| |
| |
| |
III. Het avontuur van de zonderlinge advertentie.
1. De bond der kaalhoofdigen.
Geruimen tijd heb ik de mededeeling van dit avontuur, één van de wonderlijkste, die ons ooit zijn overkomen, uitgesteld. Maar de oplossing is zóó verrassend, dat ik meen ze den lezers mijner gedenkschriften niet te mogen onthouden.
Wij zaten na den eten te praten. Ons onderwerp was de misdaad, en de schaarschheid en banaliteit daarvan in den laatsten tijd.
‘De aardigheid is er af, Watson,’ had Sir Sherlock Holmes juist gezegd. ‘Misdaden worden tegenwoordig zóó ondegelijk, zóó slordig voorbereid en uitgevoerd, dat de bereden politie ze op kan sporen. O, Moriarty, kom terug! Waarom moest ik u dooden, mijn éénige waardige tegenstander?’
Hij verzonk in droef gepeins.
Daar werd geklopt. ‘Binnen!’ riep ik.
Een heer met een volmaakt kaal hoofd trad binnen.
‘Mijn naam is Noppes. Hier is mijn kaartje met mijn adres. U is Sir Sherlock Holmes, de detective?’
| |
| |
De bezoeker haalde een verfrommelde courant uit den zak.
‘Hij heeft het buskruit niet uitgevonden,’ fluisterde mijn vriend op zijn onverschillige manier.
‘Hier staat de advertentie, waarmee de geschiedenis begonnen is,’ zei de heer Noppes.
Holmes las hardop:
‘Het fonds der kaalhoofdigen. Voor rekening van het legaat van den heer Mierpont Porgan, New-York, U.S.A. is een plaats vacant, waarvoor benoembaar is elk kaalhoofdig manspersoon, P.G., vrij van sterken drank. Wekelijksch salaris vier pond. Bezigheden niet noemenswaard. Reflectanten zich blootshoofds te bevinden van 's morgens 9 tot 's middags 3 uur bij de kiosk op het Waterlooplein’.
‘Maar dat is bijna precies de advertentie der roodharigen!’ riep ik uit.
Prof. Moriarty.
‘Juist,’ zei Sir Sherlock Holmes. ‘De overeenkomst is groot. Ook hier woekert de imitatie. Een even koelbloedige, sluw beraamde misdaad, zou ik hebben durven hopen, als Moriarty nog leefde! En verder?’
‘Zeer weinig. Ik had, zooals u begrijpt, lust in dat salaris en de niet noemenswaardige bezigheden. Ik ging, als voorgeschreven, naar de afgesproken plaats. Vergeefs. Den volgenden dag ontving ik een briefje, met niets anders dan: “Veel kans, kom morgen weer.” Ik ging weer. Wederom vergeefs! Nu kom ik tot u, om u te vragen wat dit alles beteekent?’
‘Het beteekent dat u de dwarskijker was,’ zeide Holmes. ‘U werd dus speciaal aangemoedigd om nog eens te gaan?’
| |
| |
‘Hm! Wie zijn uw huisgenooten Mr. Noppes?’
‘Twee nichtjes, één van 20 en één van 13 jaar. De eerste doet mijn huishouding. Verder een dienstmeisje.’
‘Hebt u onderzocht, wie de advertentie heeft gebracht aan het bureau der courant?’
‘Ja. Een jongmensch’
‘Niet meer kenteekenen?’
‘Zijn das fuifde.’
‘Hm. Het is de vraag, of dit voldoende is om de identiteit vast te stellen. Wat zag u op het Waterlooplein?’
‘Nu Sir Sherlock, dat was eigenlijk nog al komiek. Ik nam mijn jongste nichtje mee, dat niets anders gedaan heeft dan lachen. Stel u voor. Het heele plein was vol mannen, er waren stokoude grijsaards bij. Allemaal met kale hoofden in de barre zon. Als ik niet zoo boos was geweest, om mijn vergeefsche moeite, had ik mee moeten lachen. Dat was de eerste keer. Later was ik alleen.’
‘U nam alleen uw jongste nichtje mee, niet waar?’
‘Ja, de oudste bleef thuis. Ze kon niet weg.’
‘Een galant?’ vroeg Holmes schertsend.
‘Ja, Sir Sherlock. Mr. Jack Johnson, Mordauntstreet 25. E.C.’
‘Dank u.’
Onze cliënt stond op om te vertrekken. Maar hij deed wat verlegen, alsof hij nog iets wilde zeggen.
‘Is er nog iets, Mr. Noppes?
‘Ja, eigenlijk wel, Sir Sherlock. Wat zegt u hiervan?’
Hij reikte ons een paar prentbriefkaarten toe. De ééne vertoonde het Waterlooplein, vol van de kaalhoofdigen, die op de advertentie waren afgekomen. De andere gaf hetzelfde plein weer, maar in plaats van die massa
| |
| |
menschen stond alleen Mr. Noppes met een knorrig gezicht, den hoed in de hand....
‘Sir Sherlock,’ zei onze bezoeker, terwijl wij de malle plaatjes niet zonder glimlach bekeken. ‘Ik ben belachelijk gemaakt. Mijn idee is, dat een fotograaf deze advertentie gezet heeft, alleen om die kaarten uit te kunnen geven. Ik zal dien kerel vervolgen. Vind hem voor mij! Op kosten behoeft u niet te zien.’
Toen de heer Noppes vertrokken was, zei Holmes, terwijl hij zijn kaartje opnam: ‘Onze vriend woont Fleetstreet 64. Kijk eens in het adresboek wie naast hem woont.’
Het huis van Mr. Noppes grensde aan den eenen kant aan een banketbakker, de andere buurman was Lord Midas.
‘Wacht eens!’ riep Sir Sherlock Holmes uit. ‘Is dat Lord Midas, de collectionneur?’
‘Ja,’ antwoordde ik.
‘Hm!’ sprak Holmes.
| |
2. De theorie der gevolgtrekkingen.
‘Verdenk je het oudste nichtje?’ vroeg ik toen hij verder niets zei. Holmes zweeg. Toen sprak hij de merkwaardige woorden:
‘Laat mij maar schuiven, Watson.’
Ik schijn in slaap gevallen te zijn. Toen ik wakker werd zat Sir Sherlock Holmes, met een groot pak zware tabak vóór zich, te rooken. Ik wilde hem niet storen en ging naar bed.
Ik gevoelde dat het probleem van de zonderlinge advertentie hem bezig hield en dat de theorie der
| |
| |
gevolgtrekkingen in dien ongemeenen schedel van den particulieren detective in praktijk werd omgezet.
| |
3. Het corps ‘Klein maar wakker’.
Nog dacht ik na over de sluwheid van mijn vriend, toen er werd gescheld. Mrs. Hudson kwam verschrikt binnen.
‘Sir Sherlock, er is een heel troepje kinderen, die zeggen dat u ze besteld hebt.’
Het corps ‘Klein maar Wakker.’
‘Juist, Mrs. Hudson, laat boven komen alsjeblieft.’
Wij hoorden de stem van de huishoudster de kinderen vinnig tot voetenvegen aanmanen, toen marcheerde het troepje, door het detective-jongmaatje Wiggins aangevoerd, in goede orde binnen. Het was het Corps Klein maar Wakker.
‘Wel, Wiggins?’ zei Sir Sherlock Holmes.
‘Ik heb uw boodschap ontvangen, Sir,’ zei de aanvoerder, ‘en onze mannen opgeroepen. Twee hebben mazelen, en één moet schoolblijven. De rest is voltallig.’
‘Goed. Zoek een fotograaf met een fuivende das. Het
| |
| |
is mogelijk, dat hij in het geheel geen fotograaf is, en de das niet altijd fuift. Begrepen?’
De naam van den grooten detective ging, op den toon van het diepst ontzag, van mond tot mond.
Wiggins grinnekte. ‘Komaan, Sir! U wilt er ons zeker weer tusschen nemen?’
| |
| |
Holmes tikte den veelbelovenden knaap goedkeurend op de wang.
‘Jij bent een snuggere jongen. Hier is een shilling voor je. Die mij het eerst komt vertellen of Mr. Jack Johnson, Mordauntstreet 25 E.C. de laatste dagen 's morgens bij zijn meisje, Fleetstreet 64 is geweest, krijgt er nog een. En nu, ingerukt, marsch!’
Het corps ‘Klein maar Wakker’ vertrok in de beste orde.
‘Die jongelui,’ zei Holmes peinzend.... ‘bewijzen mij onschatbare diensten.’
| |
4. Huiszoeking.
Wij begaven ons naar de woning van den heer Noppes. Holmes begon vóór het huis zijn onderzoekingen van het terrein en vergat in zijn ijver weldra niet alleen mijn nabijheid, doch ook die van een talrijk publiek.
De naam van den grooten detective ging, op den toon van het diepst ontzag, van mond tot mond.
Niemand waagde echter een opmerking, behalve een klein meisje, dat riep: ‘Hij speelt stom-ambachtje’ maar dadelijk tot zwijgen werd gebracht.
Eindelijk was hij gereed. Drie hoofden, waaronder ik dat van onzen cliënt herkende, hadden voor het venster Holmes' operaties met groote belangstelling bijgewoond, doch verdwenen nu. Wij werden op ons schellen binnengelaten.
‘Wees welkom, Sir Sherlock Holmes,’ zei de heer des huizes, en stelde ons vervolgens aan beide nichtjes voor. Ik merkte op, dat de jongste nicht zeer vroolijk scheen te zijn, en ook dat een portret van mijn vriend den muur cierde en al mijn tot nu toe verschenen werken, keurig ingebonden, in de boekenkast een plaats had- | |
| |
den gevonden, hetgeen mij niet weinig genoegen deed.
Holmes liet zich door het geheele huis rondleiden en deed alleen het jongste nichtje maar één vraag, doch het was een zeer zonderlinge.
‘Hebt u honger, jongejuffrouw?’ vroeg hij.
‘Weest welkom, mijne heeren.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde het meisje. ‘Maar we gaan dadelijk koffiedrinken.’
Verder vroeg mijn vriend niemand iets.
| |
5. Cherchez la femme!
‘Die vrouw is leep, Watson, drommels leep,’ zei Sir Sherlock Holmes, thuisgekomen. ‘Maar ik ken iemand, die nog veel leeper is!’
‘Bedoel je je zelf?’ vroeg ik.
‘Je vraagt naar den bekenden weg. Eén draad heb ik al.
| |
| |
De familie eet niet vroeg, want ze drinken koffie om 12 uur. 's Morgens heeft ze dus den tijd gehad, om te probeeren in het museum te komen. Hoe, dat zullen we spoedig weten.’
‘Waarom neem je haar niet in hechtenis?’
‘Mijn waarde Watson, ik wou je pienterder hebben. Er is immers nog niets gebeurd? Daarenboven wil ik het huis vannacht beter onderzoeken. We gaan dus weer inbreken, Watson. Dat is een kolfje naar jouw hand, hé?’
Daar werd gescheld.
Wie schetst mijn verbazing, toen de heer Noppes zelf met beide nichtjes voor ons stond!
‘Sir Sherlock Holmes,’ zeide de heer Noppes zeer zenuwachtig. ‘Mijn jongste nichtje heeft u een zeer gewichtige mededeeling te doen. Ze wil mij niets zeggen.’
‘Juist,’ zei Sir Sherlock Holmes. ‘Kom maar even mee in deze kamer, jongejuffrouw.’ Hij keek mij veelbeteekend aan; ik begreep, dat ik de andere dame in het oog moest houden.
Toevallig bevond ik mij zeer dicht bij de deur, die de beide kamers scheidde.... Ik was eenigszins verbaasd, over hetgeen ik hoorde. Het was aldoor het meisje dat sprak. Ik verstond de woorden:.... ‘in uw avonturen gelezen.... niet kwalijk nemen.... piet gehad.... malle vertooning.... niet aan oom zeggen.... ik alleen.... kruier.... advertentie.... zus vandaag pas gemerkt....’
Ik hoorde Holmes de kamer op en neer loopen. Ook van zijn voor zich heen gemompelde woorden ving ik er eenige op.... ‘enfant-terrible.... stilhouden.... zou uitgelachen worden.... mouw aan passen.’
Toen een ander geluid, kort.... klets! Daarna traden
| |
| |
beiden weer binnen. Sir Sherlok Holmes zag er knorrig uit. Het kind had één rood oor.
‘Mr. Noppes,’ zei Sir Sherlock Holmes, op onzen client toetredende. ‘Dank dit edele meisje. Een geheimzinnig gevaar, dat u bedreigde, is daar haar afgewend. Een nihilistisch complot, nu behoef ik u niets te vertellen! Ik zou maar niet verder informeeren. De rekening zal u geworden....’
‘Ook al niets voor den Bioscoop, Watson,’ zuchtte Sir Sherlock Holmes dien avond.
‘Dank dit edele meisje!’
|
|