet wou neerleggen, had zeer weinig mogelijkheden, en dat gold zeker voor wie onderaan de maatschappelijke ladder stond. Zelfs in milieu's die afwijzend stonden tegenover gewapende acties, bestempelde men het geweld als de losprijs van de tirannie, zoals de clandestiene socialistische krant ‘L'Espoir’ in oktober 1941.
Voor de communisten was de situatie sinds de zomer van 1941 dramatisch gewijzigd. Na de aanhouding van een paar honderd KP-militanten eind juni, was iedere gekende communist
| |
| |
gewoonweg vogelvrij verklaard. Tussen december 1941 en januari 1942 werden niet minder dan 17 communisten terechtgesteld en 12 ter dood veroordeeld. Tientallen anderen wachtten op hun vonnis of waren al naar Duitsland gedeporteerd. Twee militanten, onder wie volksvertegenwoordiger Cordier, waren door de Gestapo vermoord. Vooral de dood van Cordier was een psychologisch keerpunt. In februari 1942 merkte ‘Le Drapeau Rouge’ op dat de Duitse terreur een afschrikkingsmiddel was dat zich tegen de bezetter zou keren. Op dat ogenblik hadden de communisten nog geen dodelijke aanslagen gepleegd.
Vanaf eind 1941 werden de eerste gewapende kernen opgericht. Geïnspireerd door het Russische en Joegoslavische voorbeeld, bedachten ze zichzelf met de naam ‘Partizanen’. Later gebruikte men ook PA, in codetaal SO, en zelfs ‘Kinderwelzijn’. De partizanen waren aanvankelijk vooral in de steden actief, tot eind 1942 overwegend in Brussel en Charleroi. De structuur van de Brusselse partizanen was vrij gecompliceerd. In april-mei 1942 werden er immers twee afzonderlijke korpsen opgericht, namelijk het Brussels korps en een Mobiel Korps. In het Brussels korps kwamen vooral jonge radicale militanten van de ‘Jeune Garde Socialiste Unifiée’ terecht. Zoals elders waren de kaderleden oud-Spanje-strijders, zoals André Larsen en Albert Bailly, alias de gorilla. Daarnaast was er het Mobiel Korps. Aan de basis van het Mobiel Korps lag de organisatie van buitenlandse arbeiders in de schoot van de communistische partij, namelijk de ‘Main d'Oeuvre Immigrée’ (MOI). In de jaren '20 en '30 had België een aanzienlijke inwijking gekend uit Oost-Europa. Onder deze immigranten waren vele duizenden joden die de armoede en antisemitische vervolgingen in hun geboorteland ontvlucht waren. Zij kwamen terecht in arbeidersbuurten in Brussel, Antwerpen en Charleroi, meestal in stationswijken...
De oorlogsomstandigheden, vooral de scherpe anti-joodse maatregelen en de wegvoeringen in de zomer van 1942 zouden vele jonge immigranten naar het gewapend verzet drijven. Velen onder hen waren trouwens al vroeger actief. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de KP-leiding de MOI-verantwoordelijke voor Brussel, de Bulgaar Angheloff, aansprak voor de oprichting van een speciale partizanengroep in de schoot van de MOI. Ook Angheloff had in de Internationale Brigaden gediend. Anghelhoff richtte drie compagnies op: een Poolse, een Bessarabische en een derde die bestond uit Hongaren, Joegoslaven en Roemenen. Behalve Angheloff, waren de meeste commandanten en gewone partizanen joden. Ook in het korps van Brussel waren heel wat jonge radicale joden en dat is wel begrijpelijk. Zij waren immers in de clandestiniteit gedreven en hadden familieleden en vrienden zien wegvoeren.
Het waren joodse partizanen van het Mobiel Korps die al in de zomer van 1942 gewapende acties uitvoerden tegen joodse collaborateurs. Naast Brussel was ook Charleroi in 1942 een belangrijk partizanencentrum, onder leiding van de Luikse communist Victor Thonet en een andere oud-Spanjestrijder, Raoul Baligand. Vanaf oktober 1941 voerde deze partizanengroep aanslagen uit op houtvoorraden en elektrische centrales in kolenmijnen. De belangrijkste aanslag was ongetwijfeld die op de mijn ‘Bois du Cazier’ in Marcinelle in april 1942. Daarbij werden vijftien kisten dynamiet buitgemaakt.
Al zouden de sabotages de belangrijkste partizanenactiviteiten blijven tijdens de ganse bezetting, toch deed er zich in de loop van 1942 geleidelijk een evolutie voor in de richting van aanslagen tegen personen. Wat men, nu meer dan veertig jaar later ook mag denken: de partizanen waren niet de eersten die overgingen tot het neerschieten van collaborateurs of Duitse militairen. In augustus en september 1941 waren al twee vooraanstaande Rexisten en twee Duitse militairen vermoord in Leuze en Doornik. De daders waren leden van een vrijwel onbekende beweging ‘La Phalange Blanche’. In elk geval werden de moord- en sabotageaanslagen beantwoord met een steeds sterker wordende Duitse repressie, waardoor de partizanen nog radicaler gingen optreden. Het was evenwel niet de bezetter die het eerste doelwit zou worden, wel zijn Belgische medewerkers. ‘De Roode Vaan’ van februari 1942 motiveerde die tactiek als volgt: ‘Een feit: het gaat het VNV niet naar den wensch, het slaagt er niet in vat te krijgen op de Vlaamse volksmassa's, maar het organiseert de corruptie, het maakt gebruik van de ruime geldmiddelen, die Hitler ter beschikking stelt, om menschen te koopen. Het
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
Bij de stichting van de partizanen speelden de oud-Spanjestrijders een grote rol.
(1) Raoul Baligand
(2) Paul Nothomb (rechtstaand), naast hem Albert De Coninck
(3) Herdenking Victor Thonet
(4) Opsporingsbericht Bob Dubois
De eerste gefusilleerde partizanen:
(5) De Renty
(6) Jos Lenaerts
(7) Christiaen Nicaise
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
8
(1) Thodor Angheloff, de stichter van het Mobiel Korps van de partizanen
(2) Oscar Hiernaux, chef van het Korps van Brussel
(3) De partizanenleiders Dispy, Lakatos en Grippa (na de bevrijding)
(4-8) Joodse Partizanen:
(4) Chiel Pasternak
(5) Emile Löwenwirth-Lakatos, commandant van het Mobiel Korps
(6) Zijn broer, Michel Löwenwirth
(7) David Lachman
(8) Henri Dobrzynski
| |
| |
deelt postjes uit met honderden en verplicht aldus de geplaatsten en hun families aan zich. Het zorgt voor ruime soldij voor de Vlaamsche Wacht op kosten van den Staat, terwijl de families van onze 80.000 krijgsgevangenen hongeren. Het zou van de zijde der patriotten onverantwoord zijn uit het oog te verliezen dat Zwarte Brigade, Nationaal Socialistische Jeugd, Vrijwillige Arbeidsdienst, SS, enz., bijeengevoegd en steunend op een gansche reeks bezette machtsposities, een niet te onderschatten gevaar vertegenwoordigen. Aan de patriotten overal de huizen van het fascistisch racaille te kenmerken, hun ruiten in te gooien, de terreur tegen hen te organiseren zoals zij ze tegen ons hebben ontketend.’
Het duurde nog tot februari-maart 1942 eer de partizanen overgingen tot acties tegen collaborateurs. In Verviers werd een dodelijke aanslag gepleegd op iemand die verdacht werd van medewerking met de SD en in Luik op een meestergast bij FN en zijn vriendin. Het ging hier nog niet om een systematische afschrikkingscampagne, maar om weerwraak. De slachtoffers in Luik werden b.v. verdacht van de verklikking van verzetsstrijders die wapens ontvreemd hadden bij FN. Vanaf april 1942 werden de aanslagen meer planmatig. Dit was het begin van een indrukwekkende golf van aanslagen, die slechts na de bevrijding een einde zou nemen.
| |
De vergeten burgeroorlog
De ‘Roode Vaan’ van mei 1942 gaf een overzicht van de eerste systematische aanslagen op collaborateurs. Vanaf nu was de bedoeling duidelijk: de collaborateurs schrik aanjagen en aantonen dat collaboratie niet lonend was en zelfs gevaarlijk. ‘Na de gehate SS-man X van Geraardsbergen, is het de rexistische leider van Ath, Y, die te Lessen als een hond werd neergeschoten. Te Brussel ontplofte een bom in het lokaal “De Zwaan” tijdens een vergadering van SS-mannen. Verschillenden werden gekwetst, er zouden zelfs doden zijn!’ Het artikel eindigde met een oproep om nog meer aanslagen te plegen: ‘Goed zoo! Versterkt den strijd tegen de gemeene verraders. Geen enkele ontloope zijn verdiende straf. De ellendelingen die zich in dienst van den vijand stellen moeten als vijand behandeld worden: als honden zullen zij kreveren!’
En de lijst met dodelijke aanslagen en sabotages ging verder. Opvallend is wel dat ze praktisch allemaal plaats hadden in Brussel en de Waalse industriegebieden. Het was trouwens daar dat de KP relatief sterk stond. - 22 juni 1942: Bomaanslag tegen het kantoor van de Sicherheitspolizei in Charleroi. - 2 juli 1942: Dodelijke aanslag op de Rexistische burgemeester van Ransart. - 4 augustus 1942: Twee Waalse wachters neergeschoten te Ans.
In de daaropvolgende weken volgden nog een aantal aanslagen op leden van Rex en de NSKK. Op 25 oktober 1942 was er een bomaanslag op ‘Cinema Marivaux’ in Brussel. Dit gebeurde tijdens een filmvoorstelling, georganiseerd door DeVlag. Opvallend is wel dat vanaf eind 1942 heel wat aanslagen betrekking hadden op de invoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Ook voor de rest van de bezettingsperiode zouden er heel wat aanslagen gepleegd worden op collaborateurs die werkweigeraars hielpen opsporen.
De eerste aanslagen werden niet onverdeeld gunstig onthaald, ondanks de scherpe taal van de Belgische BBC-commentators Jan Moedwil en Victor de Laveleye. Naar aanleiding van de aanslagen van ‘La Phalange Blanche’ in Doornik in 1941 had de voormalige liberale minister en partijvoorzitter, de Laveleye, zich in erg agressieve bewoordingen uitgelaten: ‘Zet de jacht op de verraders verder, maar laat de Duitsers met rust, of het nu soldaten of politiemannen zijn. Daarvoor is het nog te vroeg.’
Voor de reacties van de publieke opinie zijn we aangewezen op de werken van Struye en Ooms en Delandsheere. Struye merkte eind 1941 al op dat de bevolking deze gewelddaden unaniem veroordeelde, maar... ‘daarentegen weinig bereid scheen de opzoekingen naar de daders te vergemakkelijken’ en in december 1942 schreven Ooms en Delandsheere: ‘Hoewel de aanslagen nutteloos zijn en te veroordelen, omdat ze het einde van de oorlog op geen enkele manier dichterbij brengen, moeten wij zeker geen vermindering van deze criminele actie verhopen, noch van de reactie erop trouwens. De honger naar wraak is daarvoor helaas te groot.’ Enkele maanden later, namelijk begin 1943, ver- | |
| |
oordeelde ook kardinaal Van Roey het politiek geweld, maar vooral omwille van de gevolgen voor de bevolking. Voor bepaalde verzetsgroepen was hij daarin te ver gegaan, voor de Nieuwe Orde niet ver genoeg.
Vanaf eind 1942 greep de bezetter naar het wapen van de represailles. Na de moord op de rexistische burgemeester van Charleroi, Teughels, werden acht gijzelaars terechtgesteld. Het ging om verzetslieden die ter dood veroordeeld waren of daartoe de kans liepen. Op 12 december volgde een nieuwe reeks van tien gijzelaars. Deze executies leidden een nieuwe fase in de gewapende strijd in. De partijleiding van de KP en het Nationaal Commando van de partizanen gaven het bevel tot aanslagen op Duitse militairen, bij voorkeur officieren. Als gevolg van acties in Luik en Brussel, waarbij telkens twee doden vielen, volgde op 4 januari 1943 een derde reeks terechtstellingen van tien gijzelaars. Na een nieuwe aanslag op 5 januari werden zelfs twintig gijzelaars terechtgesteld. Er volgden nog drie doden op 8, 11 en 12 januari, waarop de bezetter op 13 januari 1943 opnieuw reageerde door twintig gijzelaars te fusilleren. Na deze laatste executie werden de aanslagen op Duitse militairen stopgezet. Daarvoor waren meerdere redenen. In de schoot van het OF was deze gang van zaken, die een kringloop van geweld met zich bracht, niet overal even gunstig onthaald. De voornaamste reden moet evenwel gezocht worden in de hoge prijs die werd betaald voor iedere neergeschoten Duitser. Er vielen nu te veel slachtoffers onder de verzetslieden. Het was de KP-leiding en het partizanen-commando trouwens niet ontgaan dat de ‘tarief’ voor neergeschoten collaborateurs merkelijk lager lag.
Vanaf 1943 trad de partizanenstrijd in een nieuwe fase. De militaire situatie op alle fronten was sterk aan het veranderen, vooral na de Duitse nederlaag in Stalingrad. Ook de binnenlandse situatie was ingrijpend gewijzigd sinds de invoering van de verplichte tewerkstelling in Duitsland in oktober 1942, waardoor de haat tegen de bezetter nog toenam. Daarbij kwam nog de ongenadige repressie tegen de communisten. De eerste kaders van de partizanen waren daardoor sterk uitgedund. Hun plaatsen werden nu ingenomen door minder politiek bewuste jongeren, die door de jacht op werkweigeraars in de clandestiniteit waren gedreven. Het Duits Militair Bestuur zag die evolutie met lede ogen aan. In een Tätigkeitsbericht van 1 augustus 1943 zag het de verplichte tewerkstelling als de ideale voedingsbodem voor de partizanen. Uit vrees voor aanhouding zouden vele werkweigeraars de weg vinden naar het verzet en dan vooral naar de radicaalste groep, de partizanen. Voor de bezetter was dit een gevaarlijke evolutie. Terwijl de partizanen door hun banden met de KP vroeger weinig weerklank vonden bij de bevolking, werden ze nu beschouwd als martelaars die uit wettige zelfverdediging handelden. Dit zou een efficiënte bestrijding bemoeilijken.
In de loop van 1943 werden de partizanenrangen niet alleen aangevuld met werkweigeraars, maar ook met verzetsmensen uit het ‘Nationaal Verzet’, zoals de Duitsers het noemden. Een aantal onder hen voelden er weinig voor geduldig te wachten op de ordewoorden die de langverwachte landing zouden aankondigen. De partizanen van deze tweede generatie waren niet meer uit hetzelfde ideologisch hout gesneden als de anti-fascistische KP-militanten van het eerste uur. Symbolisch voor deze tweede partizanengeneratie, was de samenstelling van het detachement dat op 14 maart 1943 een aanslag pleegde op Paul Colin, hoofdredacteur van ‘Le Nouveau Journal’ en boegbeeld van de culturele collaboratie. De dader van de aanslag was de jonge student Arnaud Fraiteur, afkomstig uit de liberale hoge burgerij en nog geen 18 jaar oud. Verder was er een 23-jarige ex-legionair van het Franse Vreemdelingenlegioen, namelijk André Berthulot. De derde was een 37jarige communistische militant, Maurice Raskin, die meer beantwoordde aan het klassieke partizanentype.
Naarmate de strijd tegen de bezetter directer werd en het ideologische perspectief vager, begonnen er zich ook nevenverschijnselen af te tekenen.
De steeds toenemende repressie van de bezetter en de weinig benijdenswaardige levensomstandigheden van de bevolking, bevorderden de politieke en ook de criminele aanslagen en overvallen. Het werd met de dag moeilijker politiek en crimineel geweld uit elkaar te houden. De vele ondergedokenen werkweigeraars, joden en anderen - waren niet altijd gemakkelijk
| |
| |
1
2
3
4
5
6
(1) Proces tegen het partizanencommando dat een aanslag pleegde op Paul Colin, hoofdredacteur van Le Nouveau Journal
(2) Reactie van Kardinaal Van Roey op de aanslagen
(3) Vlugschrift van de Limburgse partizanen
(4-6) Het Limburgs verzet bracht zware offers. De Duitse repressie had evenwel een omgekeerd effect.
| |
| |
onder controle te houden. Na de oorlog is gebleken dat in bepaalde streken een aantal illegalen zich onder de mom van verzet aan brutaal gemeenrechtelijk banditisme bezondigden. Dit was vooral het geval in Limburg. Dergelijke toestanden hebben nog tijdens de bezetting het verzet in diskrediet gebracht. De verzetsgroeperingen waren zich van het probleem bewust. In de sluikpers en in communiqué's werd gewaarschuwd voor het banditisme. Het bezettingsbestuur en de collaborateurs grepen deze wantoestanden immers maar al te graag aan om de bevolking op te zetten tegen het verzet. Volgens ‘De Partisaan’, het orgaan van de Gewapende Partizanen (van november 1943), was de campagne tegen het banditisme ontketend door de nazi-pers omdat men de partizanen niet de baas kon. Vandaar de volgende richtlijnen tot de plaatselijke partizanengroepen: 1. de partizanen moesten hun acties beperken tot ‘verklikkers en erkende collaborateurs’; 2. de ‘geldaanslagen’ moesten tot het minimum worden beperkt, een ‘minimum dat overeenkomt met hun bestaans- en bewapeningsbehoeften’; 3. alle verzetsgroepen moesten samenwerken om de ‘ware bandieten op het spoor te komen’.
De oproep besloot met de vaststelling dat het beter was enkele roversacties onbestraft te laten liever dan ‘de uitlevering van een Patriot in de handen der gestapo-beulen te veroorzaken’.
1943 was een zwart jaar voor alle verzetsorganisaties, maar voor de partizanen werd het bijna noodlottig. In juli 1943 waren de belangrijkste leiders van de KP en de partizanen aangehouden. Door dit alles kwamen de partizanenacties ernstig in het gedrang. De verbindingen waren immers een tijdlang verbroken, maar bovendien bracht de golf van aanhoudingen een sterk wantrouwen teweeg bij de overgebleven partizanenleiders én de basis. Wat in de zomer van 1943 in Breendonk gebeurde had verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de partizanen. De Duitse politie stelde aan vier gevangen genomen leden van de nationale leiding van de KP voor haar te helpen bij het verder ontmantelen van de partizanen. In ruil daarvoor zou wat minder medogenloos worden opgetreden tegen de politieke activiteiten van de partij. Mede om hun levens en deze van de vele andere aangehouden communisten te sparen gingen de vier ten dele op dit voorstel in. In het verlengde van deze ‘overwinning’ gaf de SIPO een valse ‘Drapeau Rouge’ uit, waarin werd opgeroepen de partizanenacties stop te zetten. Zo goed als niemand liep echter in dit valstrik en de acties van de partizanen gingen onverpoosd verder. In Limburg begonnen ze pas voor goed en ook in Leuven gingen de aanslagen onverminderd verder. Bij de Brusselse partizanen heeft de aanhoudingsgolf van juli 1943 zware gevolgen gehad. Al in de lente van 1943 waren zowel het korps van Brussel als het Mobiel Korps zwaar getroffen door massale arrestaties. De twee korpsen werden nu samengesmolten in een korps voor Brussel en Waals Brabant, waarin nog steeds heel wat joden actief waren.
| |
Het eindoffensief
In 1944 nam de golf van geweld nog uitbreiding. Het is niet gemakkelijk een precieze verklaring te geven voor de heftigheid waarmee het verzet in bepaalde streken te werk ging. In Leuven en Kessel-Lo b.v. werden op een dag in februari 1944, zes personen neergeschoten: vier rijkswachters, een vrouw die verdacht werd van medewerking met de SD en de directeur van de Centrale Werkplaatsen van de Spoorwegen.
Dat het er in Leuven erger aan toe ging dan in de rest van het Vlaamse land (Limburg uitgezonderd) heeft te maken met verscheidene factoren. De Leuvense partizanen hadden hun wortels in de socialistische jeugdbeweging. Daaruit was op het einde van de jaren dertig het Revolutionair Anti-Fascistisch Front ontstaan, waarin communisten en socialisten samenwerkten. Deze jongeren hadden zich erg actief getoond in straatgevechten met autoritaire groeperingen zoals het Nationaal Legioen, Rex en VNV. Vergeten wij niet dat Léon Degrelle zijn ‘carrière’ begon als student in Leuven. Daarbij kwam nog dat de arbeidersbeweging in Leuven altijd erg strijdvaardig was. In 1902 waren immers zes arbeiders door de burgerwacht doodgeschoten bij een betoging voor het algemeen stemrecht. Wat wellicht het meest doorwoog op de onverbiddelijke strijdmethodes van het verzet in Leuven was de slachting die de Duitsers er in 1914 hadden aangericht. De hele stad werd in brand gestoken en man- | |
| |
nen, vrouwen en kinderen werden op een gruwelijke manier afgemaakt.
Naast Leuven kende ook Limburg een heel intense partizanenactiviteit. Tot eind mei 1943 was deze provincie één van de rustigste gebieden van het land gebleven, maar wat er nadien gebeurde, heeft nog lang nagezinderd en ook in verzetskringen voor problemen gezorgd. Meer dan in andere streken werden er aanslagen gepleegd op leden van de collaboratiegroeperingen. Van mei tot december 1943 vielen in Limburg 19 doden, onder wie 12 VNV-leden: afdelingsleiders, Zwarte Brigade-mannen, en jeugdleiders. Drie slachtoffers waren lid van een gezin dat actief was in de landbouw- en voedingscorporatie. Door de partizanen werden ze ten onrechte als VNV'ers bestempeld. Sommige aanslagen waren niet door politieke motieven ingegeven en waren niet het werk van het verzet.
In het voorjaar van 1944 sloeg de bezetter ongemeen hard toe. In januari werden ongeveer 80 mensen gearresteerd en op 10 april werden 24 Limburgse partizanen in Breendonk gefusilleerd. Deze strenge repressie had evenwel een omgekeerd effect, zoals toegegeven wordt in een SD-rapport van 15 juli 1944. Volgens dit rapport was de Nieuwe Orde in Limburg volledig verlamd door de aanslagen van de partizanen. De repressie van de Duitsers bezorgde de partizanen nog meer steun bij de plaatselijke bevolking. Wat bij de bezetter het zwaarst aankwam, was de kritiek van het VNV en DeVlag. Deze groeperingen voelden zich aan hun lot overgelaten en vonden dat de Duitse politiediensten machteloos toekeken.
Hoe omzichtig het probleem van de aanslagen moet behandeld worden, blijkt duidelijk uit enkele concrete gevallen. Erg dramatisch was b.v. de afloop van een partizanenactie in de streek van Leuven. Op 10 mei 1944 werden in Wijgmaal vijf leden van eenzelfde gezin naar een nabijgelegen bos gebracht en er neergeschoten. Eén dochter overleefde de aanslag. De betrokken familie werd verdacht van medewerking aan de jacht op werkwilligen. Daarbij zou de zestienjarige zoon de Feldengendarmen vergezeld hebben. Toen de vader en de enige overlevende dochter in 1951 een burgerlijk geding instelden tegen de Belgische Staat en de zes daders, werd de Staat veroordeeld tot een schadevergoeding. De daders gingen vrijuit, maar de rechtbank bestempelde hun actie als ‘zonder enig nut voor de weerstand of voor het vaderland’ en was bovendien van oordeel dat ze ‘met bijzondere lichtzinnigheid schijnt bevolen geweest te zijn, op grond van sommige verdenkingen, die aan geen enkel onderzoek konden weerstaan.’ Nu zoveel jaren later wordt er in partizanenkringen nog steeds beweerd dat het vaak onmogelijk was na de oorlog afdoende bewijzen te leveren voor gevallen van verklikking, gewoon omdat zovele betrokkenen niet meer leefden, de documenten vernietigd waren en heel wat getuigen om beroeps- en andere redenen niet meer durfden getuigen. Ook wordt gewezen op de hele sfeer van wantrouwen, veroorzaakt door de vele aanhoudingen en executies. Vele arrestaties waren het gevolg van naamloze brieven, loslippigheid, enz...
Als gevolg van de vele arrestaties kort voor de bevrijding, werden coördinatie en controle met de dag moeilijker, vooral in Limburg. Vandaar de oproep van het korpscommando van de Limburgse partizanen in de zomer 1944: ‘Iedere gegradeerde moet door zijn ondergeschikten gewaardeerd worden voor zijn moed, oprechtheid en verstand. Om onze organisatie den hoogsten vorm van strijdvaardigheid te geven, moet men ervoor zorgen dat zij zowel uiterlijk als innerlijk gezond weze. In onze rangen zelf moeten wij met alle kracht en aandacht den strijd voeren tegen deze gevaarlijke vijanden, die zijn: luiheid, dronkenschap, overdreven vrouwenlust en tegen de meest gevaarlijke van alle: de bezitslust.’
Het bleef evenwel niet bij dreigingen. In ‘De Partisaan’, ‘Le Partisan’, ‘De Roode Vaan’ en ‘Le Drapeau Rouge’ werden regelmatig sancties bekend gemaakt tegen partizanen die zich schuldig gemaakt hadden aan ‘ambtsontrouw en diefstal’. Sommigen werden gedegradeerd, anderen uitgesloten. Zware overtreders werden ‘vogelvrij’ verklaard. In de laatste oorlogsmaanden deden zich dan ook enkele mysterieuze verdwijningen voor. In een paar gevallen waren die wellicht het gevolg van weerwraakacties van het Veiligheidskorps van Verbelen of de ‘Gardes wallonnes’ van Rex. Soms kon het ook om onderlinge afrekeningen gaan, maar voor de chaotische periode van de zomer 1944 ontbreken getuigenissen en andere bewijzen.
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1-3) De Partizanen waren erg actief in de streek van Leuven:
(1) Louis Van Brussel, die het tot Nationaal-Commandant bracht.
(2) Pierre Hermans, één van de actiefste Leuvense partizanenleiders
(3) De Leuvense partizanenleider Van Vlasselaer
(4+5) Russische gevangenen, tewerkgesteld in de Limburgse mijnen
(6) Sommigen onder hen kwamen bij de Gewapende Partizanen terecht
(7) Partizanen, bij de bevrijding
| |
| |
De eerste gewapende groepen van de Kommunistische Partij, gevormd in de loop van de laatste maanden van 1941, waren een antwoord op de blinde repressie georganiseerd door de bezetter. Dat en de solidariteit met de Sovjetunie motiveerde de eerste partizanen die aanvaardden ontzaglijke risico's te lopen. Zij werden in het najaar van 1942 vervoegd door een groep joodse jongeren, door de deportaties in de illegaliteit gedrukt. Maar deze recrutering bleef binnen de communistische familie. Met ware doodsverachting stortten zij zich in de ‘terreurcampagne’ tegen de Belgische collaborateurs van de jaarwending 1942-1943. Het ene korps na het andere werd door de Gestapo ontmanteld. Veel partizanen van het eerste uur vielen als ‘gijzelaar’ voor het executiepeloton. Toen de kans zich aanbood voor de partizanen om massaal de ‘ontwortelde’ werkwijgeraars te organiseren, bleven er nog onvoldoende geschoolde elementen over om voor de nodige politieke en morele omkadering te zorgen. De partizanen slaagden er met name niet in de stap te zetten van de communistische stadsguerrillagroep naar het patriottisch ‘Leger der partizanen’ - benaming die men wellicht niet toevallig na de oorlog zou invoeren. Een vervlechting in hun schoot van politieke actie en gemeenrechtelijk banditisme kwam echter nergens elders dan in Noord-Limburg voor. Deze uitwas mag geen smet werpen op de honderden partizanen die sneuvelden in een ongelijke strijd met een machtige vijand. Naar schatting 1/3 van de bij de directe acties betrokken effectieven bekochten hun ideaal en hun haat voor het nazisme met het leven. |
|