bord prees de deugden van het tandpoeder Oedoel aan. Met wijd-opengesperden mond plaatste de graaf zich er achter, en keek er over heen, terwijl de oude grijnslach, doch thans met het oog op het gevaar, wederom zijn intrede deed, want de graaf, bezat een gebit, een beter inborst waardig.
De persoon, die naderde, was de dwerg. Deze, die, zooals wij weten, veel belang stelde in reclame, bekeek met groote bewondering de borden. In zijn verdieptheid deed hij een pas achteruit, en viel in den vijver!
Deze echter niet diep zijnde en kunnende zwemmen, wist hij zich te redden. Uit het riet had hij iets opgenomen, dat blonk. Het was de door de heks losgelaten schat, waarmee hij zich ijlings uit de voeten maakte, door den graaf tevergeefs gevolgd!
De stomme knaap kwam nu ook voor den dag, en hervatte zijn menschlievende taak, echter vruchteloos!
De kunstmatige ademhaling mocht niet baten.