Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
61Doorn 21-8-'43 Beste kerel, Je brief eischt al weer een uitvoerige behandeling! Voor ik begin even je vragen van 't slot beantwoorden. Ik werk niet aan een roman; was ik daartoe in staat, dan was ik ‘beter’, en dan had ik je allang gevraagd eens hier te komen. Wel ben ik klaar met mijn voorstudies voor die roman over de 30-jarige oorlog, en we zullen hopen, dat de geest t.z.t. over mij vaardig wordt; haast is daar trouwens niet bij. In de piraterie was ik vastgeloopen; daar kijk ik de eerste jaren niet meer naar om. Neen, de roman die ik je zou willen toezenden, is het vervolg op Ina Damman, dat ik een paar jaar geleden schreef. Deze romans - er zijn er ma 4, en ik hoop ze later voort te zetten - liggen jou niet zoo erg, geloof ik, maar daarom is mijn belangstelling voor je reacties niet minder groot. Ik zal je echter eerst poëzie sturen, als ik het M.S., bestemd voor circulatie, klaar heb. Over verdere plannen - een 2e Iersche roman, een nieuwe Grieksche roman, en zoo meet - bewaar ik maar liever het stilzwijgen; dit alles is werkelijk een te stoutmoedige wissel op de toekomst. Ik vermoed, dat ik op de ingeslagen weg zal voortgaan, en een steeds scherper en meedoogenloozer realisme zal nastreven, met een voorliefde voor 't irrationeele als ‘onderwerp’, waarmee de ratio zich meten kan. En de menschelijke domheid zal nog wel eens een bestrijder in mij vinden, vermoed ik, - een soort psychologische critiek, zooals die in mijn ‘historische romans’ misschien het duidelijkst (zij het ook in vermomming) in Aktaion is verwezenlijkt, - satyre ook (sommige menschen zien in A. alleen een satyrische parodie; dit gaat te ver, maar het is zeker een discutabel aspect van dit boek). Ik merk, dat je het probleem van de religieuze behoeften op biologisch terrein hebt verplaatst, hetgeen mij niet anders dan welkom kan zijn! Natuurlijk geef ik grif toe, dat deze behoeften ontstaan zijn, evenals b.v. het bewustzijn, dat je noemt. Hiertegen zou al vast aan te voeren zijn, dat dit (biologische) ontstaan niet meer op éen lijn te stellen is met de ‘historische’ (sociaal-cultureele) ontwikkeling, waarover we 't tot nog toe hadden. In veel gevallen zal 't eene moeilijk van 't andere zijn te scheiden; maar principiëel zijn dit toch verschillende zaken. Bij een Theunisbloem die spontaan ‘muteert’ is het sociale als bepalende factor niet meer aan te toonen; en op een dgl. manier zal, bij stukjes en beetjes, ook wel het bewustzijn etc. zijn ontstaan, steeds in wisselwerking met 't sociale natuurlijk (teeltkeus etc.). Het volgende punt is van meer belang. Indien die religieuze behoeften ontstaan zijn, waaruit zijn ze dan ontstaan? Toch niet uit ‘niets’ zeker? Hoewel het onzin zou zijn om van de ‘religie der dieren’ te spreken, hel ik er toch toe over om bepaalde verschijnselen bij honden b.v. geheel op éen lijn te stellen met de religieuze uitingen bij de mensch; de uitzinnige vreugde van onze honden, als Ans thuiskomt, is psychologisch verwant aan het dansen van David voor de ark; d.w.z. Ans (en ik ook een beetje) zijn voor deze beminnelijke idioten ‘goden’, - die vergelijking is zelfs tot in bijzonderheden uit te werken. Dit zou dan event. als argument kunnen dienen om aan te toonen, dat, wát je ook met de menschen doet, door opvoeding, teeltkeus, etc., er steeds een rest, een | |
[pagina 89]
| |
S. Vestdijk en Ans Koster-Zijp met de honden
S. Vestdijk met de poes
| |
[pagina 90]
| |
basis liever gezegd, zal overblijven, die in algemeen psychologische zin ‘religieus’ te noemen is, al uit zich dit b.v. alleen nog maar in droomen. Uit dit alles volgt, dat ik het begrip ‘religieus’ in een inderdaad zéer algemeene, generaliseerende beteekenis neem; en wellicht is dit een van de oorzaken van onze verschillen. Ik versta (in deze briefwisseling) onder ‘religie’ niet alleen godsdienst en mystiek, maar alles wat op een totaliteit gericht is en waarbij de emoties een zekere rol spelen. Volgens deze definitie is jouw vertrouwen op een ‘betere’ menschheid evengoed ‘religieus’ als de liefde van onze honden voor Ans, die hun eten geeft en bij wie ze op de kamer mogen slapen, - dus die ‘alles’ voor hen is. Dat bij jou die binding aan de totaliteit, dat verlangen naar ‘gemeenschap’, gerationaliseerd is door ‘wetenschappelijke’ argumenten, maakt natuurlijk practisch en ‘phaenomenologisch’ een enorm verschil; maar in wezen is het toch hetzelfde. Waar jij de religieuze behoeften op éen lijn stelt met neiging tot moord en onderdrukking (en vooral niet met liefde, eergevoel, en andere meer in aanzien staande emoties), terwijl je het ‘geheimzinnige’, onkenbare en onbevattelijke in je omschrijving van het religieuze bovendien zorgvuldig buiten de mensch plaatst, zonder de mogelijkheid open te laten, dat het religieuze streven er juist op gericht kan zijn dit onkenbare, in ons, te kennen (in de Indische philosofie ziet men zelfs niets anders), - dit alles bewijst wel, dat we over geheel verschillende zaken spreken. Je noemt de psychanalyse. Ook langs deze weg is het belang van de ‘religieuze behoeften’ aan te toonen. Aan ieder psychisch conflict ligt in laatste instantie (dus al weer zeer ‘algemeen’ geredeneerd) een binding aan de ouders ten grondslag, die het individu niet weet te overwinnen. Deze binding is van emotioneele aard, natuurlijk; en is niet te overwinnen door een verstandelijk inzicht, maar alleen door haar door een andere binding van ruimere strekking te vervangen. De psychanalytisch werkzame arts kiest dan (meestal; en waarschijnlijk is het onvermijdelijk) het procédé om ‘zichzelf’ als 't ware aan te bieden ter tijdelijke vervanging van de ouders, in de hoop, dat de patiënt op die manier trapsgewijs zijn complexen zal oplossen, zich bevrijden zal. Dat mislukt vaak. Maar het beginsel is niet kwaad. Alleen is dit beginsel veel beter en ‘natuurlijker’ toe te passen, wanneer je de ouderfiguren door ‘goden’ vervangt, d.w.z. verbeelde gestalten, die, al weer tijdelijk, - tijdelijk zoowel in het individueele leven als in de ontwikkeling der menschheid, - de emoties van de ouders afhalen en dus relatief bevrijden. Daarna kunnen de goden weer ‘vervangen’ worden door iets anders, en zoo door, in infinitum. Dit heele proces nu is ‘religieus’ in die algemeene beteekenis; en houdt niet plotseling op ‘religieus’ te zijn, zoodra de goden, of de God, door dat ‘andere’ vervangen is. Het hangt er maar heelemaal van af hoe ruim je het begrip neemt, - dus gewoon een kwestie van woorddefinitie. Het Boeddhisme b.v., dat de goden en God (Brahman) ontkent en in wezen volkomen agnostisch, positivistisch en anti-metaphysisch is, - hetgeen weer duidelijk tot uiting komt in het Boeddh. réveil onder intellectueele kringen in het Oosten van de laatste 30, 40 jaar, - is, ook wanneer we afzien van de metaphysische franje, die B.'s volgelingen er haastig omheen hebben gehangen, toch wel deg elijk een | |
[pagina 91]
| |
‘religie’ te noemen; maar volgens jouw woordgebruik zou 't beter zijn te spreken van ‘moraal’ of ‘levensleer’; het oorspronkelijke, zuivere B. lijkt inderdaad meer op 't Stoïcisme dan op 't Christendom! Even een correctie: ik schreef de vorige maal, dat B. nog aan de reïncarnatie vasthoudt, uit tactische overwegingen. Dit is onjuist; logisch - en deze heele leer hangt van logica aan elkaar, zij het ook ‘Indische’ logica, en wel eens wat vreemd ingekleed! - kón hij zelfs aan de reincarnatie niet de minste waarde hechten. Dit ter zijde. Dat het socialisme, zonder dit te willen, - maar dat maakt niet het minste verschil, - de ouderbinding van het individu vervangt, níet door de binding aan de arts, of aan goden, - of ‘heilanden’, of ‘middelaars’, - maar door een binding van het individu aan het collectivum, staat voor mij vast, al zal jij misschien nog steeds het ‘emotioneele’ in dezen willen ontkennen. Maar ook dit berust weer op begripsverwarring. Waar ik over ‘emoties’ spreek, bedoel ik alleen maar ‘aandoeningen’ in algemeen-psychologische, neutraal-wetenschappelijke beteekenis, terwijl ik uit verschillende passages van jouw brief meen op te maken, dat je er, misschien half bewust, ‘affecten’ onder verstaat, onbeheerschte, onzuivere, troebele, verdrongen, ‘ongezonde’, etc. emoties. Deze emoties te overwinnen en uit te bannen lijkt mij inderdaad een taak de menschheid waardig; maar ik vermoed niet, dat je dat voor die ándere emoties wenschelijk, of zelfs maar bestaanbaar acht! Wij spreken b.v. van ‘iemand die geen emoties kent’ (vgl. b.v. de Mongolen in het algemeen); maar het zou dwaasheid zijn te beweren, dat deze man geen emoties heeft in de alg. psych. beteekenis. De ‘exacte verrukkingen’, die je in je overigens vrij sober gehouden utopie een plaatsje wilt inruimen, zijn wel degelijk emoties in die beteekenis. ‘Exacte verrukking’ is overigens ongewild een prachtige omschrijving van wat de Boeddhist b.v. nastreeft: een en al koelheid, rust, evenwicht, redelijkheid, en daarbij een stilling en zuivering der emoties. D.w.z. de Boeddhist (als ‘ideaalbeeld’ genomen natuurlijk, dat alleen maar benaderd kan worden) én jouw exact verrukte hebben geen last meer van hun emoties; maar daarom zijn ze er nog wel. Geluk, tevredenheid, onbezorgdheid zijn óok emoties. Als einddoel, ‘Idee’, zou ik deze binding van individu aan gemeenschap, die een volledige opheffing der oudercomplexen nastreeft, inderdaad toejuichen. En wanneer zij lukt, is alle religie (en ook kunst!) in feite overbodig geworden. Maar ... is dit mogelijk? Ik vrees, dat deze utopie altijd een utopie zal blijven, al leeft de menschheid een paar millioen jaar. Maar dit wil niet zeggen, dat ik niet geloof, dat de ontwikkeling een richting inslaat naar deze ‘Idee’ tóe. Er zijn echter verschillende argumenten waarom dit altijd een benadering zal blijven - en wsch. op een eerbiedige afstand. 1e. De onderlinge verschillen der menschen (die jij ook aanwezig, én wenschelijk acht). Wat verschilt stoot elkaar af; iedere gemeenschap heeft dus steeds de al of niet latente neiging om weer uiteen te vallen, en deze neiging is des te grooter naar gelang de samenstelling dier gemeenschap rijker en geschakeerder is. Dit kan heel lang door ‘planmatige ordening’ tegengehouden worden, maar niet voor altijd. 2e. De buitengewoon innige band ts. de ‘libido’ (als alg. begrip) en de sexualiteit in engere zin. Bij de meeste menschen | |
[pagina 92]
| |
is de binding aan vrouw (man; gezin) veel te groot om de ouderbinding, die hier in een stadium van tijdelijke zuivering is aangeland, nog vérder te kunnen zuiveren. (M.i. is de samenhang ts. religieus dogma en streng gezinsleven, die ongetwijfeld bestaat, dan ook deze, dat ‘God de Vader’ de persoon in kwestie een voorwendsel verschaft om bij het ontwikkelen van zijn altruïstische neigingen op het natuurlijke plan van sexe, vrouw, kinderen, te blijven staán). 3e De natuur produceert extraverse en introverse typen. De eersten zijn veelal nú reeds sterk op de gemeenschap ingesteld; de tweeden zal men daar nooit toe krijgen; zij zijn vaak niet eens ‘altruïstisch’ genoeg om een gezin te stichten (zooals ik), en worden dan b.v. kunstenaar en verbeelden zich, dat zij op de gemeenschap parasiteeren (zooals jij), wat niets anders is dan een rationaliseering van een schuldgevoel in verband met de sublimeering van de libido, die niet (meer) aan het gezin vastzit, ook niet meer ‘terug’ kan, en dus naar de ‘gemeenschap’ toe moet, waar deze individuen zich dan krachtens hun natuur tegen verzetten. Over extraversie en introversie zou biologisch nog wel een en ander te zeggen zijn. Vooral deze vraag is interessant: voelt de introvers zich een uitgestootene, een paria, een parasiet, omdat hij op zichzelf is aangewezen en daardoor psychologisch in een zekere tegenstelling tot de gemeenschap komt te staan, of is ook objectief aantoonbaar, dat de introversen in zekere zin ‘afwijkingen’ zijn van de norm of het gemiddelde? Dit is een zeer moeilijk probleem, dat mij jaren geleden nogal beziggehouden heeft; het is vooral daarom zoo moeilijks omdat deze norm en dat gemiddelde uiteraard niet door extraversen opgesteld mogen worden! Tegenwoordig, meer dan toen, hel ik er wel toe over om een zekere (en vaak aanzienlijke) biologische afwijking aan te nemen, vooral in de zin van een disharmonische aanleg (lich. en geestelijk), niet noodzakelijk ‘ongezond’, die deze individuen dwingt zich met zichzelf bezig te houden. Als kunstenaar verwerken ze dan niet alleen hun interne spanningen, maar betalen ook hun ‘schuld’ af aan de gemeenschap (wat overigens niet hun eigen gemeenschap hoeft te zijn, maar ook die van 300 jaar later, vgl. Bach, Rembrandt, etc.). Biologisch, sociaal, cultureel, zijn ze vaak verdomd schadelijk, lastig en aanstootgevend; men zou ze dus eigenlijk moeten uitroeien, ware 't niet, dat ze zichzelf al uitroeien, op zijn minst door zich niet of nauwelijks nog voort te planten; vaak slaagt de bedreigde gemeenschap er nog in hen zelfmoord te laten plegen, alleen maar door hun voortdurend voor te houden: ‘Je bent niet als wij, je bent anders, je hoort hier niet, verdwijn,’ - een enorme suggestie, waartegen vaak niets anders helpt dan de gemeenschap b.v. aan te pissen, of te verklaren, dat ze niet bestaat, of dat de wereld überhaupt niet bestaat, maar alleen het ‘ik’ of dat alleen ‘God’ van belang is, - dan krijgen we de religieuze variant van dit type. Door scherpe teeltkeus - hoe denken jullie daar eigenlijk over? - zou men deze automatische ‘zuivering’ van 't menschelijk ras natuurlijk kunnen versnellen: laat alleen extraverse, altruïstische, ‘gezonde’, evenwichtige, krachtige, opgewekte, open en eerlijke individuen paren en baren, en de introversie, het autisme en de schizophrenie, de kunst en de religie, de zonderlingen en de bohémiens, de eenzelvigen en de ‘parasieten’ moeten langzaam uitsterven. Het lijkt mij heel waarschijnlijk, dat een of | |
[pagina 93]
| |
andere gek dit nog eens probeeren zal (natunrlijk zelf een schizophreen, die op die manier wraak neemt op zijn lot). Maar het resultaat zou dan toch op zijn hoogst zijn een iets geringere variatiebreedte ts. extraversie en introversie; er zouden toch nog steeds meer of minder geëxtraverteerden geboren worden, en de tweede categorie zou dan al spoedig weer de rol van de (vroegere) introversen gaan spelen, omdat zij zich in de frissche en vroolijke maatschappij van de 100% extraversen niet op hun plaats voelen en door deze laatsten met de nek worden aangezien. Maar, ondanks al deze bezwaren: dat de menschheid zich naar een (denkbeeldige) eindtoestand beweegt, waar de banden met de gemeenschap van ‘religieuze’ beteekenis worden, d.w.z. én de infantiele ouderbinding oplossen én de godsprojectie overbodig maken, zonder onverwerkte resten en verdringingen, is zeer plausibel. De meest natuurlijke, d.i. biologisch aangewezen bron van bevrediging van de ‘religieuze’ behoefte, d.i. de behoefte aan totaliteit, is het leven in de totaliteit van het menschdom, - het is eigenlijk nogal voor de hand liggend. Wanneer het communisme dit iets meer bewust zou nastreven en erkennen, in plaats van zoo verdomd ‘wetenschappelijk’ en exact-sociologisch te doen (op een gebied waar geen exactheid mogelijk is), zou ik er al veel vriendelijker over denken. Ik zie wel ìn, dat het dit uit ‘tactische’ overwegingen niet doen kán, maar daar heb ik dan verder niets mee te maken; de ficties, die een ander noodig heeft om zijn doel te bereiken, kan ik psychologisch interessant vinden, ik kan hem zelfs aanraden ze te handhaven, maar ik kan ze onmogelijk tot de mijne maken. Dit is overigens tot daaraan toe. Ik vind me zelf al erg royaal, dat ik deze ‘synthese’ ts. religie en comm. gevonden heb (die nog wel iets anders is dan de ontmoeting v. Stalin en de Paus!), een synthese, die ongetwijfeld ook alle groote godsdienststichters voor oogen heeft gezweefd (Boeddha vooral; bij Jezus speelt papa nog een te groote rol, tenzij de man dit zuiver symbolisch bedoeld heeft). Liefde voor alle menschen, - het klinkt wat simplistisch en halfzacht, maar dat is voornamelijk omdat er tot nog toe op aarde bijna steeds walgelijke parodieën op dit thema zijn opgevoerd. Toch zal het wsch. steeds noodig zijn de heeren dit ‘ideaal’ voor te houden, niet omdat ze de kans hebben het ooit te bereiken, maar om hen ervan te weerhouden elkaar tot de laatste man uit te moorden. ‘Planmatige ordening’, - die niet bij de leiders op een of andere manier in dit ‘emotioneele’ en ‘religieuze’ ideaal verankerd is, - is daarvoor op den duur ten eenenmale onvoldoende, daarvan ben ik overtuigd. Ware dit anders, dan zouden de menschen minder dom, bekrompen, trotsch, aanmatigend, eigengerechtigd en onverdraagzaam moeten zijn dan ze zijn, - van nature zijn, buiten alle historische bepaaldheid om ... Aangenomen dus, dat dit ‘ideaal’ als een nuttige schim wegwijzend voor de menschheid uitzweeft, dan wil dit nog niet zeggen, dat de ontwikkeling in dit teeken geheel ondubbelzinnig en rechtlijnig zal verloopen. Veeleer volgens een ‘spiraallijn’ (ongeveer wat jij met de verschillende kringen bedoelt), en uitermate traag, geleidelijk, tastend, haast onmerkbaar, - moeizaam. Zoo bezien zal er een opeenvolging van religieuze ‘standpunten’ moeten optreden, die een geleidelijke | |
[pagina 94]
| |
zuivering van ‘ouderbinding’ naar religieuze gemeenschapsband (het bovengedefinieerde einddoel) belichamen. Ontneem de menschen opeens al hun religie (al hun ‘godsdienst’), en ze gaan verschrikkelijk moorden (vooral voor hun ‘idealen’, dat maken ze zichzelf en elkaar tenminste wijs). Mét godsdienst moorden ze óok al, maar dan wordt het erger. Neen, net als in een psychanalytische ‘kuur’ moet dit alles geleidelijk en organisch groeien, en ieder moet, op het stadium van zijn ontwikkeling, de religieuze vorm kunnen vinden die hem een stap verder brengt, totdat hij deze vorm met een zuiver geweten achter zich kan laten. Demonologie → polytheïsme → monotheïsme → Boeddhisme → critisch-gezuiverd-oer-Boeddhisme → zuivere liefde voor de menschheid zijn stadia, die niet alleen ná elkaar komen, maar ook naast elkaar bestaan, als onuitgesproken desiderata volgens de bijzondere karakterstructuur van elk individu. Men kan nu wel met de nivelleeringsschaaf sommige stadia (of zelfs alle) uitbannen, maar dan kweekt men alleen maar collectieve neurosen. Overigens is een dgl. nivelleering ws. onvermijdelijk; de historie geeft tenminste vrijwel niets anders te zien. Het lijkt mij dan ook practisch een uitermate moeilijke taak dit proces in de juiste banen te leiden. Opvoeders, psychologen, zullen er wel te vinden zijn; maar zij moeten de sanctie hebben van de ‘leiding’, die zelf ook weer door complexen beïnvloed is en uiteraard een eenzijdig standpunt inneemt. Ik vermoed niet, dat deze economen en politici veel benul van de subtiele psychologische problemen zullen hebben, die hierbij komen kijken, vooral wanneer het dan nog doctrinairen zijn, die veelal een tikje ongeduldig zijn uitgevallen. Neen, er zal wel niet veel van terecht komen, de eerste paar honderd jaar. Maar dan voltrekt het proces zich ongeregeld, in het verborgen. Of het staat heelemaal stil, en tast zich verder in de droomen van het individu (ik bedoel gewoon droomen 's nachts), die goddank niet voor contrôle toegankelijk zijn ... Dit is zoowat het voornaamste van wat ik op het hart heb. Over die terminologische kwestie inzake ‘religie’ en ‘emoties’ zouden we het nu wel eens kunnen worden, lijkt mij. Er blijft dan allicht nog genoeg over, wat je niet kunt onderschrijven. Mijn stelling komt dus hierop neer, dat men de religie (óok in de zin van godsdienst) niet abrupt moet uitbannen (en zelfs kán uitbannen), maar dat men haar moet zien als een noodzakelijk stadium in een wetmatige psychische groei, van infantiele en atavistische ouderbinding via steeds hoogere ‘mythische’ phasen naar algeheele bevrijding, - een geleidelijk sublimatieproces. Geleidelijk, want men kan uit ijs niet dadelijk waterdamp vervaardigen: verwarmt men ijs, dan ontstaat er eerst water, dan pas damp, en dit alles kost tijd. Persoonlijk heb ik bij dit alles niet het minste belang; en ik vind ook, dat voor een kunstenaar dit probleem zich heel anders stelt (zooals ook kunstenaars in 't algemeen volkomen ongeschikt zijn voor een ps.anal. behandeling); maar in mijn ‘altruïstische’ buien, als ik het goed met de menschheid voor heb, lijkt dit mij de aangewezen weg. Een weg bovendien, die zeer wel vereenigbaar is met welke maatschappelijk-economische ordening ook (althans in principe). Zie ik het goed, dan zal men hier in het Westen een wirwar van secten en godsdiensten krijgen, die van hoogerhand allereerst het abc der religie te leeren heeft: a onderlinge ver- | |
[pagina 95]
| |
draagzaamheid, b subjectieve beteekenis der symbolen, in verschillende graduaties, c practische toepassing in levenshouding van meer belang dan theologengeleerdheid. Wanneer men veel Indische invloeden toestaat en aanmoedigt, kan men zich eenige moeite besparen. Hebben ze 't abc geleerd, dan krachtige psychoanal. en psychosynthetische scholing, eventueel met behulp van yogamethoden, critisch gezuiverd en Westersch geadapteerd. Enfin, en zoo meer. Als je mij het Dep. van Volksopvoeding en Religieuze Quarantaine geeft, boks ik het wel voor elkaar! Hierna nog enkele afzonderlijke punten. Dat de religie op een ‘diep antagonisme met de redelijke orde’ berust, geef ik graag toe! Maar ‘berusten’ heeft voor mij een andere beteekenis in dit geval dan voor jou. Volgens jou profiteert het religieuze als 't ware van dit antagonisme, volgens mij heeft het de tendenz dit antagonisme op te heffen: in beide gevallen is het bestaan van het religieuze gedetermineerd door het antagonisme. Nu geef ik toe, dat de meeste godsdienstige stelsels allerminst de schijn hebben ons naar ‘redelijkheid’ te willen (terug) voeren; maar dit komt omdat wij ze rationeel, vanuit onze rede, bekijken, en niet vanuit de irrationeele psychische structuur, die die stelsels als haar eigen tijdelijke remedie opriepen (en die we b.v. zelf makkelijk in onze droomen kunnen bestudeeren). Dit irrationeele zou jij misschien wel willen ontkennen, of hoogstens als troebel restant van een ten ondergang gedoemde cultuurphase afdoen; maar dat is werkelijk onhoudbaar, het strijdt met iedere notie van psychologie! De irrationeele functies overtreffen in kracht en uitbreiding de rationeele met 't honderdvoudige, d.w.z. ook bij de meest normale menschen, en zeker niet alleen bij ons gedegenereerde kunstenaars (zelfs geloof ik, dat bij ons de verhouding nog iets gunstiger is voor het rationeele, bewust gemaakte). Door dit te constateeren kies ik geen partij vóor 't irrationalisme, ik wapen mij er juist beter tegen. Vergeet ook niet, dat al het irrationeele, de emoties, de affecten, de driften, lichamelijk gedetermineerd is (vgl. de libido); en dat men zijn lichaam wel kan leeren beheerschen, maar niet uitbannen, en zeker niet met een pennestreek van sociologen-achter-de-schrijftafel. De angst van de Marxisten voor het ‘emotioneele’ is een duidelijk erfstuk van de angst van de Christenen voor het ‘lichamelijke’, - psychologisch berust dit op hetzelfde. En in ruimer verband is het een uiting van het Westersche ... rationalisme, dat zoo verdomd irrationeel, stom en bekrompen kan zijn, omdat het maar éen kant van de zaak ziet en daarop systemen gaat bouwen als de scheeve toren van Pisa. (Na 't abc, zie boven, volgt d: dat twee tegengestelde of tegenstrijdige begrippen elkaar niet uitsluiten; dit wisten de Indiërs al 3000 jaar geleden!). Een behoorlijke wetenschap van de ziel, d.w.z. geen laboratoriumwetenschap, maar een wetenschap van lieden met critiek èn fantasie: daaraan heeft de ‘nieuwe maatschappij’ minstens evenveel behoefte als aan economische ordening. Het is grappig hoe je conceptie van een trapsgewijze uitbanning der emoties, gevolgd door een hand over hand toenemen der emoties als de aarde zal ‘afkoelen’, overeenkomst vertoont met diverse zonnemythen. M.i. is het niets anders dan zulk een mythe, opduikend uit het ‘collectieve onderbewustzijn’, in z.g. wetenschappelijke vermomming. De zon (= licht, verlichting, geest, rede), die | |
[pagina 96]
| |
uit de moederlijke oerwateren (= emoties, chaotisch driftleven, infantilisme, atavisme) opstijgt en er weer in terug moet, - tot groote angst van het menschdom, dat de zon wel zou willen bezweren voor eeuwig ‘boven’ te blijven! In je Babylonische studies zul je dit motief ongetwijfeld ontmoet hebben, - ik beweer allerminst dat het je toen beïnvloed heeft, zóo oppervlakkig en naspeurbaar zijn die dingen niet, - en het ligt aan vrijwel alle mythologieën en godsdienststelsels ten grondslag. (Dat ik overigens het licht kies, en niet de chaos en het duister, volgt b.v. uit mijn Apollinische Ode in Klimmende Legenden, waar ditzelfde thema opduikt). Alleen ‘God’ is boven die periodieke wisselingen van licht en donker verheven; wat jij wil is dus de mensch tot ‘God’ maken: alles licht, alles rede, bewustheid, evenwicht. Ook de Boeddhist wil dat; maar hij werkt er een heel leven aan, en jij denkt, dat een economische ordening Jan, Piet en Klaas er wel aan zal helpen. Of is dit overdreven? Hoe dit zij, dat de meest rationalistische en anti-mythologische concepties zelf weer mythisch geïnterpreteerd kunnen worden, is toch wel vermakelijk, en troostrijk voor de polemist! Er is hier heusch sprake van méer dan een oppervlakkige analogie, deze zaken zijn psychologisch verwant, zij bevredigen dezelfde onbewuste zielslagen. Overigens acht ook ik een voortgezet streven naar ‘verlichting’ wenschelijk en noodig; maar men begunstigt dit niet door het duister af te schaffen, uit te bannen, maar door het te dóorlichten, te begrijpen. Het duister, het groote reservoir der emoties en driften, is onuitputtelijk en zal steeds tot nieuwe problemen aanleiding geven, en periodiek zelfs de overwinning schijnen te behalen. Maar dit hindert niet; deze strijd is juist het leven; een éenzijdige en voorbarige steriliseering van een van de beide tegenstanders is dit niet. Vergeet ook niet, dat juist de emoties (neigingen, doelstellingen, karakter) de onderlinge verschillen tusschen de menschen bepalen, die jij zoozeer begunstigen wil; de ‘geest’ is de groote gelijkmaker. Of misschien is het beter te zeggen, dat die strijd, waarover ik 't zoo juist had, de strijd tusschen geest en ziel, die groote verscheidenheid in het leven roept. Dus evenmin Ludwig Klages, die de geest wil afzweren, als de dogmatische Marxist, die de ziel wil afschaffen, - maar én geest én ziel! Ik geef hier trouwens niet eens een desideratum aan; het is een feit: de ‘zwei Seelen in meiner Brust’, waar jij over klaagt, is de onveranderlijke grondslag der menschelijke natuur. Tenslotte nog iets over wat je schrijft over je ‘verantwoordelijkheid tegenover de publieke opinie’. Ook ik heb wel eens momenten, dat ik wat meer, en vooral wat redelijker publieke erkenning (of alleen maar nuttige publieke critiek) zou wenschen. Zal die in de nieuwe maatschappij te vinden zijn? Ik hoop het, maar ik vrees ten zeerste, dat ook dit een onrealiseerbare abstractie zal blijken! Vgl. wat ik boven over de introversen zei. Wanneer ik verantwoordelijk moet zijn tegenover een ambtenaar van de publieke opinie, die ik een oeros vind, bedank ik ervoor, en deze minder gunstige meening bepaal ik, of jij, d.w.z. de kunstenaar zelf. Stel je eens voor, dat Rembrandt verantwoordelijk was geweest tegenover de publieke opinie van zijn tijd! In zekere zin was hij dit, en hij heeft er genoeg last van gehad, maar hij heeft er óok zijn gat aan afgeveegd. Ik voel meer voor een strijd, een tegelijk meedoogenlooze én vruchtbare strijd, tusschen kunstenaar | |
[pagina 97]
| |
en publiek. Nu weet ik wel, dat jij éerst het publiek wil opvoeden tot een beter begrijpen van de hoogste waarden; maar als ze die waarden eenmaal zoo goed begrijpen, dat ze ons kunstenaars met recht op de vingers kunnen tikken, dan vraag ik me af waarom ze zelf niet kunst gaan scheppen! Een kunstenaar, die iets werkelijk nieuws brengt, wordt in het begin steeds miskend; en die miskenning is juist de groote spoorslag, die hem aan de gang houdt! Trouwens, wat is de publieke opinie? Wat de een mooi vindt vindt de ander affreus, minderwaardig, belachelijk, ‘onbelangrijk’. Wie geeft de doorslag, wie oordeelt definitief? Tot nog toe heeft dat steeds de élite der volgende generaties gedaan, - een ‘absolute’ maatstaf bestaat hier niet. Wil jij het publiek als geheel tot die élite maken? Maar dan moet het een artistiek begaafd ‘publiek’ zijn, met alle bedenkelijke feilen der artisten ... Zoo draai je in een kringetje rond: de artist is verantwoording schuldig aan het publiek, en het publiek is tot deze rechterlijke taak alleen bevoegd, wanneer het uit artisten bestaat, die dus weer verantwoording schuldig zijn aan wéer een ander publiek, - een publiek van de tweede graad, - dat ook weer uit artisten moet bestaan ... etc. etc. etc. Tjonge, wat een lollige maatschappij zal dat worden! Neen, in ernst, laten we ons over die dingen niet te veel het hoofd breken. Wanneer jij werkelijk voor de keuze zou staan om de maatsch. op te offeren aan je romancierschap, of het omgekeerde, zou ik je alleen maar kunnen adviseeren de eerste mogelijkheid te kiezen. Dit (eerste) opofferen kan trouwens nergens anders in bestaan dan in een negeeren, en daar wordt de maatschappij heusch niet minder van. Terwijl je, door geheel je zelf te zijn, - voorzoover dat mogelijk is, - de kans hebt voor een toekomstige maatschappij méer te zijn dan nu voor deze, indien je de tweede mogelijkheid koos. Kon men in de toekomst lezen, dan was dit alles veel gemakkelijker, maar het is nu eenmaal ons lot dit niet te kunnen. Enfin, ik vermoed, dat je hier in je hart net zoo over denkt, althans zoo handelen zult alsóf je die meening was toegedaan. De natuur is sterker dan de leer. (Dit valt me nog in. Je schrijft, dat onder het comm. ieder ‘leert zichzelf te zijn’, terwijl je daarnaast de verantwoordelijkheid van de kunstenaar aan het publiek handhaaft. Dus de grootst mogelijke individueele vrijheid, met dit eene kleine voorbehoud. Dit doet mij denken aan de eerste rede van Seyss:Ga naar voetnoot116 wij zouden volkomen vrij worden gelaten, mits de garantie bestond, dat een 10 Mei zich nooit herhalen zou! In de practijk kwam dit neer op een bijna volledige opheffing der vrijheid; en van de door jou bedoelde kunstpolitiek vrees ik hetzelfde. D.w.z. ik weet het niet zeker, alleen de practijk kan zooiets uitwijzen; maar ik voel in mijn botten, in mijn ingewanden, dat het die kant op zou gaan. Voor niets ben ik zoo bang als voor de vaderlijke heeren op departementen, die het in zake kunst te zeggen krijgen, - lieden met een eigen ‘kunstenaarsverleden’ veelal, en met de | |
[pagina 98]
| |
noodige teleurstellingen, en wrok en ressentiment en stokpaardjes, en die nu eens lekker de zaak gaan ‘regelen’. Van deze emmerdeurs hebben we eenige ervaring; maar het verschijnsel is inhaerent aan iedere ordening, vrees ik; kan niet anders zijn dan dat; want iemand met werkelijke begaafdheid, inzicht, gevoeligheid en zelfcritiek, schaamt zich altijd net iets te veel voor een dergelijke rol ...) Vandaag kreeg ik je Laars.Ga naar voetnoot117 Ik hoop er gauw aan te beginnen en schrijf je dan over mijn bevindingen. Laat die dame dan over een dag of 10 de copy weer terughalen. Als ze in Doorn woont, en je geeft me haar adres op, kan Ans het ook brengen. Dus dan maar weer tot de volgende keer. Ik ben benieuwd naar je repliek; maar bepaal geheel je eigen tempo, en offer er geen andere bezigheden aan op! Met hartelijke groeten en beste wenschen voor je werk, en ook groeten van Ans, je Simon. |
|