Prikkel-idyllen. Deel 2
(1927)–Cornelis Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Don Roberto genas met rasse schreden, ondanks dat hij zich een houten been moest verveerdigen laten, en huwde Ewalda. Op eenen avond vonden zij de gade des hoofdmansWeenend lag men in elkaar's armen.
schreiende. Met teedere stem zong de ouderlinge bij zichzelve het volgende liedeke: Het regent, het zegent,
De pannekens worden nat,
Daar kwamen twee boerinnekes aan,
Die vielen op haar....
‘Ha!’ riep Ewalda uit, vooraleer de goede vrouw | |
[pagina 34]
| |
haren zang beëindigd had. ‘Hoe kent gij dit liedeke, lieve tante?’ - (aldus wierd de brave vrouw in het kamp geheeten). ‘Eilaas’ zuchtte thans Zoppa, welke naderbij kwam! ‘Daartoe moet ik U onze geschiedenis vertellen.’ ‘Mijn ware naam is burggraaf Giovanni Cypriano, een Sardiniaansch edelman van den hoogsten afkomst. Als ik in den krijg voor mijn vaderland streed, wierd ons dochterke, een onnoozel wichtje, ons ontroofd. De oorlog vernietigde onze fortuin, ook teneinde zwervende ons kind beter terug te vinden, voegden wij ons bij deze rooverbende, alwaar ik spoedig tot hoofdman werd gekozen! Dat mijne vrouw zooeven zong, was het geliefkoosde liedeke van onze Sperata!’ ‘Sperata!’ riep Ewalda uit, ‘hewel, dat is mijn eigenlijke naam. Ik moet van hoogadellijke geboorte zijn!’ ‘Draagt gij een moedervleksen op de rechterdij, peervormig en groot als eenen frank?’ vroeg de hoofdman in ademlooze spanning. ‘Ja, dat doe ik,’ zegde Sperata blozende! ‘Gevonden!’ riepen de ongelukkige ouders. Weenend lag men in elkaars armen. Geen der aanwezige roovers schaamde zich vanwege het vocht dat zijn ruwe wang bedekte! Dry jaren had het koppel thans onder de roovers verbleven. Hun zoontje, Carlos geheeten, wierd de lieveling der bende. De roovers beieverden zich om ter meest ten einde het jongske te vermaken. Met meer genot dan ooit deed elk nu zijnen arbeid. De Grootvizier had zijnerzijds nochtans de hoop niet opgegeven, Ewalda voor den harem zijns meesters te rooven! Daartoe had de onnoembare schurk thans op | |
[pagina 35]
| |
eigen handje een vermetel waagstuk op het touw gezet. Op zekeren dag vervoegde zich in het rooverskamp een personnagie, rood van uitzicht, welke zich uitgaf als kok. Daar men juist een keukenmeester noodig had, nam men hem aan, weinig vermoedende, wie hij was in een kunstige vermomming. De lieveling der bende.
Eén nochtans betrouwde den ongekende niet! Het was Cesar, het geleerde verken. Mario - aldus werd de zoogezegde kok genaamd - had ook verder redens voor zich van Cesar te ontmaken. Onder de Muzelmannen, welke het verken als een onrein dier aanzien, had hij nooit zijn vleesch geëten, alhoewel hij daarvan een groot liefhebber was! | |
[pagina 36]
| |
De valsche kok besloot kost wat kost verkenpastei te smaken. Zoodanig was zijn appetiet, dat hij het verken niet zonder dat hem de bek overliep kon aanzien, en hij het op eenen dag onvoorzien bij den steert greep! Reeds verhief hij het mes.... Cesar nochtans ving thans aan, dusdanig te krijten,De valsche kok.
dat Ewalda hem te hulpe kwam en den valschen kok duchtig de les spelde. | |
2. Het verraad.Zooals wij gezien hebben, was de verstandhouding tusschen hoofdman en manschappen voorbeeldig! Hieraan zou echter door valsch verraad tijdelijk een einde gaan gezet worden, nu de arglistige Mario was bijgetreden in de bende. Twist en tweedracht laten zich eilaas maar al te gemakkelijk stoken en zaaien! Het duurde dan ook niet lang, of de ontevredenheid stak onder het personeel het hoofd op! | |
[pagina 37]
| |
Op een heimelijke vergadering voorzetelde Mario! ‘Gezellen’ zegde hij, ‘wij staan aan den vooravond van gewichtige gebeurtenissen! De tyrannie van den patroon is niet langer uitstaanbaar! De strijd voor eenZij waarschuwden de reizigers die langs kwamen.
menschweerdig bestaan te winnen krijgt mijns zeggens steeds meer dringendheid! De protestaties van het komiteit zij zijn afgestoot geworden, onze principaalste vorderingen nopens afschaffing van den nachtarbeid en van stukloon, zij zijn afgewezen geworden! Mannen, laat ons betoonen dat wij geen kiekens en platbroeken zijn!’ | |
[pagina 38]
| |
Het ophitsende geklap van den oproerkraaier Mario had maar al te erg bijval! De staking wierd geproclameerd! Men verwittigde Zoppa, dat men niet langer voor hem de poesjenel wou spelen! Het bedrijf ging kwijnen! De stakers hielden zich niet tevreden met het posten der werkwilligen, en het uitplakkenDe dierentemster was op een heuvelkruin verschenen.
van oproerige bultings, zij vervielen zelfs tot sabbotagie, 't is te zeggen, zij waarschuwden de reizigers die langs kwamen!
Weeral waren de haantjes-vooruit bijeen! Op onverwachts wierd de bijeenkomst gestoord! Op een heuvelkruin was Donna Ewalda verschenen! De dierentemster had het inzicht genomen om eens te meer | |
[pagina 39]
| |
met haar kunst ten bate van haar familie tusschen te komen.... Zij mocht er in gelukken hen te temmen! De voorwaarden van den hoofdman wierden met algemeene stemmen aangenomen! De geest onder de roovers wierd beter dan ooit! De valsche Mario was verzwonden! Men vond noch tans bij nazicht van zijn bagagie wie hij was. | |
3. De overrompeling.Het geviel eenigen tijd daarop, dat Zoppa, de hoofdman, den dag herdacht, waarop hij voor 25 jaren was bijgetreden tot de bende. Men wilde dezen dag niet onbemerkt laten voorbijgaan! Als alzoo de echtelingen in den vroege verschenen, wierden beiden met groote verheerlijking onthaald. Alsdan trad Beppo, de luitenant naar voren en richtte tot den uitscheidenden hoofdman eenige aandoenlijke woorden. ‘Wij kunnen U niet laten er van door trekken’ zegde hij ‘van de plaats die gij van eerst af tot een cieraad hebt geweest, zonder U een hartelijk woord van vaarwel toe te roepen. Gij waart ons allen een voorbeeld van toewijding, plichtsbetrachting en humaniteit. Ik geloof uit naam van alle manschappen te spreken, indien ik zeg, dat gij de sympathie en genegenheid met U neemt van een ieder, die het voorrecht had onder U te arbeiden. Leve de kapitein Zoppa!’ ‘Lang zal hij leven!’ klonk het langs alle kanten. Vervolgens bood Beppo, uit aller naam, den scheidenden chef een stoffelijk bewijs van hulde aan. Zoppa dankte diep geroerd, ook uit naam zijner echt- | |
[pagina 40]
| |
genoote. Niet zonder weemoed scheidde hij uiteen werkkring, die hem duur was geworden, en betuigde zijn waardeering voor de medewerking die hij steeds ondervinden had mogen. Beppo bood uit aller naam den scheidenden hoofdman een bewijs van hulde aan.
‘In den geest,’ besloot hij al weenend, ‘zal ik steeds een der Uwen blijven!’ Ook Zoppa had geestdriftigen bijval, door de echo ieverig herhaald, in ontvangst te nemen. | |
[pagina 41]
| |
Een ontzettend oogenblik.
| |
[pagina 42]
| |
Dezen oogenblik had de valsche Grootvizier benuttigd! Met een groote overmacht was hij nader geslopen, en viel de roovers aan! Toen de Mooren na een verwoed gevecht op de vlucht waren gedreven, miste men nochtans Ewalda en haar kind!
Het was nacht. Ewalda richtte zich op. Alles liever dan de schande, die haar in den harem wachtte! Zij wikkelde het knaapje in eenen mantel, en snelde voort! A! daar bevond zij zich plotseling aan den rand van een gapend ravijn. Het weder was schrikkelijk. Wanhopig zag zij om zich heen! Daar daagde redding op? Eilaas, in de naderende kerels herkende zij niemand anders dan haar doodsvijand Chefket en zijn beuls! Ach, was die man dan overal? ‘Grijp haar! riep de ellendeling met woeste geneuchte. Hewel, zij zou een einde aan haar leven stellen door eenen sprong in den afgrond! Ewalda sloot de oogen en wierp zich in de diepte! | |
4. De wrake.Wanneer de schoone beestendresseersteer weer bij kwam, hing zij tusschen de rotsen, dank aan de geheimzinnige stem, dewelke haar in het serail bevolen had de capsuuls oriëntales te slikken. Het kostte haar geen hoegenaamde moeite den woesten gier te temmen, die haar kind bedreigen kwam. Onderwijl hadden de roovers de Mooren verslagen en omvergestoken. Uitsluitelijk den Grootvizier had men in leven gelaten. ‘Chefket Pasja’ aldus richtte Don Roberto het woord tot den ex-Grootvizier ‘herkent gij mij?’ | |
[pagina 43]
| |
Ewalda door de Capsuuls Orientales gered.
| |
[pagina 44]
| |
‘Neen!’ kreet de logenachtige bloodaard jammerend. ‘Red mij! Ik zal u een schoonen losprijs betalen!’ ‘Een losprijs, schurk? Geef mij mijn verloren lidmaat terug! Waar is mijn linkerbeen, beul?’ ‘Ik weet het niet!’ huilde de schavuit. ‘Welhoe, weet gij dit niet? Hij en weet het niet, mannen!’ ‘Hij moet sterven!’ klonk het langs alle kanten. ‘Waar hebt ge het been van mijn pappie gelaten, leèlijke man?’ vraagde de kleine Carlos nu, den schurk met zijn schoone oogskens ernstig aanziende. Was het wonder, dat deze kinderlijke vraag van den lieveling der bende zelfs den hertvochtigsten onder de aanwezigen een traan afperste? ‘Dat hij sterve!’ klonk het weeral. ‘Aanhoor mij, gij monster!’ zegde Eénbeen thans. Zijn voorhoofd omwolkte zich dreigend. ‘Gij gaat uw afzichtelijke bandietenstreken uitboeten! Gij gebroedsel der helle, het strop is voor u nog te goed!’ Het gelaat stuipachtig vertrokken, zoo staarde Chefket zijnen tegenstrever aan met blikken, die den hoofdman zouden hebben gedood, als zij dolken waren geweest! Deze echter vraagde verders: ‘In wat afgrijselijke doodskwalen zult gij sterven, beul? Hebt gij dienaangaande eenig voorstel? Ha! Het zicht van dezen trouwen makker, het geleerde verken Cesar, brengt mij op een schoon gedacht! Laat ons den vraatzuchtigen raven een pastei van Chefket Pasja bereiden, gezellen!’ Wij spreiden eenen sluier over het schriktooneel dat volgde. | |
[pagina 45]
| |
5. De aanval der turkomannen.Geen rijke die in staat was zijn kwalijk verkregen schatten over de bergen te voeren. Menige eerbare jongedochter ontving nochtans uit deHet uiteinde van Chefket Pasja, alias Jefke.
handen dezer ruwe mannen haar bruidschat, menig onvermogend, doch oppassend jongman een studiebeurs! De naam van Eén- of Houtbeen wierd gevloekt en.... gezegend! Sultan Abdoel de schrikkelijke, had van den gruwvollen dood zijns Grootviziers vernomen. Onrechtstreeks achtte hij zich hierdoor beleedigd! Hij besloot deswege | |
[pagina 46]
| |
zich op de roovers te wreken, en ging zelfs een leger aanvoeren voor hen te verslaan! De verwittiging van de komst der Turkomannen bereikte Don Roberto bijtijds middels den ennuuk Mammoet, welke heimelijk zijn vriend gebleven was. Langs verschillige zijden in de bergen stelde men hinderlagenMenige eerbare jonge dochter ontving uit die ruwe handen haar bruidschat.
op. Ondanks dat het leger des Sultans dapper streed, het moest het onderspit delven, Abdoel zelf sneuvelde! Vermits de Sultan nooit zonder zijnen harem reisde, waren de serail-damen thans de buite van Don Roberto en Ewalda! Deze laatste nochtans wilde zich nopens de vroegere krenkingen niet wreken, zij schonk allen genade en huwde haar zelfs aan de roovers uit. | |
[pagina 47]
| |
Wij bevinden ons thans in datzelfde slot, alwaar ons verhaal aan ving! Een vreedzaam familie-tafereel wordt van ons bespied. Don Roberto de Robertram, met een schoon, onzichtbaar kunstbeen, beziet zijn gade, welke in een harem- of rokbroek is uitgedost. ‘Dat was een schoon gedacht uwerzijds, mijn zoete engel’ spreekt hij ‘den rokbroek hier in te voeren.’ ‘Ja, geliefde’ wedervaart deze, als zij hem kust. ‘Dank aan dezen ben ik toch aan den harem ontsnapt.’ |
|