| |
| |
| |
7e tafereel.
Eerste tooneel.
Janmaat, Waarzegster, Maurice.
(Décor als zesde. Boeren en Boerinnen staan te wachten).
Straks komt die arme jonker Sjan uit de gevangenis om naar de rechtbank gesleurd te worden.
Het uur der wraoke is daor! Ik bin niet die ik schaan! Ik bin die ik bin. Ik weit wet ik weit. Ik sien wet ik sien.
Mensch, wat ben je dan toch voor bezonders?
Ein, twei. Gein drie, twei!
Best, hoor. En wat zie je?
Ein schaovot. Ein, twei, drie vier menne! Mourdenaors, mourdenaors! De bouse stiefbroeder! De onwittige soun! Vloek over hen! Waor is maan kind? Mauriesje, Maurissie!
(slaat zich voor het voorhoofd).
Maurice! Zoo heet ik. Ja, moeder ik kom!
| |
| |
Ik kom, moeder! Den booze man is weg!
(Men hoort Pierre achter de schermen knarsetanden).
Hoor! Daar is hij. Hij draagt mij van de trappen. Hij slaat mij als ik roep! Weg! Weg!
| |
Tweede tooneel.
Vorigen, Armand, Pierre.
Dat is hij! Weg! Weg!
Wat wil je, suffe knèp, idieut, zag?
Ik geloof dat hij zijn verstand terug begint te krij-
| |
| |
gen. Hij schijnt je te kannen. Dat zaakje is vast niet pluis.
| |
Derde tooneel.
Vorigen, Graaf, Julie, Serlier, Adèle, Potdevin.
Is het mougelijk! Zou ha het saan? Maan Mauriesje!
Wat is hieg voog een opschudding?
(richt zich op).
Graof Dumont, hedt gij niet een soun Mauriesje?
Weg, engendig wijf! Magteng mij niet! Heginneg mij niet aan de ggootste smagt mijns ngevens! Twaangf jaag gengeden is mijn éénige zoon Maugice, twee jaag oud. uit mijn huis verdwenen. Nooit zag ik hem tegug. Hij is dood. Nooit heb ik het gebguik van mijn beenen tegug gekgegen!
Twee jaar! Ja ik was twee jaar, (wijst op Pierre) hij nam mij weg! Nu weet ik het!
Wat is dat ventje opgeknapt!
(Pierre wil vluchten. Janmaat grijpt hem).
Niet uitknijpen. Ja, knars jij maar tand! Ik laat je niet los!
| |
| |
(werpt mantel af en vertoont een deftig gewaad).
Ja, het is waor. Ha is Uw soun Mauriesje, dour den basterd gestoulen uit haot, wrok en hibsucht. Want weit det ik Cleimentine bin, Uwes tweide gemaolin, welke uit wanhoup Uwes huis verliet om haor kind te soeken,
sich vour doud uitgeivende, doch blavende rondswirven. (Zij rukt Julie de witte gepoederde pruik van het hoofd en zet die op het hare) Ziet slechts!
(staat plotseling op).
Mijn degde huwengijk is dus ongengdig!
Daar moet ik proces van Balen van opmaken.
| |
| |
(tot Julie).
Indgingsteg, ga heen! (Hij snelt op vrouw en kind toe) Mijn Cngementine! Mijn Maugice!
(Julie waggelt weg. Omhelzing en tranen).
(pinkt een traan weg).
Hou daar nu maar eens droge oogen bij!
Was nu mijn agme Jean maag vgij, dan zou ik weng kunnen dansen van pngnezieg!
| |
Vierde tooneel.
Vorigen, Jean, Fichtre en Saperlotte (door gerechtsdienaars geleid).
Ik vertrouw dat Jean onschuldig is.
(wijst op Fichtre en Saperlotte).
Nu weet ik het! Zij zijn de moordenaars van Hippolyte. Ik zag alles! Zij deden het! Met messen. Hu!
Zei ik het niet? De onschuld komt aan het licht.
| |
| |
(wijst op Armand en Pierre).
Zij hebben ons betaald om het te doen.
Daar moet ik proces van Balen...
Zoo is het. Ik voel berouw. Hèt tegen Sjan en U, grèf en geldgebrek, noopte ons tot die dèd.
(knarsetandend).
Ik heb geen berrrouw, dan dat de zèk mislukt is
Gelukkig heb ik den beul tenminste niet voor niks besteld.
Armand en Pierre, Fichtre en Saperlotte weggevoerd. Jean vrijgelaten).
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
Vorigen. Een lakei (fluistert den graaf iets in het oor).
Zoo! Dames en heegen! Mijn degde, maag onwettige gemaangin heeft zooeven uit eigen beweging den geest gegeven.
Alweer een proces van Balen op te maken!
Kom hieg Jean, kom hieg Adenge! (Omhelst hen). Op dezen heugngijken dag wing ik mij niet ngangeg tegen Uw vengoving vegzetten.
Bravo, graaf, zoo mag ik het hooren!
(tot Jean).
Jean, dit is mijn zoon Maugice. Vergeef hem dat hij U van uw egfgoed begooft.
(omhelst Maurice).
Welkom, hè, jonker. Nu ik mijn vrijheid terug heb, hè, en mijn Adèle, hè, ben ik gelukkig, hè.
Dadelijk na de begravenis trouwen we ouvernieuw, nietwaor graof?
| |
| |
(omhelst haar).
Zooangst gij wingt, ngiefste!
Nu braaf feestvieren. Staat er nog wat onder de kurk, graaf? (Klopt hem op den schouder).
(port hem tusschen de ribben.
Dat zang weng waag zijn!
(tot Serlier).
Meneer de avekaat, betrekkelijk dat sterfgeval....
Mijn sterfgeval, als dat plaats heeft. Ik heb twee dochters, getrouwd...
Nu niet zulke nare praat, brigadier. Ik zal liever een liedje zingen.
(‘God save the king’).
Dan kan 'k weer zeewaarts gaan
Ik ben voldaan! (Doet of hij weg wil gaan, komt dan terug).
Ik volbracht hier mijn plicht
Bracht waarheid aan het licht
Heb U gesticht! (Als voren).
| |
| |
Elk ouder vond zijn spruit,
Elk bruigom heeft zijn bruid,
De galg heeft ook haar buit,
Nu snij ik uit! (Als voren).
Ik heb gezegd! (Als voren).
Ordelijk naar huis toe gaan!
|
|