Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd62Doorn 27-8-'43 Beste Theun, Hartelijk dank voor je recordbrief, wat lengte en helderheid betreft! Ik schrijf maar dadelijk terug, minder lang dit keer, zoowel om jou als om mijzelf te sparen. Een paar kortere brieven ertusschendoor kan geen kwaad ... Ik las de Laars, Ans las de Laars, en wij zijn beiden zeer verrukt, Ans gewoon als ‘lezeres’, en ik, behalve als ‘lezer’, ook nog wel om andere redenen. Niet dat ik geen critiek heb; maar deze valt, vooral nu ik nog onder de versche indruk ben, vrijwel weg tegenover mijn oprechte bewondering voor de wijze waarop je dit uitermate hachelijke genre beoefend hebt. De combinatie pamflet-novelle (misschien is dit nog de beste omschrijving) mag mij dan van nature niet zoo liggen, mijn waardeering, eenmaal afgedwongen door de realiseering in dit bijzondere geval, krijgt juist door dit eenigszins ‘theoretische’ bezwaar, des te meer ‘poids’. Daar komt natuurlijk bij, dat al deze zaken mij persoonlijk even goed aangaan als jou, - en verreweg de meeste lezers die het later onder de oogen zullen krijgen. Heelemaal afgezien nog van de ‘literaire’ waarde (die mij op zichzelf trouwens niet gering lijkt), kun je van de weerklank onder die latere lezers en van de belangstelling van het nageslacht volstrekt verzekerd zijn (al was het maar de belangstelling voor het ‘tijdsdocument’). Het eerste, lange verhaal stel ik als prestatie het hoogst. Het is een waardig pendant van De tegels van de haard (titelverhaal), en deed mij even denken aan La jeunesse d'un chef, een voortreffelijk verhaal uit Le Mur van Sartre, dat je wel niet zult kennen. De zaak is objectief genoeg bekeken; de naar mijn smaak | |
[pagina 99]
| |
iets te opzettelijke ‘beestachtigheid’ der gelaarsden is, in het kader van de opzet, volkomen vergeeflijk, terwijl dit boek ook weer voldoende gecontrapunteerd is door de niet geheel onsympathieke figuur van de hoofdpersoon. Als persoonsteekening vind ik b.v. ook heel goed het begin van Zeven Tulpen . Zoo zijn die kerels inderdaad! Mij persoonlijk beviel het best Ausweis , door de ‘verzwegen’ psychologie van het geval, de zeer subtiele manier waarop je hier allerlei conflicten aangeduid hebt. Maar eigenlijk zijn ze allemaal goed; ik zou er geen een kunnen noemen, die bepaald uit de toon valt. Je schreef indertijd, dat je deze verhalen nauwelijks als ‘literatuur’ beschouwt. Nu, literatuur is ook al weer een rekbaar begrip, net als religie! Maar het is in ieder geval duidelijk wat je ermee bedoelt. Voor mijn gevoel zou je zelfs in deze ‘a-literaire’ richting nog iets verder kunnen gaan, en een nóg grootere kaalheid, directheid, eenvoud van de stijl kunnen nastreven. Hier en daar, gemeten aan de opzet, is de stijl nogal eens wat erg ‘fraai’, - gevolg van de neiging om een gewone zin, bestaande uit gewone woorden, tot iets ‘bijzonders’ op te sieren. Dit doen we natuurlijk allemaal op onze beurt; maar juist in dit soort verhalen dient het zooveel mogelijk vermeden, dunkt mij. Ik geef maar een paar voorbeelden, die mij toevallig bijgebleven zijn. Je schrijft ergens ‘fataal slechte sigaren’, - laat ‘fataal’ weg, en er is niets verloren, en waarschijnlijk iets gewonnen! Pag. 2: ‘Zij genoten van de huiverige spanning van de toegeschoten omstanders’, - ook hier weer het opzettelijke, een al te opzichtige perifrase van iets vanzelfsprekends. Erg belangrijk is dit alles intusschen niet; maar het viel mij hier en daar op, dat je in dit opzicht misschien nog iets zou kunnen temperen, al zul je, zelfs in dit procédé, nooit zoo ver kunnen gaan als de moderne Amerikanen, voor wier alleruiterste zakelijkheid het Nederlandsch ongeschikt is, helaas misschien. Het imiteeren dáarvan wordt in het Nederlandsch dadelijk tot ‘Ot en Sien’-stijl, waarvan bij ons voorbeelden te over zijn. Van die onpersoonlijke naäperij heeft jouw stijl goddank niets! Als ik ook de andere verhalen lezen mag, t.z.t., houd ik mij sterk aanbevolen! Ik ben benieuwd welke andere facetten van de rotzooi je nog hebt weten te belichten. Juist de voortreffelijke documentatie is een van de sterkste kanten van dit werk. In dit opzicht is b.v. de jeugd van Dijkgraaf als prestatie meesterlijk; zeer precies en zakelijk, en toch synthetisch, zonder ‘huiskamerrealisme’. Enfin, er zou nog veel méer goeds te zeggen zijn, maar je moet nu maar met mijn zeer algemeen geformuleerde waardeering genoegen nemen! Als werkstuk stel ik het ver boven Urukagina, en zeker niet lager dan het ‘betere’ uit de Tegels. Het ‘beste’ uit De Tegels gaat te veel van een andere conceptie uit om hier als vergelijkingsmaatstaf niet tot onrechtvaardigheden aanleiding te geven. Het valt mij mee, dat je mijn opmerking over de ‘zonnemythe’ neemt! Die was overigens niet bedoeld als argument tegen de door jou aangenomen houding, maar eigenlijk meer als steekproef om te zien in hoeverre we elkaar verstaan. Ik van mijn kant ben graag bereid om de opmerking over SeyssGa naar voetnoot118 terug te nemen! | |
[pagina 100]
| |
Ik zie heel goed in, dat beide systemen weinig met elkaar te maken hebben (daargelaten dan het vele, dat het n.s. van 't comm. ‘overgenomen’ heeft); ik vraag mij alleen af, of in de practijk, en onder bepaalde omstandigheden, en dan speciaal van de tegenstanders uit gezien, - die ‘bekeerd’ moeten worden, of tot het juiste ‘inzicht’ gebracht, - het tweede niet tot analoge verschijnselen aanleiding zou kunnen geven als het eerste. Overigens maak ik mij persoonlijk daar minder bezorgd over; wanneer het ooit bij mijn leven zoo ver komt, zal ik mij zeker niet tot de ‘tegenstanders’ rekenen en waarschijnlijk ook niet gerekend worden, al zal mijn ‘individualisme’ wellicht eenigszins verdacht blijven. Maar het leven van de laatste jaren heeft mij diplomatie geleerd! Heelemaal afgezien daarvan, dat ik van huis uit allerminst vijandig sta tegenover de ‘leer’, noch afwijzend tegen een zekere verbroedering met arbeiders en dgl. Dit is mij in Scheveningen weer gebleken: ik kan best met dat soort menschen omspringen (trouwens vroeger in de practijk al: ouwehoeren met volksvrouwen, vooral als ze er een beetje aardig uitzagen, was mijn liefste medische werk; ik was zelfs eenigszins verliefd op een (R.K.) moedertje van 6 kinderen of daaromtrent; dit is zeker ook éen van de (onbewuste) redenen geweest, dat ik later niets meer aan de practijk gedaan heb: mijn bezorgdheid mij in dgl. gevallen door de Eros te laten meesleepen; sowieso heb ik toch al eenig gedonder gehad in die 5 jaar, met dienstmeiden van collega's en zoo, een ‘histoire intime’, die tot nog toe in mijn werk geen vorm gevonden heeft. Hier is ‘introversie’ wel heel duidelijk de ‘zekering’ tegen een al te ongebreidelde ‘extraversie’; maar misschien is ze dat altijd wel ...) Voor het overige geloof ik inderdaad, dat onze standpunten elkaar veel genaderd zijn. In de grond bedoelen we eigenlijk hetzelfde, alleen het accent ligt anders. Ik heb nu eenmaal bitter weinig van de practische idealist in mij, en wantrouw systemen, - nog niet eens áls systeem noodzakelijkerwijs, maar wat hun uitvoerbaarheid betreft. Een principe wordt in en door zijn toepassing vaak tot onkenbaar wordens toe verminkt, en dan is voor mij de aardigheid er al af. Maar het is natuurlijk heel goed, dat er tallooze lieden zijn, die een minder practische houding aannemen. Ik kan daar zelfs veel sympathie voor koesteren: voor menschen die met een beginsel in zee gaan en er door dik en dun, ondanks alle practische mislukkingen of scheeve toepassingen, aan vasthouden. Wat mij trouwens ook erg handicapt in dezen is de hebbelijkheid om alles van twee kanten te bezien, een eigenschap die ik als kind al had (een paar nogal vermakelijke staaltjes hiervan in Surrogaten voor Murk Tuinstra), dus die wel ‘aangeboren’ zal zijn. Kortom, een contemplatieve en philosofische natuur, op mijn manier, en geen partijganger! Wat zal men daaraan doen? Het grappige is, dat men, deze houding consequent cultiveerend, op een gegeven moment gedwongen kan worden tóch partij te kiezen, n.l. tegen de partijdigheid, in de zin van bekrompenheid en onverdraagzaamheid ... Maar, om een voorbeeld te geven: de tirade van je banleider in de Laars: dat men 't comm. 't niet te gemakkelijk moet maken, deed ineens verwante snaren in mij trillen. Waarschijnlijk praat deze man na wat hij van anderen gehoord heeft; maar er zit een brokje buitengewoon diepe wijsheid in verscholen, wat de | |
[pagina 101]
| |
auteur allicht ook niet ontgaan zal zijn. Wanneer ik mij in de rol van genius der historie indenk, een soort ‘vaderrol’ van min of meer allegorische strekking, zou ik het comm. alle kansen geven, waarop het recht heeft, maar tegelijkertijd alle hinderpalen opwerpen,-waarop het eveneens recht heeft. Recht heeft om zijn hoogste belichaming te vinden. Dit is trouwens al weer een stuk dialectiek à la Hegel, dezelfde ‘Realdialektik’, die ik ook in de verhouding tusschen kunstenaar en maatschappij (of ook philosoof, of godsdienststichter, en maatschappij) meen op te merken; de maatschappij moet hier niet alleen aanmoedigen, begunstigen, ‘begrijpen’, maar ook bestrijden, doodzwijgen, verketteren! Hetgeen niet beteekent, dat het beeld, dat je van literair U.S.S.R. ontwerpt, mij niet verleidelijk voorkomt ... Ja, lees eens iets over het Boeddhisme. Ter inleiding kan ik je zeker aanbevelen Le modernisme bouddhiste et le Bouddhisme du Bouddha, is in de Univ. Bibl. in Utrecht, van Alexandra David (de latere David-Neel, de Thibetaansche reizigster), niet alleen omdat de schrijfster zelf Boeddhiste is en dus de problemen in een betere, althans practischer verhouding tot elkaar ziet dan b.v. Rhys Davids, Oldenburg of Beck (gedeeltelijk trouwens erg ‘geleerd’, deze boeken), maar ook omdat ze een typisch Fransch-rationalistische, ‘nuchtere’ denkwijze heeft, die jou wel zal aantrekken, te meer omdat ze hier en daar ook het sociale aspect v. 't B. belicht. Philosofisch is dit boek niet te vergelijken met Der ewige Buddha van Ziegler, werkelijk een formidabel boek, zonder vertoon van geleerdheid, maar met het nadeel van een iets te hieratisch-gezwollen taal, terwijl ook de parallel die hij voortdurend trekt ts. het B. en de Westersche philosofie voor sommige lezers wat vermoeiend en abstract zou kunnen worden. Trouwens, ook Überlieferung, althans deel I en II, kan ik je aanbeveelen; allemachtig interessant, ook als men het met de strekking niet eens is. (Z. noemt ergens Urukagina, maar alleen in zijn ‘mythisch’, niet in zijn sociaal aspect; ik wil je er niet laten inloopen). Intusschen heeft onze briefwisseling bij mij de neiging wakker geroepen om deze problemen in een ruimer verband te behandelen. Ik schreef zelfs al een concept, en denk erover om in Gestel te informeeren of ze daar lezingen kunnen gebruiken over ‘de toekomst der religie’ of zoo. Door lezingen te schrijven, op de manier van mijn 8 poëzielezingen, die daar nu inmiddels voor kleine kring zijn afgewerkt, dwing ik mijzelf tot een zekere algemeene begrijpelijkheid, die juist bij dit onderwerp wel gewenscht is. Maar eigenlijk voel ik mij nog niet fit genoeg ervoor; d.w.z. de ‘ideeën’ zijn gewillig genoeg, maar 't opschrijven is zoo verdomd inspannend. En dan grijnst de 30-jarige oorlog mij nog aan. Dit zal geen ‘roman gigantesque’ worden, maar een avontuurlijke episode, verteld door een (Hollandsch) sodaat. De tijd zal moeten leeren wat hij te vertellen heeft; ik ben hiernaar even nieuwsgierig als jij! Laat de Laars dus terugtippelen, en schrijf nog eens, maar zoo kort of zoo lang als je wilt, en niet eerder dan je er tijd voor vrij kunt maken. Met hartelijke groeten en beste wenschen voor je werk, van je Simon | |
[pagina 102]
| |
Bladzijde uit ‘De toekomst der religie’ van S. Vestdijk, 1947
| |
[pagina 103]
| |
P.S. Ik hoorde, dat Den Brabander en Hoornik gepakt zouden zijn. Cave!Ga naar voetnoot119 |
|