| |
| |
| |
Het Indische ‘zich voorstellen’.
There are more things in heaven and earth, Horatio,
Than are dreamt of in your philosophy.
In een modernen ‘Lof der Zotheid’ zou zonder twijfel een lang hoofdstuk gewijd zijn aan het dolzinnig gebruik, dat in Ned.-Indië verwoed heerscht, om zich voor te stellen aan de onmogelijkste personen op de onmogelijkste tijden en plaatsen.
Een wereld-reiziger, die véél opgemerkt heeft en veel bizonders heeft gezien op zijn reizen, zal tòch nog met een open mond van verbazing staan te kijken, als hij in Indië, op een stoomboot of in een hotel of een sociëteit of op een receptie, die voorstellerij-manie aanschouwt.
Een fransch tooneelschrijver zou er een klucht van kunnen maken, die op theater-gebied de clou werd van de wereld-tentoonstelling van 1900.
‘Hou op, hou op, ik zou mij ziek lachen,’ riep ieder, die in Europa op het tooneel eens een ware, naturgetreue, indische voorstellerij zag.
't Is dan ook heusch om je ziek te lachen.
| |
| |
Je komt, als vreemdeling, van Yokohama of van Bombay, je kent het leven van de metropolen in Europa, je hebt op de groote mailbooten eenige keeren de reis gemaakt van en naar Amerika, en het toeval wil dat je verzeild raakt op een paketvaart-boot naar de Molukken.
Je reist met je vrouw en je ligt, lang uitgestrekt in een luierstoel, om je heen te kijken.
Vele passagiers zijn op het dek.
De voorstellerij-manie begint.
Het lijkt wel of magneten die menschen naar elkaar trekken.
Eén meneer wordt klaarblijkelijk aangetrokken door een anderen heer met een dame naast zich.
Genaderd, vlak vóór hen, maakt hij een soort buiging, zijn lippen schijnen iets te prevelen en hij steekt de hand uit. Daarop prevelt de andere meneer wat, steekt ook de hand uit. Een handdruk volgt.
De eerste meneer prevelt weer wat; handgebaar van den ander naar de dame, buiging van den eersten meneer, buiging van de dame.
Een minuut alle drie bij elkaar. - Magneetkracht gebroken. De eerste meneer is los. Hij is dadelijk onder den invloed van een ander groepje, waarheen hij dan ook zeilt.
Weer geprevel en een uitgestoken hand. De partij prevelt weerom en steekt ook handen uit.
De eerste meneer is, na een minuut, opnieuw los, maar wordt nu aangetrokken door een heer met een paar dames, op het achterdek.
Geprevel, handuitsteken. Geprevel weerom, handuit- | |
| |
stekerij, handgegeef. Geprevel tot de dames. Buigingen.
Nu wordt de eerste meneer magneet - even staande buiten de kracht van de andere sterkere magneten.
Een, twee, drie, vier, vijf meneeren trekt hij aan.
Geprevel, handuitstekerij. Handgegeef.
In stomme verbazing volgen de vreemdeling en zijn vrouw dit magnetische spel.
‘Did you ever see such a queer game?’ vraagt de onbevangen globetrotter.
Pas maar op, goede vriend. Straks komt uw beurt.
Inderdaad.
Eenige oogenblikken later leunen de beide vreemdelingen tegen de verschansing en zien eens rond.
Nu worden zij magneten. Uit alle hoeken komen meneeren op het paar af. No. 1 prevelt: mag ik me eens voorstellen, mijn naam is zoo en zoo.
Weest blij, vreemdelingen, dat gij het hollandsch niet verstaat en in plaats van ‘aangenaam kennis te maken, mijn naam is....’, te moeten weerom-prevelen, prettig kunt antwoorden: ‘I beg your pardon’.
Dàt breekt de magneetkracht. De meneeren No. 2, 3, 4, 5 enz. trekken af en vallen u niet meer lastig met dat vervloekte ‘mag ik me eens voorstellen, mijn naam is zoo en zoo’.
In de oude opera's eischt het libretto soms, dat een zangeres tien keer achter elkaar ‘je t'aime’ moet zingen en dat de hoorders dit dan ook tien keer moeten vernemen.
In Indië ben je blij, als je bij sommige gelegenheden er af bent met tien keer te zeggen: ‘mag ik me eens voorstellen’ en tien keer te hooren: ‘aangenaam kennis te maken’.
| |
| |
Ik ben er nu achter, waarom er hollandsche schrijvers zijn, die Indië vluchtig doorreisden, en toen den indruk kregen van een ‘aangenaam’ land, met ‘aangename’ menschen, vol ‘aangename’ manieren.
Allen, van den donkersten sinjo-klerk tot een lid van den raad van Indië prevelden hun toe: ‘aangenaam kennis te maken’.
Onbegrijpelijk, dat de lui in de-n-Oost hun sigaren of dranken - als die schrijvers bij toeval daarin handelen - ook niet toeprevelen ‘aangenaam kennis te maken’.
Ik ben nu al lang uit Indië, maar het gebeurt me toch soms in mijn benauwde droomen, dat eenige lui op me afstuiven met hun ‘mag ik me eens voorstellen’. - Ik antwoord dan nooit: ‘Aangenaam kennis te maken.’ - Maar ik geef steeds een ‘onwellevend’ antwoord.
‘Hoepel op. Bemoei je met jezelf. Wat mot-je? Atjuus.’
Mijn geest wreekt zich dan op mijn karakterloosheid, waarmede ik in Indië zeker tienduizendmaal ‘aangenaam kennis te maken’ heb gezegd.
De waarheid toch is, dat je het in Indië allesbehalve aangenaam vindt, met iedereen kennis te maken. Alles-behalve. Met de meeste menschen maak je liever, véél liever geen kennis.
Ik geloof werkelijk dat het leven in Indië veel beter zou zijn, als je niet zoo met jan-en-alleman kennis maakte, ‘aangenaam’ kennis maakte.
Die voorstellerij in Indië is een cauchemar.
Ieder die zich voorstelt en tot wien je uit conventie-dwang ‘aangenaam’ hebt gezegd, put uit die kennismaking
| |
| |
het recht om je te bezoeken en eischt van je, dat je hem een tegenbezoek brengt. Het is ongehoord, het is barbaarsch.
Verbeeld u - gij zit in ‘Mast’ met uw vrouw, of in ‘Polen’ of in ‘Kras’ of in een ander groot café van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, en alle tafeltjes staan op en komen zich bij u en uw vrouw voorstellen, welke eer gij beantwoorden moet met het stereotiep ‘aangenaam kennis te maken’.
Verbeeld u, dat - op grond van die kennismaking - den volgenden dag uw brievenbus vol zit met briefjes van diamant-joodjes, effecten-handelaartjes, commis-voya-geurs, boekhouders, van nette en allesbehalve nette menschen, die u vragen ‘of het u gelegen komt hen heden in den voor-avond te ontvangen’.
Verbeeld u, dat gij als sociabel mensch daarop antwoorden moet, dat het bezoek u aangenaam zal zijn.
Verbeeld u, dat heel Mast, Polen, Kras uitloopen om dat bezoek te brengen!
Verbeeld u dat uw vrouw en gijzelf al die bezoeken moet reciproceeren!
Zulke ontzettende dingen zijn alleen in Indië mogelijk.
Ge zit op de boot. |
} Mag ik me eens voorstellen. |
Een meneer komt op u af: |
} Aangenaam. |
Ge zit op de voorgalerij van 't hotel. |
} idem, idem. |
Een meneer komt op u af: |
} idem, idem. |
Aan de ontbijttafel van 't hotel. |
} idem, idem. |
Eemge heeren. Gij er op af: |
} idem, idem. |
| |
| |
's Morgens bij de mandie-kamer. |
} Mag ik me eens voorstellen. |
Een meneer komt er uit: |
} Aangenaam. |
In den trein van Batavia naar Soerabaya. |
} idem, idem. |
Een meneer in uw compartiment: |
} idem, idem. |
Te Buitenzorg komt een nieuwe meneer er bij: |
} idem, idem. |
Te Tjandjoer: hetzelfde: |
idem, idem. |
In het hotel Maos neemt een meneer plaats in den luier-stoel van de kamer naast u: |
} idem, idem. |
Te Soerabaya: in 't hotel, in de soos, om 7 uur, om half negen, om 10 uur. |
} idem, idem. |
Een meneer, twee meneeren, vele heeren: |
} idem, idem. |
Op weg van Pasaroean naar Tosari. |
} idem, idem. |
Een meneer in een dos-à-dos, stilhoudende bij een warong: |
} idem, idem. |
In 't hotel te Tosari. |
} idem, idem. |
In de Zandzee. |
} idem, idem. |
Op de trap van den Bromo-krater. |
} idem, idem. |
Op den Smeroe-top. |
} idem, idem. |
Meneeren, meneeren: |
} idem, idem. |
| |
| |
In de Anau-kloof van Paya-combo. |
} Mag ik me eens voorstellen. |
Een meneer: |
} Aangenaam. |
Aan 't meer van Tondano. |
} idem, idem. |
Een meneer: |
} idem, idem. |
Onder in de machinekamer van een boot der Paketvaart, bij de vuren. |
} idem, idem. |
Een meneer: |
} idem, idem. |
Als schipbreukeling op een balk in de Banda-zee. |
} idem, idem. |
Een meneer - óók op een balk: |
} idem, idem. |
Bij een chinees, om een blikje groenten te koopen. |
} idem, idem. |
Een meneer met hetzelfde doel: |
} idem, idem. |
Urinoirs zijn er in Indië niet; anders: een meneer er uit tot een die er ingaat: |
} idem, idem. |
De bekrompen geest, het duffe leven, de kleinsteedsch- heid van Indië vinden hun openbaring in die misselijke voorstellerij-rage.
Iedereen is er van den dollen hond der voorstellerij gebeten en een instituut-Pasteur tegen die kwaal bestaat niet.
En dan die nuances van dat voorstellen.
De resident doet het weer anders dan de ass.-resident; de majoor anders dan de 1ste luitenant; de chef anders
| |
| |
dan zijn employé. Heerlijk, heerlijk. Je moet het zien, je moet het zien.
O! Erasmus, kon-je maar een vervolg schrijven op uw ‘lof der zotheid’.
Chineezen en inlanders kennen de dolheid van het voorstellen niet. Je benijdt ze er om.
Een europeaan zegt tot een chinees ‘ké’ of ‘baba’ en tot een inlander ‘loe’ en de chineezen en de inlanders zeggen ‘toewan’, als de diverse heeren elkaar niet kennen.
Er zijn enkele verstandige menschen in Indië, die den brui geven aan dat onbenullige, idiote voorstellen. Ze kunnen 't niet geheel vermijden, maar ze oefenen beperking.
Die weinigen ‘snappen allerlei koopjes’ daardoor, - ondervinden allerlei onaangenaamheden.
Aan de avondtafel van een hotel op een griezelige buitenpost, komt, al wat laat, een persoon, die uit kieschheid en ook omdat hij het overbodig vond, nalaat zich voor te stellen aan al de aanzittenden.
Hij kent enkel een paar gasten en begint met hen een gesprek.
Gepruttel in een hoek van de tafel - protest van een vetten majoor.
Klanken als: wie is die vent, enz.
Negeering van den kant van den niet zich voorstellende.
Grove, persoonlijke hatelijkheid van den kant des majoors.
Tumult. Allures voor een uitdaging.
| |
| |
Ik heb eens bijgewoond, dat een grappenmaker, aan de rijsttafel, natuurlijk ook van een kleinzielig buitenpost-hotel, mij hardop eenige leuke geschiedenissen vertelde. Hij had zich niet op de traditioneele wijze aan eiken gast voorgesteld.
Over hem zat een meneer, die 't bijna moest uit-proesten van het lachen.
Hij was echter niet voorgesteld en daarom zat hij aan een ellendigen indischen kippebout te knabbelen, om het lachen te verbergen.
‘Je kunt toch niet lachen om de grappen van iemand, aan wien je niet ‘bent voorgesteld’!
Het is heusch gebeurd: het volgende verhaaltje.
Op een plaats in de Molukken is receptie bij den militairen commandant. Een paar zee-officieren komen op bezoek. Ze worden voorgesteld aan de dames, die als één klomp bij elkaar zitten in een hoek van de voorgalerij. De heeren staan in een anderen hoek.
Je moet zoo'n kluchtig tafereel gezien hebben, om er naar behooren over te kunnen glimlachen.
Iets later op den avond is er wat meer contact tusschen de dames en heeren.
Een van de zee-officieren komt toevallig naast een dame te zitten, kleurig gekleed en donker van teint.... een echte nonna.
Ze was gekomen ná de voorstelling van de zee-officieren aan de dames. Onze vriend, die aan het klompje dames collectief was gepresenteerd, wist natuurlijk niet dat deze dame ná die gewichtige gebeurtenis was verschenen.
| |
| |
Uit beleefdheid zeide hij wat, maar hij kreeg boe noch ba. Toen hij opkeek, zag hij dat de ‘dame’ hem den rug had toegekeerd.
Hij begreep er niets van. ‘Mag ik vragen...’ En toen kwam een snauw uit den mond der schoone: ‘U mag niet met mij praten, u is niet aan mij voorgesteld. Ik ken u niet.’
In Indië is iemand eerst een mensch, als hij zich heeft voorgesteld.
Vóór hij die zeer gewichtige daad doet, is hij niets, bestaat hij niet voor de hem omringende personen.
Wanneer gij in Indië ergens zit in omgeving, die u niet kent, omdat gij u niet hebt voorgesteld, kunt ge een prachtige studie maken van de tronies der indischmenschen.
Ik raad elkeen de proef aan.
De brute trekken van hun gelaat, de ordinaire oogopslag, het ‘nevermind’ van hun inborst, hun grofheid en onbeschoftheid komen dan goed uit.
Aan de kletstafel zit een meneer.
Ge gaat ook daar zitten en nu moet ge eens 5 minuten wachten met u voor te stellen.
Zorg voor een miniatuur kiekjes-kastje. Neem een foto van meneers gezicht.
Nu staat ge op, presenteert u - ‘aangenaam’ en de rest.
Ge begint een praatje en zegt bijv. dat ge het nieuwe lid in den raad van justitie zijt.
Neem nu gauw een tweede kiekje.
| |
| |
Ontwikkel thuis alle twee.
De eerste fotografie vertoont een boeman-gelaat, nijdig en norsch, vol aanmatiging; de fysionomie van een ‘uitkaaier’.
Op de tweede ziet ge een meneer, die zijn best doet, hartelijk en voorkomend u aan te kijken.
Te oordeelen naar de eerste fotografie zou de bezitter van dàt voorkomen u hebben laten liggen als ge een toeval hadt gekregen vlak naast hem, laten spartelen in het water, als ge er voor zijn oogen in waart geraakt, u niet opgeholpen hebben, als ge van 't paard waart gevallen en uw been hadt gebroken.
Hij had u volkomen genegeerd en zou meer gelet hebben op het omvallen van zijn glaasje pait.
Te oordeelen naar de tweede fotografie, zou hij u in al die gevallen wél hulp hebben verleend.
Inderdaad, tot zulke inconsekwenties ontaardt men in Indie, tengevolge van den krankzinnigen dwang van de voorstellerij.
Op een boerendorp groeten alle menschen elkaar uit hartelijkheid, al kent de een den ander ook niet persoonlijk.
In een stad groeten enkel bekenden elkaar.
Maar in Indië hoort het, is het een dwangbevel, dat de menschen overal op elkaar afvliegen om toch vooral ‘aangenaam’ kennis te maken met handjesdruk en verdere poespas. Zoo'n aapachtig gedoe is daar ‘bon ton’.
Daarom - heb in Indië asjeblieft niet ‘karakter’; stel je voor, stel je voor aan iedereen, aan een fatsoenlijk mensch en aan een vlegel.
| |
| |
Het absoluut leege, het kinderachtig onbeduidende, het treurig ordinaire van wat moet heeten: ‘de indische samenleving’, symboliseert het dwangbevel: stel je voor.
Ik weet heel goed dat men in een ambtenaars- en officiers-wereld, als in Indië, niet kan leven als in de europeesche maatschappij der groote steden en niemand is wel zoo dwaas, mij aan te zien voor een persoon, die in Indië het zich voorstellen geheel zou willen afschaffen. In elke samenleving over de geheele wereld is dit gebruik min of meer een noodzakelijkheid.
Maar wat ik verfoei, dat zijn de excesses van dit gebruik in Indië, dat is de manie, om elkeen te dwingenzich overal en aan iedereen voor te stellen, omdat hij anders als een zonderling wordt uitgestooten.
|
|