Het leven in Nederlandsch-Indië
(ca. 1907)–Bas Veth– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
De soos en de kletstafel.O! dat wij mogen soozen en mogen kletstafelen tot in der eeuwigheid, amen! In een land als Indië is de soos een hooge noodzakelijkheid. Een indische plaats zonder soos vindt ieder in de-n-Oost saai en suf, - gewoonweg onmogelijk. Geen soos en geen kletstafel! Verbeeld u eens! Waarheen zouden wij gaan in Indië als er geen soos was. Kan iemand zich Indië voorstellen zonder soos en zonder kletstafel? Clubs, cafés, bierhallen, restauraties zijn nu eenmaal niet in Indië en er moet toch iets wezen van dien aard: daarom is er de soos. Ik moet openhartig zijn en erkennen, dat ik in een enkel opzicht voor één ding in Indië nog zekere zwakke referentie heb bewaard en dat ding is de soos. Van mijne vele herinneringen aan Indië zijn enkele soos herinneringen nog de minst-beroerde. Maar ik wil ook eerlijk zeggen, dat dit altijd kwam, omdat ik dan nog wel eens een beetje europeesch me kon voelen. | |
[pagina 203]
| |
Het gebeurde wel niet veel, maar toch soms. En dat is me in Indië ontzaglijk veel waard geweest. Als ik met een goeden vriend vóór of in de soos kon zitten keuvelen, kreeg ik nu en dan den indruk, in Europa te zijn, in Europa met hem te zitten in een café. Er hoorde wel sterke verbeelding bij, maar 't ging even. Als de mail aan was en de kranten, pas gearriveerd, op de leestafel lagen, was het een soort genoegen voor me, die te lezen, omdat er veel in stond over Europa. Ook was de soos een verzetje, als ik, na een wandeling, niet altijd naar mijn indisch huis behoefde te gaan of naar het hotel of naar recepties, doch daar wat kon zitten en er wat gebruiken. Overigens - overigens, was de soos al even akelig als de rest, wTant de soos is een typisch stuk van Indië. Voor de meeste menschen in Indië is de soos onontbeerlijk, omdat ze anders niet zouden weten, wat ze met hun tijd moeten doen. Er is overdag zoo niets, zoo heelemaal niets in Indië als men klaar is met het sleur-werk van zijn baantje. Aan een wandeling valt dan niet te denken. Elke weg is als een oven, door zonne-hitte. Andere afleiding wordt vruchteloos gezocht, zoolang de zon schijnt. Musea zijn er niet, enkel Batavia maakt een uitzondering. Een straat met winkels is een desideratum. Pleinen, avenuen zijn er, maar wie denkt er aan daar overdag te gaan promeneeren. Iemand kan evengoed een kuier maken in een reusachtige braadpan. Maar er is één recreatie: de soos. Daarheen sukkelen | |
[pagina 204]
| |
dan ook allen, die zich zelf niet kunnen bezighouden, of in hun thuis geen bevrediging vinden. Er zijn een paar perioden in een etmaal, die de soos tot een urgentie verheffen, voor velen; de uren van 11 - 1 en de avonduren. Honderden in Indië liepen met de ziel onder den arm, als er dan geen soos was. ‘La force des choses’ deed dat eigenaardige menschen-complex worden dat indische soos heet; ‘la force des choses’ verwekte de kletstafel, de indische kletstafel. Voor een ongelooflijk aantal personen in Indië vormt het soos-leven een integreerend deel van hun leven en ‘de Witte’ in Den Haag levert het bewijs, dat de sleur van het soos-leven door de indisch-menschen niet meer kan worden afgelegd, ook als ze in Holland zijn. Die ‘Witte’ zit opgepropt met bewerende indische kletstafel-lui. Voor ambtenaren, officieren, is de indeeling van den dag, na acht uur 's morgens, aldus: sleur-werk tot elf, twaalf, een uur - soos -; rijsttafel, middagslapen, avondwandeling - soos -; diner of wat er voor moet doorgaan, en weer - soos met of zonder kletstafel. Getrouwden offeren er den na-avond aan op, gewoonlijk. Kooplui kennen gemeenlijk enkel de soos in haar vóór- en ná-avond-momenten en een groot deel is niet eens trouw soos-bezoekend. Er zijn kooplui, die maar hoogst zelden in de soos komen. Iemand komt ‘nieuw’ (indi-isme) op een plaats. Het hotel verveelt hem; hij gaat naar de soos. Voor hem is de soos een uitkomst in de indische eenzaamheid. Iemand zoekt banale verstrooiing, hij gaat naar de kletstafel van de soos in den vooravond. | |
[pagina 205]
| |
De soos in Indië is als een romeinsch keizer met het devies ‘panem et circenses’ (geef het volk brood en spelen). De soos schrijft de bals uit, de feesten van de plaats op vorstelijke verjaardagen, de soos zorgt voor de voeding op die gelegenheden - voor kroketjes, voor broodjes met wat er op, voor vanilje-ijs. De soos geeft concerten, uitgevoerd door de militaire kapel van de plaats. De soos houdt tombola op St.-Niklaas, de soos stelt tooneelvereenigingen in de mogelijkheid er opvoeringen te doen. Geen wonder, dat op sommige plaatsen de soos-directie zich omhuld waant met keizerlijken mantel. Ik heb inderdaad de wonderlijkste metamorfose zien voltooien bij kennissen van me, die door het noodlot als commissaris van een soos weerden benoemd, d.w.z. door een stemmen-meerderheid op een algemeene vergadering. Van gewone burgers werden ze Caesars. De stap zelfs waarmede ze het soos-gebouw betraden was vaster, bewuster geworden en hun blik - als was de soos hun wereldrijk, zoo monsterden ze alles, - de blik van Caesar vóór zijn legioenen. Hun ijdelheid nam gevaarlijke afmetingen aan. In Holland ouderling der kerk geworden (zie het hoofdstuk over indisch-menschen), zijn ze in Indië commissaris van de societeit, maar nu met een indische expansie.
Op een plaats in den Oosthoek woog de waardigheid van commissaris zóó zwaar, dat een van deze dignitarissen, | |
[pagina 206]
| |
bij een omber-partijtje, door zijn stoel zakte en tegen den grond viel. De symbolische beteekenis werkte zóó op de toeschouwers, dat elkeen ging schaterlachen, wat tot treurig gevolg had dat de zwaarwichtige commissaris voor zijn baantje bedankte. Het uitlachen van zulk een bizonder wichtig commissaris was majesteitschennis en als het tafereel in Rome onder de keizers was afgespeeld, zou minstens een brandstapel voor de lachende omgeving zijn opgericht. Hoeveel soos-commissarissen heb ik in de wolken gezien, omdat ze op een of ander bal de vrouw van den resident of van den gouverneur mochten binnenleiden. Bizonder, hé? Hoeveel soos-commissarissen zag ik niet, die zich gestreeld voelden als een kringetje jonge dames hun vroeg: ‘toe, meneer, nog een extra wals’ en als ze dan met volle stentorstem den kapelmeester mochten com mandeeren ‘extra wals’. Nu is dit nog een onschuldige ijdelheid. Er zit anders in vele indisch-menschen een ijdelheid met een spanning van minstens honderd atmosfeeren. Het hoofd van het plaatselijk bestuur, de militaire commandant, de president van den raad van justitie hebben veel in de melk te brokken - d.w.z. in de indische melk -, veel meer dan onze indisch-man met honderd atmosferen ijdelheid-druk. Maar het manneke wordt soos-commissaris en dan zwelt hij van kikvorsch tot os - vreemd genoeg - zonder te explodeeren. | |
[pagina 207]
| |
Er zijn in Indië eenige societeiten, die cachet hebben. De societeit ‘Concordia’ en de societeit ‘de Harmonie’ te Batavia kunnen in bijna elk opzicht de vergelijking met de beste engelsche clubs in Voor-Indië, Singapore, China, Australië, volhouden. De ‘Concordia’ is een vorstelijk gebouw en ‘de Harmonie’ te Batavia heeft een deftig, bijna aristocratisch interieur. Ik weet, gelukkig misschien, niets af van het bestuur, maar er wordt voorbeeldig gezorgd voor het bien-être van leden en van introducés. Ik mag niet anders zeggen dan dit, die societeiten zijn prettige pleisterplaatsen. De leestafels zijn buitengewoon rijk voorzien van lectuur. Het is een genot - een genot, te grooter, wanneer men let op de indische misère - als men in de leeszaal van de Harmonie in een gemakkelijke fauteuil gezeten is en de lectuur van een boek of tijdschrift entameert. Er is niets wat stoort. Het is er bijna geruischloos. Zelfs de spada's loopen zacht en fluisteren. Mij gaf 't altijd een buitengewone gewaarwording, na een reis door de Molukken, over Java, door Sumatra, me te kunnen laten neervallen in een fauteuil van de leeskamer van de Harmonie. En haast alles daar imponeert. Die koele, marmeren balzaal, de proporties van het gebouw. Enkel de biljart-zaal en de voorgalerij konden beter zijn, ruimer, vooral breeder. En dan zijn er weer zooveel rare menschen, pêle-mêle, | |
[pagina 208]
| |
zoo van die indisch-menschen, met zweeterige overhemden, bij de biljarten. Minus de biljartzaal en haar publiek, heb ik een prettig souvenir aan de Harmonie. Ook van de Concordia behoud ik een goed aandenken. Als het toeval me te Batavia bracht, waar ik trouwens tal van hollandsche vrienden van de school heb, en ik was met hen in de Harmonie, dan voelde ik me in eens weer mensch worden, en ik zag al dat vunze om me niet, al dat vunze, reeds twee meters van de Harmonie te ontdekken. ‘Gegen den Mann will ich nicht schreiben,’ zegt Heine in de ‘Reisebilder’ over een monnik. En ik wil ook niet schrijven tegen de Harmonie te Batavia. ‘Wenn ich wieder zu Hause warm sitze und gegen die katholischen Pfaffen schreibe - gegen den Mann will ich nicht schreiben.’ En toch hebben Heine en ik wellicht ongelijk. Want die monnik behoorde, hoe dan ook, tot de herauten der katholieke kerk en de Harmonie is, hoe dan ook, een indische soos.
Iedereen, die in Indië een beetje positie heeft, is - op zeer zeldzame uitzonderingen na - lid van de soos. Er is wel een ballotage, dat hoort nu eenmaal zoo bij een societeit, maar die is niet streng. Officieren en ook ambtenaren van meer dan f200.- tractement in de maand, vallen per se in de termen van het lidmaatschap en de ballotage voor hen is meer voor den vorm. | |
[pagina 209]
| |
Chefs, procuratiehouders en employés van handels-kantoren zijn ook soos-fähig. Moeilijker wordt het voor tokohouders om lid te worden van de respectabele soos. De grens is hier niet scherp te trekken en het gevolg is, dat de eene tokohouder wel als lid wordt toegelaten en de andere gedeballoteerd wordt. Persoonlijke sympathieën zijn dan in 't spel en soms ook zonderlinge consideraties. Ik weet van een joodschen tokohouder, die lid werd, omdat hij een toko met ramen van spiegelglas had - nu is spiegelglas in Indië wel iets bizonders - terwijl een joodsche collega van hem geweerd werd. 's Mans toko-ramen bestonden dan ook uit vensterglas 4e choix van een belgische fabriek. Al het vensterglas in Indië is vierde keus. Ook heeft men in Indië wat tegen het aannemen van armeniaansche kooplui, hoewel de meest kampong-achtige president van een weeskamer met vlag en wimpel het lidmaatschap haalt. De majoor-chinees, die naar de sterren keek en rijk was door opium, enz., was eere-lid van de soos van het plaatsje waar hij woonde! In een gemengd gezelschap als de indische samenleving moeten zulke inconsekwenties wel voorkomen.
Een indische soos heeft natuurlijk een reglement, veelal rechtspersoonlijkheid en statuten. Statuten-wijziging is een stokpaardje van menige directie. Een van de punten van behandeling voor een al- | |
[pagina 210]
| |
gemeene vergadering is bijna altijd een voorstel tot zulk een wijziging. Dat wordt een ‘vetje’ voor de directie en voor vele leden, om te debatteeren. De zeer verkleinde vorm van elokwentie komt dan tot uiting met schetter-klankjes. Loopen de leden een beetje warm op zoo'n vergadering, dan vraagt iedereen het woord. Het stemmen over een voorstel komt in de war en een imitatie van een poolschen landdag is het gevolg. Het voorstel valt. Onmiddellijk aftreden van het bestuur, onmiddellijk stemming voor een nieuw bestuur. In den tusschentijd één geknal van ajer-blanda flesschen voor de whisky-soda's, die bij dozijnen verdwijnen in de dorstige kelen der vergaderde leden. Iedereen heeft schik. Ik heb nog weet van een allerleukste vergadering. Een soos van een hoofdplaats in Indië - maar een buitenpost - had een artikel in haar reglement, waarbij bepaald was, dat het lidmaatschap van de soos steeds zou worden aangeboden aan een nieuw hoofd van bestuur. Het was door een vroegere directie onbetamelijk gevonden, dat zoo'n hooge meneer óók al een briefje zou moeten schrijven, waarbij hij zijn wensch te kennen gaf, lid te worden van de societeit. Zoo'n allerhoogst wezen mocht niet blootgesteld worden aan een ballotage. Dit was té gek. Ook Napoleon en Lodewijk XIV zouden er hartelijk voor bedankt hebben. Verbeeld u, le roi soleil en zijn ballotage in een indische soos!! Daarom: de nederige soos-directie - altijd: nederig tegen indische machtbekleeders - diende het hoofd van bestuur het lidmaatschap ‘aan te bieden’. | |
[pagina 211]
| |
Nu zit de serviliteit tal van indisch-menschen in het bloed. In engen kring schelden ze op de ‘hooge patsers’, zooals zij zelven - niet ik in dit geval - zoogenaamde hooge machthebbenden noemen, maar als het er op aankomt en zij in tegenwoordigheid van een dier meneeren zijn, dan verzoeken zij om de eer zijn waschwater te mogen uitgieten of nog erger. Plat eigenbelang is daarvan de reden. Je kunt nooit weten. Bij een concessie of een vergunning om een of ander artikel te mogen invoeren, of om een protectie te verwerven, kan de kans van slagen in rechte reden staan tot het veelvuldig leegen van de toiletkommen en vazen des machtigen. Hooge oomes zijn dankbaar voor eerbewijzen en vergeten de leegers van hun toiletporselein niet. Dat ‘aanbieden’ van het lidmaatschap ging van zelf in zeer vleiende termen voor het nieuwe hoofd van bestuur, ongeveer in de bewoordingen, waarmede een veroveraar de sleutels van een stad worden aangeboden. Op een directie-vergadering, waarin voor een nieuw hoofd van bestuur het concept was opgesteld van een lidmaatschap-aanbieding, vonden een paar leden, die tot den officiersrang behoorden, aanleiding om de vraag te berde te brengen: dient eigenlijk onzen kolonel ook niet het lidmaatschap aangeboden te worden? Die heeren hadden, van hun terrein, misschien gelijk. Na veel gedelibereer zou een voorstel er van gemaakt worden op de volgende algemeene vergadering en werd dit voorstel dan ook, toen het zoover was, gebracht onder de punten van behandeling, die veertien dagen vóór de | |
[pagina 212]
| |
algemeene vergadering worden bekend gemaakt aan de leden van de soos. Nauwelijks was dit voorstel gepubliceerd of er ontstond gemompel onder de leden van de soos, die tot de rechterlijke macht behoorden. Als het lidmaatschap wordt aangeboden aan het hoofd van bestuur en aan den kolonel, waarom dan niet aan den president van den raad van justitie? Zij zouden een nieuw voorstel doen, gesteund door 7 à 8 leden van de soos. ‘Den president van den raad van justitie wordt eveneens het lidmaatschap aangeboden.’ Vreemd, dat ook de president van de kamer van koophandel, het hoofd van de politie, de chefs van handelshuizen, de hotelhouders, de cipier van de gevangenis niet voorstellen uitbrachten van gelijke strekking. Alle hoofden van inrichtingen, niet waar? Het ging op de uitgeschreven vergadering allervermakelijkst toe. De officieren kregen hun zin ten opzichte van hun kolonel, de rechterlijke ambtenaren niet. De leden, die tot de laatste corporatie behoorden, hadden de vergaderzaal verlaten, vóór de stemming, omdat het militaire element een écrasante meerderheid had en omdat gestemd zou worden, niet met gesloten briefjes, maar met zitten of opstaan, zoodat precies kon worden nagegaan, welke officier vóór de eer of tegen de eer, zijn kolonel te bewijzen, zou zijn. Weken lang maakte deze vergadering den hoofdschotel uit van alle gesprekken, alle recepties, van vóór-en na-avond. | |
[pagina 213]
| |
Aan zulke futiliteiten hangt de conversatie in Indië. En dan te moeten denken, dat menig hoofd van bestuur, menige kolonel zich ‘lekker’ voelt, omdat hem het lidmaatschap van de sociëteit ‘Modderlust’ of ‘Klets - lust’ of zoowat, wordt aangeboden in vleiende, zeer vleiende bewoordingen. O! Indië! O! kweekkas van ijdelheid!
De meeste sociëteiten in Indië mochten wel een gezelliger interieur hebben. Ik ken van die gelegenheden, nogal op hoofdplaatsen, die een interieur hebben, erger dan van een uitdragers-winkel. Het meubilair bestaat uit overoude stoelen en tafels - alleen voor brandhout nog bruikbaar. Er hangen spiegels aan de wanden, vol van 't weer, met vlekken en barsten; de wanden zelve zijn goor en zwartig. Een buste van Willem III, beneden critiek, ook al groezelig. Een buste van de koningin zal gekocht worden, als de kas het toelaat. En dan - gravures, die de wanden heeten te versieren. Neen, maar! Hoe ontzettend banaal, te barok voor een herberg in Drente. Het zij in het algemeen opgemerkt, dat de kunstsmaak in Indië al héél, héél ordinair moet zijn, als men let op de gravures, die de menschen er dulden in de hotels niet alleen, maar ook in hun binnengalerijen, achtergalerijen, slaapkamers. Een zeldzaam zoodje. Ik zie liever een kalen wand, omdat die het oog niet kan beleedigen. | |
[pagina 214]
| |
Maar dat doet er nu minder toe. Kunst in Indië, dat is nu zoo totaal onmogelijk. Dát zou te veel verlangd zijn; daarover zullen wij het dan ook maar niet hebben.Ga naar voetnoot1)
En nu moet ik het heiligste der heiligen, voor een hoop indisch-menschen althans, gaan bestormen, ik moet schrijven over de ‘indische kletstafel’. Ik voel het gewicht van mijn verantwoordelijke taak en het gevaar, waaraan ik mij blootstel. Men zal me voor erger schelden dan voor ‘anarchist’ of ‘duivel’. Het is nog aan te nemen, dat het een indisch-man is mogelijk geweest, zonder woede en zonder verwenschingen, me tot hier te volgen. Maar dat ik nu mijn niets ontziende schop ook ga zetten in den gewijden grond, waarboven hij zijn paitje drinkt en zijn kletspraatjes houdt, dat is erger dan profanie, dan beeldenstormerij. Haro! sur le baudet. Hang hem op, den ketter.
't Is half zeven 's avonds. Wandelaars loopen langs het voorplein van de societeit. Sommigen gaan naar de | |
[pagina 215]
| |
‘pier’ om een zeeluchtje op te vangen of op de banken van de pier-koepeltjes wat neerzitten. Anderen kuieren naar de laan van tamarinde-boomen, een prachtige laan, een pronk van de plaats. Onder de lommerrijke boomen van het societeits-voor-plein zijn tafeltjes met stoelen opgesteld, alle leeg nog om half zeven. En als de koning onder de kegels staat, in 't midden van die tafeltjes, een bizonder groote ronde tafel, met zink overtrokken en om den poot loopt een zonderlinge ijzeren roede. Wie, oningewijd, langs het pleintje marcheert, zoekt vruchteloos naar de beteekenis van die ijzeren roede. Wacht, onnoozele, straks om zeven uur zult ge het begrijpen. De duisternis valt. Het wordt erg donker onder de boomen van het societeits-voorplein. In de soos zijn de lampen opgestoken. Ook de lantaarns van de plaats - die een straatverlichting rijk is - schijnen met hun droef, zwak licht, dat zoo spaarzaam den weg verheldert. En er komen mannen aan, heeren in het wit, met witte pantalon en lustre jasje, officieren in uniform; ze komen van de pier, van de tamarinde-laan, een, twee, drie, vier, aldoor meer. Onder de boomen van 't voorplein gekomen, richten allen hun schreden naar de groote, ronde tafel, waar elk gaat zitten op een der twintig stoelen, meest wipstoelen. Ze wippen wat op en neer. Het aantal mede-wippers neemt toe en er ontstaat een gegons van stemmen. De kletstafel begint. | |
[pagina 216]
| |
De ijzeren roede krijgt bestemming; de kletstafel-heeren plaatsen er hun voeten op of tegen aan, al wippende in de stoelen. Ook zij, die op gewone stoelen zitten, doen hetzelfde. De grond is vochtig en wanneer men daarop de voeten moest plaatsen, zou men rheumatische aandoeningen kunnen krijgen. Met praatjes over de warmte wordt de zitting geopend. ‘Heel warm van avond, heeren,’ is de stereotiepe aan-loopsfrase. Daar het in Indië alle avonden tusschen 7 en 8 heel warm is, beamen alle kletstafelaars de volmaakte juistheid van de opmerking. Indien iemand zeide ‘erg koud van avond, heeren,’ zou hij voor een bewoner der zon worden aangezien of van de kletstafel verwijderd worden, omdat hij de hoogedelachtbaren voor de mal hield. De nieuwtjes van den dag komen nu aan de orde. Eerst de krantenberichten, dan de verhaaltjes over de plaatselijke voorvallen. De afhandeling van dit eerste bedrijf is de ijswater-episode. Elk oogenblik geroep: jongens, of spada, kassi ajer-ijs (jongens, geeft ijswater). Tijdens al dat geredeneer, klinkt zoo'n klank als een stoot uit de misthoorn, bij het gegons van de machine-kamer aan boord van een boot. En het antwoord van de jongens: ‘saja, toewan’, is de misthoorn van een boot in de nabijheid. De jongens - spada's - brengen vlug groote tumblers met water, waarin een brok ijs. Tegenwoordig roepen velen ‘kassi whisky-soda’, al in het eerste bedrijf. | |
[pagina 217]
| |
't Is half acht. De twintig, dertig stoelen om de klets-tafel zijn bezet. ‘ Spada, minta pait, - doewa, tiga, ampat,’ enz. (jongens, breng één bittertje, breng er twee, drie, vier, enz.) Ineens ontwaakt bij de meesten de bitterlust en achter de eerste vragers sluiten zich meerderen aan, door het geroep ‘doewa, tiga, ampat’, ook uit twee, drie, vier kelen geschreeuwd. Aan de kletstafel, die ik hier beschrijf, gebeurde dan iets onbetaalbaars, iets dat op de geheele wereld zonder weerga is. Eenige minuten na dat algemeene geroep om pait, zag men dan van uit het volle licht, dat scheen in de soos-zalen, de vier, vijf traptreden afloopen: een jongen met een reusachtige karaf jenever en tal van glazen, en achter hem een kleine spada, een inlandsch knaapje, met een gevuld bitterfleschje en een lantaarn, heusch waar, - een lantaarn. In Amsterdam was, eenige jaren geleden, een improvisator, in een café-chantant, die op de onmogelijkste combinaties dadelijk een gedicht saamflanste, dat min of meer zin had. Welk gedicht had deze chantant-poëet wel, stoomvlug, gefabriceerd op: een karaf jenever, een fleschje bitter en een lantaarn? Zou het een toepasselijk kletstafel-poéem geworden zijn? Met groote vaart bewogen zich de jenever-jongen en het pait-knaapje in de richting van de groote kletstafel, die vrij wel in het donker gehuld was. Fluks werden links en rechts, door den jenever-jongen, pait-glaasjes geplaatst. | |
[pagina 218]
| |
Het pait-knaapje naderde ook; in de eene hand het fleschje, voorzien van een kurk, met in 't midden een gat, waardoor een penneschacht; in de andere, de lantaarn, een oud blikken ding, met verweerde glazen. En nu komt het unieke moment! De lantaarn zweeft boven de leêge glazen, het penneschachtje verdwijnt in den mond van 't eerste glas, wordt op-en-neer bewogen, niet-rythmisch, maar schokkerig, en tsoep, tsoep, tsoep, vallen wat druppels bitter in 't glas. Onmiddellijk daarna verdwijnt het schachtje in het tweede glas, in 't derde, - tsoep, tsoep, tsoep, en de druppels pait bevochtigen den bodem. Het pait-knaapje vervult zijn taak keurig. En aldoor die lichtende blikken lantaarn boven de glazen. 't Is zoo donker aan de kletstafel en het penneschachje mocht eens pait-druppels uitsjoepen naast het glas. En dadelijk er op giet de jongen de jenever met klokkende golven in de wachtende kelken. ‘Kassi penoe’ (schenk boordevol) brult een kletstafelaar rauwkeels. Ook daarvoor doet de lantaarn dienst; men kan er op letten, dat men volle, boordevolle glazen jenever krijgt. En dan giet de jongen nog een scheut jenever bij, zoodat dit vocht over 't glas heenloopt en een plas geeft op de tafel. Maar nu komt dat oolijke zinken over-trekje in functie. De jenever valt er over heen en de tafel krijgt geen vlekken. Met een natten lap wordt, na afloop van de kletstafel, afgenomen en de jenever-over-strooming laat geen gevolgen achter. ‘Kassi penoe’ - voor mijn dubbeltje heb ik recht | |
[pagina 219]
| |
op een vol glas. Is 't waar of niet? - Zeker, de bellen jenever moeten nog zijn met ‘koppen’ er op. In elken kring wordt het niet betamelijk gevonden een glas tot den rand te vullen. Maar aan de kletstafels. Asjeblieft. Kassi penoe, hoor!
Dat de roodhuiden gelijk hadden, jenever ‘spreek- water’ te noemen, wordt ook bewezen aan de kletstafel. Zoodra eenige paitjes - bellen met koppen er op - zijn verschalkt, is een druk praten algemeen geworden. De gesprekken nemen een andere richting, worden vrijer, eigenaardiger, intiemer. Het ‘kletswijf’ houdt haar grooten intocht en het deksel van de ‘moppentrommel’ staat wijd open. Brullerig lachen nu en dan. De ‘kletstafel’ is dan ook in volle werking. De eene anekdote volgt de andere, de een al platter, gemeener dan de andere. Men is in zijn element en de paits ‘penoe’, die gecommandeerd worden, maken telkens een tocht van den jenever-jongen en het pait-knaapje met zijn lantaarn noodzakelijk. De stemmen worden luider. Een kletstafelaar brult ‘spada!’ met een oorvliesbrekende stem. ‘Spada, pait, lekas!’ (spada, bitter, gauw!) ‘Toewán’ schreeuwt de jenever-jongen stentorisch terug. En boven dat tafereel en die wanklanken, de stille boomtakken en de stille bladeren, waartusschen door de sterren even kijken en in de verte de zacht-ruischende breekgolfjes van de zee. | |
[pagina 220]
| |
Het schot van achten is gevallen. Vele van de deftigste kletstafelaars staan op, gaan naar huis, waar misschien een goede vrouw en aardige kinderen hen wachten met het eten. Van uit de duisternis tot het licht. Eén groepje blijft achter. Dat sluit zich nu innig aan. Nu nog wat aanpappen, kerels. De na-kletstafel begint. Ik heb door tal van indisch-menschen met voldoening hooren verzekeren, dat bij hen ‘de rijksdaalder’ nooit op de kletstafel bleef liggen. Zoodra namelijk de geest van vieze anekdotes vaardig wordt over de kletstafelaars, gebeurt het wel, dat een der ouderen een rijksdaalder op tafel legt, er bij zeggende, ‘ik neem hem er af bij de eerste vieze mop!’ En de rijksdaalder wordt bijna altijd ‘er af’ genomen. ‘Is de rijksdaalder al van tafel’ wil beteekenen: zijn de heeren al aan het vuilbekken? Ik heb me al dikwijls afgevraagd, wat zooveel mannen er toe drijft, om, als ze een tijdje ergens, naar hun idee, gezellig bijeen zijn, een reeks ontuchtige vertellingen elkaar op te disschen. Een prikkeling der zinnen is het eigenlijk nooit; de verhalen zijn te gezocht of te walgelijk. Heet het amusement? Maar dat mag ik niet gelooven van zoovele ‘honorable men’, die gretig meedoen en toeluisteren. Is dat omdat men eens onbedaarlijk lachen wil? Daarvoor is het middel toch al erg laag bij den grond. | |
[pagina 221]
| |
Of is het, omdat zoovelen onzer graag eens het zwijn uithangen, dat in hen zit, en dat ze nu van de gelegenheid gebruik maken? Ik weet het niet. Het is met dat al een treurig verschijnsel. Sommigen houden er een onuitputtelijk repertoire op na. Een enkelen keer is er wedstrijd in het debiteeren van zulke moppen, tusschen twee bazen in het vak. De mop van A is nauwelijks koud en het toebehoorend gezelschap is nog aan het brullachen er over, of B is alweer bezig. Daarop weer A, om opnieuw gevolgd te worden door B. De wedstrijd duurt wel eens een uur - of langer, - en het terrein is bij voorkeur de kletstafel. Dit is zeker: in Indië hebben enkelen er een reputatie mee verworven, een goeden naam, heusch. Er is een klasse indisch-menschen die in bewondering staat voor een vuile-moppen-verteller, als hij een matador is. Ik ken toevallig een van deze record-heeren en weete, dat hij er een dik notitie-boek op nahoudt, waarin hij avond aan avond een ‘nieuwe’ - en er zijn altijd ‘nieuwe’ in Indië - noteert en dan memoriseert en repeteert voor den spiegel als een acteur. De man is buitengewoon ‘getapt’ in Indië. Als het tegenwoordige systeem niet bestond om gouverneurs-generaal en vice-presidenten van den raad van Indië te kiezen uit Nederlanders, die nooit in Indië waren, zat onze vriend vrij zeker al op den troon van Buitenzorg. Het ‘vuilbekken’ zit er bij haast eiken indisch-man in; het is een sleur geworden. | |
[pagina 222]
| |
Ik vergeet nooit een inspecteur van het onderwijs, die een onschuld gelijk aan een kletstafel zat, zoolang er in tegenwoordigheid van een paar onderwijzers vies werd verteld. Nauwelijks waren deze onderwijzers, even na het vallen van het avondschot, opgestaan, of de inspecteur schoof zijn stoel eens heel dicht bij en begon toen zelf een programma ‘moppen’ af te werken, waarvoor ik mijn hoed zou hebben afgenomen, ware 't niet, dat ik in Indië altijd zonder hoed uitga, 's avonds.
Een der akeligste uitbottingen van het indische leven is zeker de indische kletstafel, synomiem met leeg gekal en druk geborrel. Als je voor niets meer deugt, als je over niets moois meer kunt denken, voor niets moois meer kunt voelen, als je jezelf een vervelend sujet gaat vinden en je begrijpt dat je een vlegel bent (zoo in stille, eigen overdenking, altijd), word dan habitué van de indische kletstafel. Daar kan je dan je hart ophalen. De volle borrels komen op je bulder-bevel en - je profiteert van een beschaafde conversatie, des te beschaafder, naar mate er meer borrels worden verbruikt. Ik wil me tot deze algemeene indrukken bepalen. |
|