[IV]
de dagen zijn wijd en hoog als kathedralen. god ziet door ons hart als door een gebrandschilderd raam. kaarsen branden de nachten rood en de zolderingen zwartberookt. dit alles is een lang wachten, een angstig-kalme berusting in een kwijnend verdriet tot plotseling de stampende vaart van sneltreinen over de aarde langs de hemel. eerst dán weten wij de stortvloed van licht uit de ogen van god. kaarsen brandden de nachten rood en de zolderingen zwartberookt.