'ne Zöch vaan de ieuwigheid
(1980)–Léon Veugen– Auteursrechtelijk beschermd'n Affaire mèt 't leve
Léon Veugen, 'ne Zöch vaan de ieuwigheid. Met illustraties van Alphons van Thor. Eigen beheer, 1980
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van 'ne Zöch vaan de ieuwigheid van Léon Veugen uit 1980. De illustraties zijn van de hand van Alphons van Thor.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (deel 1, p. 8, 10, 86, 152) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
'NE ZÖCH VAAN DE IEUWIGHEID
Maastricht MCMLXXX
[pagina 2]
Copyright Leon Veugen
Van dezelfde schrijver:
‘Es God Bleef’
Als No. 4 van de Vogelstruys-reeks
eerste druk 1960
tweede druk 1960
Bij uitgever: Henric van Veldeke Maastricht
derde druk 1974
vierde druk 1979
Deze uitgave is in eigen beheer van de auteur.
[pagina 3]
'ne Zöch vaan de ieuwigheid
'n affaire mèt 't leve
door
Léon Veugen
mèt teikeninge vaan
Alphons van Thor
voorwoord
Hans Berghuis
Druk: Stereo+Grafia, Maastricht
[pagina 207]
COLOPHON
‘'ne Zöch vaan de ieuwigheid’ door Leon Veugen, geïllustreerd door Alphons van Thor, werd gedrukt op de persen van Stereo + Grafia te Maastricht en uitgegeven door de auteur A.D. 1980.
Van de eerste druk werden duizend exemplaren in de handel gebracht.
Verder zijn vijftig genummerde en door de auteur en illustrator gesigneerde exemplaren gereserveerd en niet in de handel verkrijgbaar.
[pagina 208]
In het maandblad VELDEKE schreef Lou Spronck naar aanleiding van ‘Es God Bleef’ van Leon Veugen ónder meer:
‘De bundel bestaat uit 26 hoofdstukjes, waarvan de beginletters het acrostichon, “Prélude à l'apres-midi d'un faune” vormen. Dit acrostichon, de titel van een muziekstuk van Debussy, suggereert iets omtrent de stemming, waarin deze schetsen ontstaan zijn. Op een lome achternamiddag droomt de schrijver zich terug naar zijn jeugd, die weer leven gaat en in chronologisch opeenvolgende beelden tastbaar wordt. Deze dagdromen heeft Léon Veugen zeer zuiver genoteerd in het uiteraard sterk autobiografische werkje Es God Bleef.’
‘In dit verhaal ontpopt Léon Veugen zich niet alleen als een knap verteller, maar ook als een fris waarnemer van echt leven, m.a.w. als een goed psycholoog.
Zijn Bèrke is geen té kwajongensachtige “Witte”, geen té zinnelijke “Pallieter”, geen té ziekelijke moderne roman-figuur. Bèrke is geen type, in hem treedt niet één bepaalde eigenschap op de voorgrond, de figuur is niet vertekend. Vele lezers zullen zich in deze gewone jongen Bèrke en in de zo zuiver getekende sfeer van het gezin, de omgeving en de tijd, waarin het verhaal speelt, terugkennen. Typisch Limburgs zijn de schetsen ook door de mengeling van poëtisch en drastisch taalgebruik, door uitingen van eenvoudige religiositeit naast blijken van katholiek-limburgs paganisme.’