| |
| |
| |
[Prikkel-idyllen IX]
Wissewas
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
Eerste tooneel.
Matadora, Porceleyn, Mevrouw Bufluf.
Men zegt, graaf Porceleyn, dat Giggergik -
'k Moet altijd toezien dat 'k mij niet verslik
Bij 't noemen van die Juttenkeizerin -,
Dat Giggergik nam half het land al in!
En zij bezweert, dat zij mijn zoon bemint,
Maar 'k vrees dat zij slechts op veroovring zint.
Zij zegt, dat zij zijn weigring niet aanvaardt,
En komt het jawoord halen met het zwaard!
Is 't waar dat zij zoo ver al is gekomen?
Of heeft men mij misschien maar beetgenomen?
'k Wou, Majesteit, dat men u had bedrogen:
Hield Maarschalk Bufluf dan den Jut niet tegen?
Het stafbericht vermeldde zeeg op zege!
Ik las het ééne na het andre bulletijn,
Dat Bufluf won, en over heel de lijn!
| |
| |
Hij won zóó zeer, vereerde Majesteit
Dat 't Juttenheir vóór onze hoofdstad leit.
Hij won en won, trok winnende terug,
Nooit week een overwonnene zoo vlug!
Ach, Majesteit, sta toe dat nu een oud minister
(Knielt)
Spreek, Porceleyn, wat is 't er?
'k Heb uwe Majesteit gedragen op mijn arm,
Ik wiegd' uw wieg, en maakte uw fleschje warm.
Ik liet u dikwijls schommelen op mijn knie...
Da's lang gelêen; ter zake, potverdrie!
Welnu dan, laat mij in gemoede raân:
Neem 't vleiend Juttenaanzoek dankend aan.
Zoo'n huwlijk is van groote importantie
Het leidt ons met wat schippren tot expansie.
Heusch, voor de toekomst van ons Wissewas
Komt die connectie schitterend te pas.
Jij oude dwaas, als dat een ander zei,
'k Zweer dat 'k zijn hoofd hier voor zijn voeten lei!
Jij schaapskop, ezel, ben jij hallef gaar?
Doe luiers aan, en koop een rammelaar!
Moet ik mijn kind, mijn eigen Picolino,
In d' armen van een Juttenjuffer zien? O!
Het souvenir van wijlen mijn gemaal
Gekoppeld aan zoo'n halve kannibaal?
Mijn huis is niet gesteld op de relatie
| |
| |
Met zulk een allerordinairste natie!
Bedient gij zóó slecht onze dynastie,
Wat heb ik dan aan uw diplomatie?
Gij moet door list den Juttentoeleg fnuiken
Of anders kan ik u niet meer gebruiken.
Al is zij wild, het is een hooge vrouwe,
Er zit niets op, de koning moet haar trouwen
Dat zij hem wil is après-tout geen schand,
En 't Juttenheir staat midden in het land.
Ik vrees, ik vrees, geëerde Regentes,
Het vaderland gaat anders op de flesch!
Wat wilt U, zij is meer dan dol op hem.
Het beste is dat hij haar neem' en temm'.
Genoeg, minister van den kouden grond!
Neem uw ontslag, ga alsjeblieft terstond!
Zeg, uw gezondheid laat geen werken toe, -
Zeg wat gij wilt, maar ga, ik ben u moe!
(staat op).
Welaan dan, koningin, ik vraag ontslag.
Dan blijf ik staatsraad, als 't tenminste mag?
Dat 's goed, pak dan nog aan, dit ordelint
(Werpt hem orde toe)
En hoepel nu meteen maar op, mijn vrind.
(Porceleyn af).
Mijn zoon te geven aan die Giggergik!
Maar je begrijpt toch dat ik dat vertik!
Een wilde, koningin van Wissewas!
Dat kan toch niet, dat komt toch niet te pas!
| |
| |
Ons Picolientje trouwen met een Jut!
O jee, dan zijn we allen in de put!
Ik zag haar eens, die Juttenkeizerin
Ik ben geen koning, maar ik had geen zin!
Ze eet met haar vingers, ze zit op haar hurken
Den heelen dag maar aan een pijp te lurken.
O zij is gruwelijk onopgevoed!
| |
Tweede tooneel.
Vorigen, Picolino, Porceleyn, Robina.
Ach, doe het niet, - pas op als je het doet!
Stel u gerust, ik weiger hare hand
Wat, trouwen met een wilde, welk een schand
't Is ook niet noodig, want het stafbericht,
Zegt: Bufluf sloeg hen weer op hun gezicht!
Ja, Bufluf wint altijd, wat niet belet
Dat Giggergik haast heel het land bezet.
Ik wou waarachtig dat hij maar verloor
Zoodat de Jutten gingen er van door.
O wee, o wee, wie houdt mij toch dat wijf,
Die wilde Amazone van het lijf?
O jeminé, is er dan heel geen kans,
't Huis te behoeden voor zoo'n mésaillance?
| |
| |
O Wissewas, wat droevig ongeluk!
Nu moet gij zuchten onder 't Juttenjuk!
O dynastie, hoe diep wordt gij gekrenkt!
Dat men uw fijne bloed met grof vermengt!
O, wat een ongelukkig kind ben ik!
Een andre jongen heeft dan nog eens schik.
Die speelt nog vrij met hoepels en met tollen,
Dan laat hij vliegers op, of gaat wat dollen.
Hij knikkert of hij zwemt, speelt haasje-over,
Of petjebal, verstopper, dief of roover.
Hij maakt zijn broek stuk, scheurt zijn beste kiel.
En krijgt hij daarvoor dan ook op zijn ziel,
Hij is dat in een oogenblik vergeten
En gaat in buurman's tuin wat appels eten
Des winters bij 't gezelschap in de kamer
Speelt hij dan Boereschroom of Klok en Hamer,
Wat zeg je van mijn vriend, ik zie wat jij niet ziet,
Slof-onder, blindeman, of Zwarte Piet
Ik echter moet al van het huwlijk hooren
Vóór ik nog droog ben achter beî mijn ooren!
Ja, genoeglijk rolt het leven
Des tevreden landmans heen,
Maar zijn koning zit te beven
Vol van zorg van top tot teen.
(Trom en fanfare achter de coulissen).
Wat is dat voor getoeter en geroffel?
| |
| |
| |
Derde tooneel.
Vorigen, Bufluf, Marco, tamboer, trompetter, twee soldaten.
(heeft groote pantoffel op zijn degen).
't Is Bufluf zelf, met Giggergik's pantoffel!
Gegroet, vorstin, gegroet. (fanfare).
Gelukgewenscht, mijn heer!
Het strekk' u ten bewijze
Hoe ik den vijand las de les,
- Maar 'k wil mijzelf niet prijzen -
Het Juttenleger kreeg weer klop!
Uw dienaar sloeg er stevig op!
| |
| |
Slaat die vechtjas om zich heen!
Zooals hij is er niet één!
Zaait hij doodelijken schrik
In het kamp van Giggergik!
Tegen Bufluf vecht ik niet!
't Is een held van puur graniet.
Sakkerloot, bier en brood.
Bufluf's daden zijne groot!
Dus heeft de vijand eindlijk moeten wijken?
Wij telden talloos vele Juttenlijken!
En zij verloor die toffel op haar vlucht?
| |
| |
Dat niet bepaald, zij schopte in de lucht,
Zij wou haar generaal bestraffen met een trap,
Zij schopte mis, toen gaf z'em maar een klap!
Dus Giggergik heeft veel terrein verloren?
Dat niet bepaald, wij trokken op te voren
Gereedgemaakte stellingen terug.
Wij deden het strategisch, net, en vlug.
Ik zie het al, de vijand won meer veld.
'k Ben op uw zegepralen niets gesteld.
Door onze zege, vrouwe Regentes,
Won hij één mijl, bij anders zeker zes!
De nieuwe stellingen zijn heel wat beter,
Geloof Bufluf, dien ouden ijzervreter!
Vraag Marco maar, mijn trouwen luitenant,
Die kent, na mij, het best de kaart van 't land.
Vergeef mij, maarschalk, dat ik het onthul,
Maar wat gij zegt is niets dan flauwe kul!
Wat, hoe, wie zegt me dat, hei, ho, verraad!
't Is muiterij, en dat voor een soldaat!
Uw pocherij zit mij alweer tot hier!
De waarheid moet er uit, het helpt geen zier.
| |
| |
Al hadden wij nu nog zoo goed gevochten
't Had niets gebaat, wij zijn fichu, gesjochten!
Men mag den koning langer niet verbloemen,
Dat 't Juttenheir steeds dichter op komt doemen.
En dat vlak in mijn facie!
Zeg vent, heb jij het lef,
En spreekt zóó tot je chef?
Dat alles kan mij nu eens niets meer schelen,
Het gaat niet aan, den toestand te verhelen,
O koning, berg uw kostbre existentie,
Trek u terug, verplaats uw residentie!
Foei Marco, het is alles jaloezie!
Op Bufluf's roem en op zijn strategie.
Ik ben nu eenmaal niet als andere generalen,
Ik kan niet anders doen dan zegepralen!
Zoo'n eigenschap is iemand aangeboren:
Nooit heeft mijn man nog maar één slag verloren.
(Men hoort geschreeuw en bekkenslag achter de coulissen.)
Wie maakt daar toch in vredesnaam zoo'n leven?
Vraag wie het is, laat hij zijn kaartje geven.
(Page af.)
Wat u betreft, mijn dappere strategen,
Vooral geen twist, daar kan het rijk niet tegen.
| |
| |
| |
Vierde tooneel.
Vorigen. Page.
Sire, een woeste Juttenafgezant
Vraagt namens Giggergik uw hart en hand!
Vergun me dat ik hem den toegang ga beletten.
Een afgezant? Dat nooit! Dat is geen etiquette!
| |
Vijfde tooneel.
Vorigen. Branimoel. (Komt dansend en krijschend op, en slaat zijn bekkens tegen elkaar.)
Hallo, hallo, hallo! Wie is hier de koning? O, zeker dat kleine kereltje daar. Zeg, broekeman, ik zal maar met de deur in huis vallen. Ik ben Hofraad Excellentie Branimoel, eerste minister van alle zaken, vechtgeneraal en admiraal à la suite van Hare Geëerbiedigde Majesteit Giggergik I, Keizerin van Jutland en Lapland, Czaritza van Vuurland, Sultane van Humtumtum, Groot-Hertogin van IJsland, Baronesse van Groenland, enz. enz. enz. Hare Keizerlijke Majesteit doet je de buitengewone, pyramidaal groote eer aan je te willen trouwen, hoewel ik in mijn nederigheid bij alle goden niet begrijpen kan wat ze aan zoo'n pieterig bleek ongaar kadetje van een tam manneke kan vinden,
| |
| |
terwijl ze de mooiste, wildste kerels krijgen kan die ze maar hebben wil, mijzelf bij voorbeeld. Maar enfin, dat is hooge politiek. Ze vraagt jou, en ik zou me maar niet door overgroote bescheidenheid laten verleiden om neen te zeggen, want dat neemt ze niet aan. Laat je raden door een man die zijn weetje heeft en die haar dóór en dóór kent, en neem haar vóór ze jou neemt. Het leger staat voor de poort, en is in een wip binnen. Zooals de zaken nu staan, wil Hare Majesteit, ofschoon verstoord over je tegengestribbel, je nog genadiglijk naast zich op den troon zetten, maar als je nog langer ligt te zaniken maakt ze je doodgewoon tot Prins Gemaal en verder niks, zoowaar ik Branimoel heet. Ze is heusch geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, geloof mij maar. Gisteren nog heeft ze mij, haar geliefkoosden vechtgeneraal, eigenhandig een oorvijg toegediend dat het me groen en geel voor de oogen werd, na eerst geprobeerd te hebben me een schop tegen mijn derrière te geven, die gelukkig mis was. Dus, ventje, geen praatjes meer, en zeg graag, met alle plezier, of het wordt donderen. En als die aardige dame hier, die zeker je ma is, soms het land heeft dat ze alleen blijft, dan wil ik, Branimoel, wel zoo ver gaan voor haar een plaatsje op een oude-dames-hofje te bespreken. Komaan, dat is een royaal aanbod, dunkt me, schappelijker kan het toch niet. Kom, vooruit met je antwoord, manneke, niet langer gezeurd. Ja of neen!
En als we dan een tikje wilder bennen
Dat is toch niks, daar zal je wel aan wennen.
Zoo'n toon te voeren tegen Picolien,
Zoo'n afgezant heb ik nog nooit gezien!
O guttogut, wat is die man brutaal,
Ach leefde nog mijn zalige gemaal!
| |
| |
Hij doet als was 't voor ons een heele eer
Te mogen trouwen met zoo'n Teddy-beer.
(ter zijde).
Ha, Regentesjelief, nu bofje!
Te mogen zitten op een Juttenhofje!
Staat dan het leger hier voor spek en boonen?
Ach. waar' ik chef, ik zou 't hem anders toonen!
Zeg man, jij bent, geloof ik, niet snik!
Je hebt de pantoffel van Giggergik!
Wat, een trofee, en je moest retireeren!
Je liegt, gelijk een bulletin de guerre!
Jij ben 't die liegt, je liegt dat je zwart ziet.
Bufluf beleedigen! Vent, heb het hart niet!
| |
| |
Nou ken ik jou, jij bent die generaal,
Die altijd wint, en gaat dan aan den haal.
Ach, honden die zoo blaffen bijten zelden.
Ha, waag het nog eens, Bufluf uit te schelden!
Ik zeg het met plezier een duizend keer!
Spreek dan, mijn zwaard, en wreek uws meesters eer!
Ha, blaaskaak, raak mij met één vinger aan!
Kom op, jij wilde brulaap, blijf niet staan!
Opscheppen, dat is alles wat jij kan!
Ha, mannen, houd mij vast, of anders dan....
Wou jij den man staan, die een os versloeg,
Met bloote vuist, een tijger 't hol injoeg,
Een brilslang wurgde en die met zijn bijl
Een reuseik velt als 't ware in kortswijl?
Gelauwerd kampioen eens Giggergiks?
Ach man. dat is nog niks!
Al wat jij durft valt subiet
Bij wat ik durf in het niet!
Nog pas hield ik alleen stand tegen honderd,
Met stentorstem heb ik hun toegedonderd.
| |
| |
Zij vielen bij dozijnen, 't was een klucht!
De rest ging weldra smaadlijk op de vlucht
Het is nu nog te zien in elke kino
In 't rijk van koning Picolino!
Alleen de melk wordt zuur van jouw geschetter.
Verduiveld, sapristi, damnation, donnerwetter!
Hou toch op, mijn ooren tuiten!
Wil dien woordenvloed toch stuiten!
Moet dat zoo blijven gaan?
Ik hoor 't niet langer aan.
(Tot Branimoel)
(Hij gooit Branimoel er uit.)
't Zal je berouwen! (Af.)
Nu heffen wij met flink orgaan
Het Wissewasser volkslied aan!
(Alle mannen, ook koning ontblooten het hoofd. Het leger defileert voor de bank).
| |
| |
(ter zijde).
En toch zegt mij mijn instinct
Dat het land niet wast, maar slinkt.
Pas op, dat men het straks niet anders leest:
Dat Wissewas eens was - er is geweest!
Nu vertelt hij het, o schrik
Laat hij zeggen wat hij wil
Wij hier zitten ook niet stil.
(tot Picolino.)
Jonge vorst, vertrouw op mij
Want uw redding is nabij. (Af.)
'k Voel me wonderlijk gesterkt.
Ik heb ook zoo iets gemerkt!
Wel, wat heb ik van mijn leven,
Die Robientje! 't Zal wat geven!
Wat of daarvan komen zal?
Die Robientje lijkt wel mal!
O, het is zoo'n bij de handje
En zoo'n opgewonden standje
Luistert nooit wat opa zegt.
Ach, hoe komt het nog terecht?
| |
| |
Sire, 't meisje heeft gelijk
Nog bestaat uw koninkrijk!
En een leger, eerste klas,
Houdt nog stand in Wissewas!
Ga 'k van voren aan beginnen
Om opnieuw te overwinnen.
(Trompetter, tamboer, Bufluf, leger, hof, alles trekt in optocht met muziek af.)
|
|