Prikkel-idyllen. Deel 3
(1930)–Cornelis Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
Lucie.
Veronderstil! Terwaal die arreme jonker Sian daar gefengen sit!
Stanislaus.
Ik denk aan niets anders dan aan jou! Noem den dag toch, mijn hoentje! Ik zal de heerlijkste spijzen voor je klaar maken. Ben ik niet beroemd om mijn soepjes en mijn sausjes? En mijn kreeftenslatje? Ongeëvenaard! Heb je wel eens van mijn kreeftenslatje gegeten?
Lucie.
Schaai toch uit! Die arreme Sian! En daarenbouven hibben we heilemaal nog gein veste verkeiring. Ik gaan zoo maar mitje.
Stanislaus.
Maar we gaan toch trouwen. Dan krijg je iederen dag je lievelingskostjes. O Lucie! Als de dag van gisteren staat mij onze eerste ontmoeting voor oogen! Je kwam bij ons in de keuken met een boodschap van meneer Serlier. Er was abrikozentaart. Ach Lucie, die abrikozentaart heeft je teeder hart getroffen! De tranen komen mij voor oogen als ik aan abrikozentaart denk! (Beiden pratend af)
| |
Tweede tooneel.Maurice.
Maurice
(zingt).
Ik ben een arme idioot,
Die bedelt om een stukje brood!
Och was ik toch maar liever dood!
Dan was ik spoedig uit mijn nood!
(Hij gaat in een hoek zitten en eet een korst brood).
| |
[pagina 84]
| |
Derde tooneel.Maurice, Armand, Pierre.
Armand.
Die kaerels worden lastig. Ik heb hen beloofd te ontsnappen en nog meer geld te zullen geven. Konden we maar van hun bevrijd worden!
Pierre.
Ik weet een middel om van hun en van Sjan tegelijk af te zijn.
Armand.
Spreek!
Pierre.
Wij steken de gevangenis in brand!
Armand.
Prachtig! (Hij ziet Maurice). Wat is dat?
| |
[pagina 85]
| |
Pierre.
Zou hij iets geheurd hebben? (Grijpt hem bij de keel) Sprrreek op knèp! Wat heb je geheurd? Gauw! Vlug wat!
Maurice
(zingt).
Ik ben een arme idioot...
Armand.
Ach ja, dat is wèr. Hij heeft gelijk. Hij is beslist simpel.
Pierre
(wil hem worgen).
Het is op alle manierren veiligerr hem te dooden. Geen hèn zal err na krrrèjen!
Armand
(houdt hem tegen).
Neen Pierre! Dat niet! Het stuit mij fèlikant tegen mijn gemoed! Geen kinderen! Dèr trek ik mijn grens. (Applaus in de zaal). Neen Pierre, je moet niet gèn overdrijven! Je moet me niet kwèlijk nemen, mèr...
Pierre.
En noem je zoo'n lange lummel een kind?
Armand.
Hij is nog geen zestien, niet wèr knèp?
Maurice
(zingt).
Ik ben een arme idioot
Pierre
(laat Maurice los).
Je moet het zelfs weten! Ik vind het onzin. Lèt ons dan peterolie hèlen. Denk er om, we leggen het vuurtje èn den anderen kant, ginds. (Armand en Pierre af).
| |
[pagina 86]
| |
Vierde tooneel.Maurice, Stanislaus, Lucie.
Lucie.
Maar as ik illeken deg abrikousentaart eit, sel ha me teigen gaan staan, Stanislaussie!
Stanislaus
(teeder).
Mijn vernuft is onuitputtelijk, mijn duifje! Ik heb nog zooveel schoteltjes hier (wijst op zijn voorhoofd). Allemaal lievelingskostjes van jou worden dat. Het leven geeft geen tijd genoeg om mijn ontwerpen uit te voeren! De kunst is lang, het leven kort. (Maurice maakt gebaren, wijst naar de gevangenis en naar achter). Wat wil die idioot?
Lucie.
Uit det kind is nooit gein waas te worden.
Maurice.
Petrelééum! Vuur! Hu hu! Bang!
Stanislaus.
Hij schijnt bang voor petrelééum te zijn,
Lucie.
Daar bin ik ouk als de doud ven. Daar hoef je heusch niet idiout voor te saan, Stanislaus! Je hib maar eiven soo'n stil om te stouten en je hib brend. Stil is! - Ik gelouf dat ik al iets ruik!
Stanislaus.
St! St! Ik ruik ook wat. Brand! Brand | |
[pagina 87]
| |
Vijfde tooneel.Vorigen, Potdevin, Janmaat, Jacques, Adolphe.
(Potdevin komt uit de gevangenisdeur vluchten, die hij stevig achter zich afsluit. Van den anderen kant Janmaat)
Janmaat.
Wat is hier te doen?
Stanislaus.
Ze hebben de abrikozentaart in brand gestoken.
Potdevin.
De gevangenis staat in den brand!
Janmaat.
En je loopt weg, en sluit die zoomaar achter je dicht! Ik zal den graaf zeggen wat jij er voor eentje bent.
Potdevin.
Maar ik ben ook een huishouwende vader, bootsman!
Janmaat.
Geen praatjes. Spuiten halen! (Janmaat, Jacques af).
Potdevin.
Het gerecht behoeft zich toch niet levendig te laten verbranden! En ik ken de boeven toch niet los laten loopen!
Stanislaus.
Maar onze arme Jonker Sjan is toch geen boef?
Potdevin
(boos).
Zeg, kok, bemoei jij je, met je potjes en pannetjes! | |
[pagina 88]
| |
Lucie
(woedend, vliegt op Potdevin af).
Leilijke diender, mot je schenden? Ga den brend bluzze den doe je wet! Otje Blaasop! Ik sel me nagels in je dikke gesicht sitten!
Potdevin.
Wat is dat! Beleediging van een ambtenaar in fictie!
Stanislaus.
O Lucie! Nu weet ik dat gij mij bemint! (Omhelzing. Lucie af).
| |
Zesde tooneel.Vorigen, Janmaat.
Janmaat.
Ziezoo. De brand is gebluscht. Wie heeft dat gedaan?
Stanislaus
(wijst op Maurice).
Die weet er meer van. Hij waarschuwde ons.
Janmaat
(tot Maurice).
Kom jij maar eens mee, jong. Wij zullen je in een fatsoenlijk pak kleeren steken en je een goede hap eten geven, dat je een ander mensch wordt. Wil je met oome Janmaat meegaan, vent?
Maurice.
Ja, suffe Dries wil mee als suffe Dries roggebrood met spek krijgt.
Janmaat.
Jij krijgt roggebrood met spek! | |
[pagina 89]
| |
Stanislaus.
En een stuk abrikozentaart toe, van mijn!
Potdevin.
Zeg eens, Janmaat, jij lijkt warendig wel een weesvader. Mijn pleegkinderen neem je mij ook al af (weent) nadat ik ze zoo'n goeie opvoeding heb gegeven.
Janmaat.
Zoodat ze appels kaapten, wat?
Potdevin.
Dat was in mijn obsessie. Ik heb twee dochters getrouwd.... | |
Zevende tooneel.Vorigen, Jacques, Adolphe.
Janmaat.
Ja, man, dat weten we nou al! (Hartstochtelijk). Maar dat mijn kinders zich aan een andermans appels hebben vergrepen, dat voel ik hier (wijst op zijn borst). Ze gaan met mijn naar zee en zullen, eerlijke degelijke, ronde pikbroeken worden. Wat zeg jullie ervan, jongens? Zing het maar!
Jacques en Adolphe
(zingen).
Wijze:
(daar was eens een meisje loos).
Als scheepsjongens gaan we mee
Naar verre landen (bis)
Als scheepsjongens gaan we mee
Naar verre landen over de zee.
| |
[pagina 90]
| |
Doen we 't werk niet donders gauw
Dan komt de bootsman (bis)
Doen we 't werk niet donders gauw
Dan komt de bootsman met een eind touw.
Zeeziek willen we niet zijn
En gaat het stormen (bis)
Zeeziek willen we niet zijn
En gaat het stormen dan wordt het pas fijn.
Komen we in Africa
Daar heb je aapies (bis)
Komen we in Africa
Daar heb je aapies die doene je na.
Zijn w' in Indie aangeland
Dan gaan we rijden (bis)
Zijn w' in Indie aangeland
Dan gaan we rijden op een olifant.
Leggen we aan op Barbadoes
Maken een praatje (bis)
Leggen we aan op Barbadoes
Maken een praatje met kakatoes.
Wie koers naar de Noordpool kiest
Past op zijn neusje (bis)
Wie koers naar de Noordpool kiest
Past op zijn neusje dat 't niet bevriest.
Ga je bij zwartjes op bezoek
Goud kan je ruilen (bis)
Ga je bij zwartjes op bezoek
Goud kan je ruilen voor lappies doek.
| |
[pagina 91]
| |
Maar soms valt dat ook niet mee
Daar ze je braden (bis).
Maar soms valt dat ook niet mee
Daar ze je braden voor hun souper!
Walvisch, haai en wildeman
Moet je ontwijken (bis)
Walvisch, haai en wildeman
Moet je ontwijken zoo rap als je kan.
Thuis vertel je van je reis
Wat ze maar slikken (bis)
Thuis vertel je van je reis
Wat ze maar slikken dat maak je ze wijs.
(Scherm).
|
|