| |
IIde deel.
Aan den harem ontsnapt!
1. Vijftien jaar later.
Deze die op een schoonen zomermorgend van het jaar 19.. in den harem van den Sultan van Byzantia had
In het salet der favoriete.
gekunnen binnentreden (alwaar nochtans voor het publiek den inkoom strengelijk verboden is) zou kunnen bemerken hebben dat klaarblijkend iets merkweerdigs aan de hand ofwel op til zijn moest!
Dit laatste was het geval! Op bevel van den Sultan
| |
| |
zou de harem immers met eene nieuwe jonge juffrouw, Ewalda de dierentemster, worden verrijkt.
Die trotsche favoriete Zuleika ontving in haar vertrek damen van verschilligen oorsprong in schoone kostumen, dewelke zich volop aan de genoegens van een samenspraak overleverden. Zooals dit bestendig gaat, meenden de grootste onnoozelaarsters de schoonste nieuwsjes weten te kunnen!
‘Ik heb Mammoet, den ennuuk of haremwachter uitgepolst’, zegde Dido, een pekzwarte juffrouw, dewelke van den morgend tot den avend klappen kon. ‘De kerel maakt velen ophef nopens haar schoone uitzicht!’
De lippen der schoone favoriete krulden misprijzend op.
‘Asa! Zij moge schoon zijn’ fleemde een Parisienne op zeemzoeten toon, ‘mijn dunkens zal zij met onze favoriete toch niet wedieveren kunnen.’
‘De genaamde Ewalda is dryentwintig jaren’ bemerkte nu een prachtige Griekin van verrukkelijke gestalte. ‘Ik heb van moeder Biceps, onze goevernante, hooren zeggen dat zij een gemeene beestendresseerster moet zijn, en sterk lijk eenen lutteur!’
‘Zeg eens, kinderen!’ kreet thans Greta, een Duitsche, Wij zullen haar seffens ontgroenen moeten!’
De oogen der naieverige favoriete blonken booseerdig, als zij antwoordde:
‘Maar hoe haar het schoonst in de lol te nemen?’
‘Dat weet ik wel’ wedervoer de mamsel. ‘Wij zullen de dresseerster onthalen of wij beesten zijn. Zuleika is de leeuwin, en moet schrikkelijk brallen. Greta kwakt lijk een gansken. Heebee, de Grieksche, loeit zooals een koe en zwarte Dido is een kefferke!’
‘En gij zult de kat zijn die mauw roept!’ zegde Zuleika!
| |
| |
Dit voorstel wierd met groote jubilatie onthaald!
Een zoodanige receptie wierd de beklagensweerdige Bohemerin op voorhand bereid vanwege de venijnige seraildamen!
| |
2. Ewalda, de Bohemerin.
Wie was Ewalda, de Bohemerin?
Van kant gelaten dat zij geen Bohemerin was en geen Ewalda heette, was niets nopens haar bekend! Een ondoorgrondelijke sluier van geheimzinnigheid omgaf deze vrouw, en haar duister, doch onbevlekt voorgaande!
Hoe hadden de ronselaars des Sultans haar vatten kunnen?
De Grootvizier, welke tevens politiechef was, had de kunsten van het geleerde verken verbieden doen, daar de Mooren dit dier als onrein aanzien, en haar zelve gevat.
Droevig vertoefden hare gedachien bij haar menagerie, doch bijzonder bij Don Roberto, eenen Spaanschen edelman, wiens verblijfplaats haar momenteel ongekend was, doch dien zij innig liefhad. Ook kwamen de herinneringen aan haar kindschheid haar in haren kerker bezoeken en treurig zong zij het liedje, dat zij van hare moeder geleerd had:
Daar kwamen twee boerinnekes aan,
Hier zweeg nochtans de schoone Ewalda, immers de ennuuk Mammoet Bey kwam terug binnen, gaf drie Oostersche salaams of buigingen ten beste, en ging haar voeren naar het serail.
| |
| |
Vooraleer zij het wist, bevond Ewalda zich te midden der t'accoord om ter meest brallende, keffende, loeiende kwakkende en mauwende haremdamen!
De dierentemster en de odalisken.
Maar voor de eerste maal in ons verhaal kunnen onze lezers de kennis maken van Ewalda's buitengewone bedrevenheid als beestentemster!
Allen, zelfs de trotsche favoriete, hadden hare klankimitatiën in te slikken; bangelijk en verduldig volgden
| |
| |
heur oogen deze van de nieuwe dame, dewelke haar dwongen haren goesting te doen lijk de wilde beesten in haar cirk!
Eindelijk liet zij de valsche gekscheersters vrij! Niemand echter dierf sedert dien haar te lastigvallen in zake van haren stiel, doenwijze of wel oorsprong!
Heer Charitel, de kleermaker.
Onderwijl zich de seraildamen, op lichthertige wijze, spijts haren onweerdigen toestand, vermaakten met zang en dans, ging Ewalda een nieuwen strijd leveren.
Een deftige vent, krielende proper gekleed, kwam zich haar vervoegen. Deze was de heer Charitel, de kleermaker van den harem, die gecommandeerd was om de nieuwe kostgangster eenen broek, het voorgeschreven kostuum aanschaffen.
| |
| |
Maar Ewalda was nochtans niet te overhalen, een keus te maken!
De kleermaker prijsde vruchteloos zijn artikels aan onder opzicht van fijne snede, schoone patronen! Het opdringerige kereltje kon er kop noch steert aan krijgen dat een dame aldus zijn moden kon misprijzen!
De ontvluchting uit het serail.
Doch opeens scheen het alsof een geheimzinnige stem Ewalda een woord toestuurde! Er ging een siddering door de dierentemster! Trots allen tegenzin moest zij dezen onzichtbaren raadgever gehoorzamen!
| |
3. De ontvoering uit het serail!
‘Mijn zoete Ewalda! Een haremdame! Caramba! Haar, rijs niet te berge! Bloed, rol niet als gloeiend vuur door Roberto's aderen! Waanzin, grijp niet met valsche klau-
| |
| |
wen in zijn hersens! Hewel, zij zal, kost wat kost, gered worden! Maar hoe? Corpo di Bacco! Ha! Wacht een keer! Gezien ik den ennuuk Mammoet Bey eens een onschatbaren dienst heb gedaan, hij zal mij den sleutel van den harempoort geven! C'est ça!’ juichte de Spaansche Don!
Het was nacht! Daar klonk het sein van den minnaar!
Langs alle kanten rondloerend, sloop Ewalda ten bedde uit, rukte de botten aan, en ontglipte door een vensterken, alwaar eenen touwladder haar wachtte.
‘Zijt gij daar zelve, mijn geliefkoosde, edele Don Roberto?’ zegde zij.
‘Ja’ klonk het zoete wederwoord.
Schielijk ontklampten haar de armen van Don Roberto, dewelke met zijnen velo gereed stond.
Op eenen Oosterschen divan, rustte inmiddels Sultan Abdoel, de schrikkelijke!
Hij trok aan het schelzeel.
Een zwarte slaaf was seffens verschenen.
‘Reik mij den harem-catalogus.’
De slaaf gehoorzaamde.
De Sultan las. Maar wat was dit? De nieuwe aanwinsten waren niet geboekt!
‘De grootvizier!’ beval de Sultan.
Op een halve minuut kwam deze. Zijn wij mis, of is dezen eenen dobbelganger van onzen ouden bekende Jefke, den zoogezegden doktoor? Het is deze zelve! Hoe was deze ouderling erin gelukt, zal de lezer vragen, als eenen Moor door te gaan, en Grootvizier geworden te zijn des Sultans?
't Volstaat om te zeggen dat de konkelaar voor den Sultan, volgens beweerd wierd, als spioen verschillige
| |
| |
werkjes had doen kunnen, waaraan anderen hun handen niet geerne uitsteken willen.
De thans genaamde Chefket Pasja maakte vele salaams voor zijn duchtigen meester.
Abdoel de Schrikkelijke en zijn grootvizier.
‘Chefket’ zegde de Schrikkelijke, ‘zijn al mijne onderrichtingen gevolgd geworden?’
‘Stiptelijk, groote Heer!’
‘Is de schoone beestendresseerster voorhanden?’
‘Tot Uwen dienst, groote Heer!’
| |
| |
‘Ik wensch deze te bezichtigen!
Eens te meer stond de ouderling voor zijnen Meester, maar door zijn bleekte en trillende kinnebakken verkondigde zich een groote schrik!
‘Groote Heer’, stamelde hij, ‘zij is ontsnapt!’
De honden van Istamboel.
De gramschap des Sultans overtrof alle inbeelding!
‘Ontsnapt! Duts dat gij zijt! Is zij niet op drie uren weer in mijn bezit, gij zult dit uitboeten met de ooren! Ik zweer dit bij den baard van den profeet!’
Gelijk hooger genoemd onderhoud plaats 'greep, voeren de geliefden de slapende straten door!
Plotseling deed zich een schrikkelijk, oorendoovend gehuil hooren!
| |
| |
Zij waren omsingeld van de honderden beruchte zwervende honden, dewelke onder de merkweerdigheden van Istamboel een eerste plaats bekleeden!
Maar hier bleek het weeral, hoeveel het weerd is, eenen stiel in den grond te verslaan. In haar volle lengte hief Ewalda zich op, en deed een enkel bevallig gebaar met de karwats.
Een meesterstuk zonder voorgaande der dressuur ging gezien worden!
Deze wilde, woeste beesten gingen opzitten, en lieten de vluchtelingen door!
Doch reeds hadden deze de stad op den achtergrond gelaten, of luid peerdegehennik wierd vernomen! Langs allen kant daagden de ruiters op en leverden een dolle achtervolging.
Het koppel was gevangen!
| |
4. Op de foor!
Het verhaal van Ewalda's diefte, vlucht en achterhaling was tot het cirk doorgedrongen geworden en met groote lamentatie ontvangen.
De dieren misten hunne temster, haar makkers echter hunnen oogappel!
‘Arme Ewalda’ kloeg Diana de kassierster, ‘eilaas, zullen wij dan niets doen kunnen voor haar te helpen?’
De dus genaamde domme August had haar zwijgend aanhoord. Het was klaarblijkend, dat hij op een inzicht was gekomen!
‘Ik zal haar redden,’ zegde de ouderling plechtig en verhief de hand ten hemel! ‘Schaf mij slechts een muis.’
| |
| |
Ontzet staarde Pol de slangenmensch hem aan! Was de oude paljas uitzinnig?
‘Ik zal haar redden!’
| |
5. Een kijkje in den harem.
Alles wel ingezien, het is tijd dat wij onze lezers gaan verwittigen, hoe het leven in den harem toegaat.
De damen, dry honderd in getal, brengen den dag door in groote vertrekken, rijkelijk verguld, op schoone divans alsook tapijten, temidden van zoete, bedwelmende geuren. Buiten de ennuken wierd over de seraildamen nog het bevel gevoerd van eene goevernante, eene oude
| |
| |
madam. 't Is te zeggen deze, Moeder Biceps genaamd, zorgde voor de menagie en de verschillige behoeften, voor het uitkuischen der saletten en toebehoorten, verders paste zij op dat de jufvrouwen oprezen, zich wieschen, en zegde ten andere toen het tijd wierd van te
Een kijkje in den harem.
bedde te gaan. Fijne spijzen, zachte zijden divans, muziek en dansles wierd door deze ieverige dame voor gezorgd. De sultan Abdoel zag geerne, dat de damen een schoon, weelderig figuur zouden hebben, deswege wierd streng acht geslagen dat telken morgend ter trouw een zeker aantal capsuuls orientales werden ingeslikt. Niet zoohaast waren de damen dan ook ten bedde uit en aangetreden, als een slavinne binnenkwam met eenen kan, uit dewelke
| |
| |
elke mejufufer een paar capsuuls tot zich nemen moest.
Ewalda wierd van de damen uit den weg gegaan als had zij een betrappelijke ziekte. Onverschillig wachtte de Bohemerin, tot men haar de capsuuls bood, dewelke zij dan afwees!
In eenen oogslag was Moeder Biceps toegeloopen gekomen!
De Capsuuls Orientales.
‘Hewel, mamselke, welke onnoozelheden gaat gij thans weer beginnen?’ kreet de lameer.
Ewalda hield zwijgen in acht.
Het oude canailje berstte in een zoo bruischende woede uit, dat zij de nieuwe dame den nek omwringen te willen scheen!
‘Deze capsuuls zijn volstrekt goed voor het figuur, gij leelijke, valsche zottin!’ schuimbekte zij. ‘Om wat wilt
| |
| |
gij ze niet? Wacht een keer, wij zullen U duchtig den bol wasschen!’
Reeds deed zij een hoofdteeken aan de ennuken, - daar hoorde Ewalda de geheimzinnige, deugddoende stem!
De beestendresseerster gaf nu zonder slag noch stoot toe.
| |
6. De koorddanser.
De brave ouderling dewelke wij domme August hebben hooren noemen, was ook koorddanser geweest, en had nu het inzicht, om tot redding van Ewalda eens te meer zijn vroeger handwerk aan te vatten!
Den ganschen dag zwierf hij met den slangenman Pol omheen het serail.... Niet zoo haast was de avond ingetreden, als de paljas, een flinke koord tusschen de kleeren weggestoken, klauterde langs de goot van een aanpalend huis en vestigde deze daar....
Nu was de beurt van het slangenmensch. Zich oprollende wist deze dievelings een klein vensterken op het gelijkvloers in te kruipen, sloop de wenteltrap op en kwam op het verdiep van het serail. De oude clown wierp hem het zeel toe, dat hij vastmaakte - de koord was gespannen. Alsdan wierp hij een levende muis in het serail! Hij stak zich weg, en ontlokte eenige toonen aan zijn fluitje.
Het is te verstaan dat een schrikkelijk lawyd onder de onnoozele haremdamen losberste, als zij het muisken ontdekten!
De ennuken hielden een woedende jacht. Deze oogenblikken benuttigde Ewalda tot haar vlucht!
Daar stond de goede August en hield zijn rug gereed, waarop zij zonder aarzelen klom!
| |
| |
In dezen zelfden oogenblik kwam nochtans heer Charitel voorbij.
Asa, dit was een schoone okkasie om zich voor zijn eigen de klandisie van het serail-kliënteel op altijd te
De muis in den harem.
verzekeren! zoo peinsde de sluwlistige kleermaker.
Hij greep zijnen knipscheer en wilde het zeel laffelijk doorknippen!
De knipscheer had het zeel reeds geraakt!
Bij het licht der maan had de kleermaker nochtans gezien, dat Ewalda dien harembroek droeg, welken hij
| |
| |
dan aanstonds geleverd had! Dit was een stuksken werks, waarop de kerel niet weinig hooveerdig was! Hij aarzelde een stond....
Ook hadden de vluchtelingen het huis bereikt en waren ontsnapt!
Hij wilde het zeel laffelijk doorknippen.
De oude August brak ineen, zeeg ten gronde en stierf, gelukkig en tevreden!
‘Heb dank edele oude,’ sprak Ewalda. ‘Ja, thans versta ik de geheimzinnige stem!
‘Was het niet dank aan deze dat ik heb gekunnen ontsnappen?’
| |
| |
Als de haremdamen op het gedacht kwamen de dierentemster te hulp te roepen, was deze verzwonden!
| |
7. Een vermetel plan.
In een staminet was een schoon ouderling gezeten, in
Ziehier een bedrag op afrekening.
wiens edele trekken een gelaatskenner zou hebben lezen kunnen, dat hij voordien in voorname middens had bewogen!
Daar wierd de deur geopend. Een persoon in een zwarten mantel, stond voor hem!
| |
| |
‘Zijt gij Zoppa, de aanleider eener beruchte rooversbende?’
‘Deze ben ik’ zegde de chef der bandieten, verstomd vanwege deze verschijning!
‘Zijt gij tot alles bereid aan een hooge belooning?’ Zij - want de stem behoorde klaarblijkend aan een vrouw - liet den geldbeugel rammelen!
‘Met geheel mijn bende ben ik Uw man!’ zegde haar tegenspreker, door den klank van het goud geëlectriseerd.
‘Luister dan! Een Spaansch edelman, Don Roberto de Robertram, zal omtrent vijf uren in den morgend gehalsrecht worden op bevel van den schelmachtigen grootvizier Chefket Pasja. Mijn menagerie, bevattende groote bijzonderheid van verscheurende bestialen, paalt aan het Galgeveld.
‘Op een wenk mijnerzijds opent gij de kooien der wilde dieren. Een paniek ontstaat.... Wat moet dit kosten?’
Zoo duchtig de struikroover ook overvroeg, zijn aanspreekster dong niet eenen schelling af en haalde een tot den rand gevulden geldzak uit.
‘Hier is een klein bedrag op voorhand... Tot morgen!’
Ewalda, (want het was zij) verdween. Een traan perelde in het oog des bandiets!
| |
8. De wilde beesten!
Men bevindt zich in tegenwoordigheid van een ijselijk drama!
Don Roberto is van de beulsknechten uit het prison gehaald, en op het Galgeveld gevoerd!
Het is te verstaan, dat de Grootvizier, dewelke door Ewalda's ontsnapping, beide ooren verloren had, met
| |
| |
groote geneuchte kwam aanzien, dat zijnen tegenstrever ging afgemaakt worden!
Chefket Pasja aarzelde niet om den beul op onverwachts een teeken te doen!
.... doorflitste de kromme sabel de lucht.
Zooals een bliksemstraal het heelal splijt, aldus doorkliefde het kromme Turksche zweerd de lucht!
Het linkerbeen was schielijk op beestachtige wijze losgemaakt van het lichaam! Lijk de fonkelende waterstraal uit het fontein, spoot het purperen bloed uit de afgrijselijke wonde!
| |
| |
Een rochelende kreet ontwrong zich aan Ewalda's schoone, thans echter vaal-gele, lippen!
Don Roberto echter verhief plechtig den arm.
‘Chefket Pasja’ sprak hij ‘mijn bloed kome over Uw
De aanval der dieren.
hoofd en over dat van Uwen zedeloozen meester! De wrake is nochtans reeds in aantocht!’
‘Houw zijnen arm ook af!’ was het eenig antwoord.
Doch bij dringendheid moest thans worden gehandeld! Ewalda gaf het sein!
‘Hup! mijn beesten!’ kreet de dresseerster met heesche stem!
| |
| |
De kooien wierden op den slag geopend, daarbij het vlooien-theater, dat op de foor aan de menagerie paalde!
Een heische paniek volgde!
De weg was vrij! Het is te verstaan, dat de grootste woestaards het schielijkst gevloden waren!
Ziet, daar heeft Ewalda het verlaten schavot bereikt! Neven haar is Zoppa, de roover, welke een vaderlijke liefde voor de ferme dresseerster heeft opgevat!
Eens te meer weerklinkt Ewalda's commando, suist haar karwats; de dieren zoeken hun hokken weer op! Menschenlevens vallen niet te betreuren!
Alleenlijk het vlooien-theater blijft leeg!
Men kan zich geen gedacht geven van de woede des Sultans vanwege den toestand, in welke paleis en harem daardoor wierden gesteld.
Eén beest is maar gebleven.
Dit is Cesar, het geleerde verken, hetwelk grooten schrik onder de Mooren had verspreid. De dierentemster liefkoost den nederigen gezel!
‘A! mijn trouwe makker,’ roept zij, ‘gij zult mij verzellen waar ik ga!’
‘Allons, vluchten wij!’ roept Zoppa!
|
|