Het leven in Nederlandsch-Indië
(ca. 1907)–Bas Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
I.Het was schemeravond. Langs de Nipah-laan, - de laan der moeraspalmen, - ging haastig een stoet. Voorop een inlandsche mandoer van het kettingkwar-tier, - het verblijf voor gevangenen in den ketting, - met een badientje, een koket wandelstokje in de hand en een witten band om den arm. Dan - als zwevende in de lucht, een somber gevaarte: een zwartgeverfd, houten, driehoekig dak, twee meter lang, zwiepende op eenige bamboes, die rusten op de schouders van zwarte mensch-gedaanten, - kettingjongens, die voor lijkdragers fungeeren. Want, onder dat zwarte dak ligt het lijk, het lijk van een kameraad-kettingjongen, zoo pas aan de cholera gestorven: het tiende sterfgeval vandaag in 't kettingkwartier. Gauw is het lijk in een lap madapollam gewikkeld, met karbol overgoten, op een tikar (mat) gelegd en onder het zwarte dak gebracht. | |
[pagina 240]
| |
Hoep-là - het dak zweeft al in de lucht, zwiepende op de bamboes, die onder het gewicht bij 't dragen knarsen en piepen. En nu met een vaartje naar het kerkhof, naar het kerkhof der kettingjongens. Achter het zwevende dak - heel lakoniek twee grafdelvers, ook al kettingjongens, die leuk hun spade over den schouder dragen als spelen ze soldaatje. Nu en dan wordt versnelde pas aangenomen en de bamboes piepen harder en het dak deint als op de zee en de grafdelvers sjokken meê met hun spade over den schouder. Uit de Nipah-laan, langs de Moeara, naar het ZeestrandGa naar voetnoot*), daar ligt het kerkhof der kettingjongens. De schemer is bijna overgegaan in den nacht. De zee is zwart en zwarte golven slaan tegen 't strand. De haastige stoet is aangekomen. Fluks nemen de grafdelvers de spaden van de schouders en delven ze een graf vlak bij de golven. Het zwarte gevaarte is op de aarde geplaatst; het wordt afgenomen van de bamboes en het lijk wordt gestopt in den kuil bij de golven. Gauw den kuil aan- en volgeschopt met zee-zand, een beetje met de voeten aangestampt en dan nog een paar klappen met het plat der spaden. Afgeloopen. | |
[pagina 241]
| |
Allen marcheeren terug naar het kettingkwartier, waar de cholera hevig woedt. Morgen gaan de mandoer en de lakonieke grafdelvers weêr denzelfden weg, - maar dan misschien zelf onder het zwarte dak, om zelf begraven te worden aan 't Zeestrand, als de zwarte golven klotsen. | |
[pagina 242]
| |
II.De cholera woedde epidemisch. De inlanders in hun kampongs stierven als ratten en muizen. In het chineesche kamp was 't ook niet pluis; - eiken dag vijf, zes, tien gevallen. Maar de cholera had nog de europeesche bevolking van de plaats gespaard. De avondgesprekken liepen enkel over het lugubere onderwerp; aan de kletstafel werd verhaald, dat er wel honderd inlanders per dag stierven, stierven aan cholera. Men had de lui blauw zien neêrvallen, voor eigen oogen stuiptrekkend zien doodgaan. Er werd veel cognac gedronken. Opeens: een schok, een schrik door de europeesche gemeente. Weet ge het: - de heer A. heeft cholera. De eerste europeaan, dien de gruwelijke ziekte overvalt. En 's middags is meneer A. dood, gestorven aan cholera. Het is alsof panische schrik elkeen bevangt. Men is o! zoo bang. Zelfs de begrafenis-bezorgers deinzen terug voor hun taak. | |
[pagina 243]
| |
Het lijk van den cholera-lijder blijft liggen en de families, die wonen naast den overledene, beklagen zich bij den assistent-resident voor de politie, jammerend uit cholera-vrees, bewerend dat het lijk al stinkt en de stank hen drijft uit hun woningen. En er wordt een briefje geschreven aan den cipier van de gevangenis: ‘Zorg voor eenige kettingjongens om tegen acht uur het lijk van den heer A. te begraven.’ Om acht uur dragen inlandsche gevangenen een ruwe zwarte kist binnen in de kamer, waar het lijk van den cholera-lijder ligt. Met groote indolentie - noodlotsgeloof, de ketting en de somberheid van hun leven leiden tot indolentie, - met groote indolentie doen de ongelukkige kettingjongens het lijk in de kist. Nu naar het europeesche kerkhof. Snel. Kind noch kraai, vriend noch maag volgt den somberen optocht, ja, toch één, één enkele vriend. In der haast is een graf gedolven op het europeesche kerkhof. Tegen negen uur, in den donkeren nacht, nadert de optocht van in het blauw gekleede kettingjongens, met het cholera-lijk, het kerkhof. Een lantaarn voorop, een lantaarn achterop, een paar kruiken karbol. De opzichter van de begraafplaats en de cipier staan bij den kuil, wachten af den optocht. Javaansche ô-klanken uit den mond der kettingjongens, gedreun van stappen, die naderen, naderen den grafkuil. Mat lantaarnlicht. | |
[pagina 244]
| |
De zwarte kist. Zoo gauw mogelijk in den kuil deze neergelaten; de kruiken karbol klokkend er in geledigd. Toegestopt alles. Begrafenis van een cholera-lijder; het eerste geval onder de europeanen van de plaats. Geen vrienden, geen bloemen, geen dominee. Sinister weggebracht naar het kerkhof, weggemoffeld onder de aarde. | |
[pagina 245]
| |
III.Ik had gebaad om 6 uur 's morgens en dronk mijn kop koffie, liggende in een luierstoel, lezende de krant. ‘Toewan.’ Ik kijk op. Een inlandsche jongen met een stuk papier. ‘Heden nacht overleed de heer W. De begrafenis zal heden middag om vijf uur plaats hebben.’ En een naam er onder. Zeker een vriend. Meneer W. Ja, ik wist, hij had al eenigen tijd gesukkeld aan de lever. Hij klaagde erg, toen ik hem onlangs bezocht. O! daar rijdt juist B., een goede kennis van W., het erf op; die weet meer van het geval. ‘Goeie morgen; je hebt het al gehoord, hè? W. is dood. Gauwer afgeloopen dan gedacht. Een operatie was noodzakelijk wegens het lever-abces. De operatie liep gisteren prachtig af, maar W. stierf vannacht aan iets bijkomends, waarop door de doctoren niet was gerekend. Enfin, hij is dood.’ ‘Je gaat van middag zeker ook mee naar het kerkhof?’ Ja. Vanmiddag dus uit begraven. Om 4 uur thuis gekomen, een ongewoon uur. Zwarte | |
[pagina 246]
| |
jas en broek, zwarte handschoenen, witte das, hooge hoed. Wat is 't nog warm. Zweetend in 't zwarte pak, met een dos-à-dos gereden naar het sterfhuis. Juist wordt de kist uitgedragen. Begrafenisstoet. Gang over het kerkhof naar het graf. De kist gedragen door lijkbezorgers. De vrienden er achter, ook de dominee. Allen zijn geroepen uit hun dagwerk of zoo pas uit hun middagslaap opgestaan. Nu, zoo bij het volle middaglicht van 5 uur zien de gezichten er opmerkelijk verwaaid uit, zoo geel, zoo vermoeid, zoo echt grafachtig. De cohorte schijnt zelve een gevolg van lijken achter een lijk. En de costumes, die zwart moeten heeten! Vele pakken zijn groen, grauw, bruinig in plaats van zwart. Een uitstalling van een oude-kleeren-koop. Niet één bijna past zijn zwarte rok en de pantalon is te kort. En in die groene, grauwe, bruin-gele, buiten model rouwkleeren volgen de vaal uitziende vrienden de kist, sommigen met bruine of grijze ronde hoeden op. De dominee spreekt aan 't graf. Dat hoort zoo, zegt men. De vrienden en kennissen er om heen. De kuil staat half vol water; het heeft 's nachts en 's morgens geregend. De kist daalt in den kuil, plons, verdwijnt half in het vieze vocht. | |
[pagina 247]
| |
Wat bloemengestrooi; eenige scheppen aarde op het reeds natte deksel van de kist. Het lijk van den man, dien men gisteren om 5 uur nog feliciteerde met de prachtig geslaagde operatie, plonst van daag om 5 uur al in een graf half vol water. | |
[pagina 248]
| |
IV.De boot van Atjeh werd geseind, hoog van den seinpost aan den overkant van de Padang-rivier. De wagenverhuurders zagen het sein en in alle haast werden mylords, victoria's, calêches uit de schuren, welke koetshuizen verbeelden moesten, gehaald -, oude, rammelende, onttakelde, vervelooze voertuigen en koetsiers spanden ijlings de miserabele knollen, de paardenschimmige rossinanten er voor. En dan een woest rennen naar de landingsplaats aan de Moeara, over de wegen van Padang, en als 't in lang niet geregend had dwarrelden wolken stof achter de vehikels omhoog, stof dat overal indrong, in alle huizen langs den weg. Geklap van zweepen, aanhitsend geschreeuw van koetsiers. Een wilde jacht. En spoedig na het sein, werden ringen geheschen aan den seinpaal, zwarte ringen. Een, twee, drie, vier, vijf. Van uit het hospitaal werd gelet op het aantal ringen, dat werd omhoog geheschen. En in allerijl werden tandoes - draagbaren - en ketting-jongens, om de tandoes te dragen, gerequireerd. Elke zwarte ring van den seinpaal beduidde dat tien of twaalf tandoes noodig waren en steeds werd een | |
[pagina 249]
| |
nieuwe, zwarte ring bij geheschen - zes - zeven. Het hijschen van ringen houdt op: dus 70 tandoes. Dat wil zeggen: 70 zieken of zwaar gewonden aan boord van de boot uit Atjeh, die te ziek of te gebrekkig zijn om anders dan met een draagbaar te worden vervoerd van den wal naar het hospitaal. En die rijtuigen, - het uitschot van al de wagen-verhuurderijen van Padang -, dienen voor het transport van zieken, die nog even loopen kunnen, even over den steiger naar de Moeara. Allengs is alles verzameld aan de Moeara. Aldoor maar wachten nu, wachten bij de aanlegplaats. De groote stoombarkas, uitgezonden naar de Atjeh-boot, vóór Poeloe-Pisang geankerd, komt maar niet terug. Eindelijk, eindelijk stoomgefluit achter den Apenberg en om den Walvisch - den gladden grooten rotssteen voor den berg - draait de stoombarkas de Padang-rivier binnen en legt aan. Dan een uitsjouwen van zieken en gewonden. Velen hangen zwaar, kunnen zich niet meer bewegen. De meesten zijn berri-berri-lijders, - europeesche en inlandsche soldaten, ook kettingjongens. Die nog even kunnen loopen, worden geplaatst in de rijtuigen. De doodzieken, de bijna stervenden, de stervenden worden gedragen in de tandoes. De koetsiers weer op de bokken der rijtuigen. Zweepgeklap. En voort gaat het langs de Moeara. - Deze berri-berri-lijders, die rijden, rijden met een vaartje naar 't hospitaal. | |
[pagina 250]
| |
Daarna volgt de trein der tandoes. Die gaat bedaard, zeer bedaard. Achter elkaar, een voor een trekken de tandoes uiterst langzaam voorbij. En in elke tandoe een doodzieke, of een bijna-stervende, of een stervende berri-berri-lijder. De tandoes zijn talloos. Weer een, nog een, nog een. - Ja, nu dan toch de laatste, de laatste die verdwijnt door de poort van 't hospitaal. De berri-berri-processie is afgeloopen. |
|