spot met hun eigen ‘bijgeloof’, - in hoeverre dit
‘historisch’ te verantwoorden is, laat ik in het midden. Een dgl. paradoxale verhouding tot het
bovennatuurlijke lijkt mij anders wél echt Iersch, - comedianten en spotvogels als het zijn. De
man, die in die tijd in Ierland prehistorische pijlpunten ‘vervaardigde’ en ze aan de Engelsche
toeristen verkocht, zal misschien óok wel eens gedacht hebben, dat er aan die pijlpunten
ondanks alles iets bijzonders zou kunnen zijn ... Alles bij elkaar dus een soort ‘psychologie
van het bijgeloof’, in verschillende gradaties; maar de lezer moet dit niet voortdurend weten, hij mag gerust denken, als het zoo eens uitkomt, dat de schrijver er wel
degelijk in gelooft! En tot zekere hoogte ‘gelooft’ men er tijdens het schrijven ook in, met
zijn meer primitieve zielslagen, of hoe je het noemen wilt; zooals men in sprookjes ‘gelooft’,
d.w.z. zonder verdere consequenties. Een andere vraag - die nu misschien bij je opkomt - is of
een schrijver niet verplicht is open kaart te spelen en min of meer ‘Aufklärerische’ arbeid te
verrichten. Ik heb hier algemeen gesproken niets op tegen; maar dan zou men, als schrijver, ook
overtuigd moeten zijn van het volstrekt schadelijke van bijgeloof, mystiek, religie voor de
menschheid, en dit ben ik niet. Ik ben voor mijzelf heel tevreden, dat ik
deze zaken doorheb, maar heb daarnaast een open oog voor de m.i. onuitroeibare behoefte aan het
‘bovennatuurlijke’ bij een belangrijk deel van onze medemenschen. Ontneem je deze lieden het
daarvoor bestemde ‘natuurlijke’ voedsel, dan wordt het nog veel erger; dan gaan ze b.v. in
Blubo gelooven, of in een ‘leider’, of wat dan ook, - dingen die voor het verstand veel minder onaanvaardbaar zijn dan b.v. de onbevlekte ontvangenis. Maar ik heb
liever met iemand te doen die in dit laatste gelooft dan in die andere dingen. Het lijkt
‘eerlijker’, - de man is nu eenmaal zoo stom, waarom hem deze onschuldige
bevrediging te ontnemen? Een belangrijk argument tegen deze zienswijze is
natuurlijk, dat men van te voren nooit weet hoe stom iemand is; en dat het
nog veel en veel erger is iemand het geloof in de onbevl. ontv. op te dringen die van nature
bestemd is om alleen maar in de logica te gelooven. Enfin, aan dit probleem zit nog wel wat
meer vast ...
Dit brengt mij op je Babylonische roman, waarin ik af en toe lees. Ik geloof, dat deze roman,
als literair werkstuk, als epos, vooral geslaagd is in de groote lijnen, de ‘constructie’ in de
ruimst mogelijke beteekenis; iets minder misschien in de ‘factuur’, - de vormgeving van bladzij
op bladzij. Maar dit is het ‘epos’ nu eenmaal van nature eigen, het is dus niet als aanmerking
bedoeld, of hoogstens van uit mijn eigen ‘subjectiviteit’. Ik kan mij vergissen, maar heb sterk
de indruk, dat dit boek met minder ‘plezier’ geschreven is dan b.v.
De Tegels
. Maar eenmaal dit geconstateerd hebbende, kan ik niet anders dan een zeer groote
bewondering voelen voor de wijze waarop je deze buitengewoon moeilijke stof verwerkt hebt, en
ik kan mij gemakkelijk een lezer voorstellen, die iets minder ‘analytisch’ (of beter
‘detailleerend’) leest dan ik en die dit boek als je chef d'oeuvre beschouwt. Binnen de grenzen
van deze opzet, deze literaire frescokunst, waarin het détail vaak opgeofferd wordt aan de gang
van het verhaal, kun je het, geloof ik, als volkomen geslaagd beschouwen. Trouwens, er zijn
genoeg passages, die ik óok om henzelf appreciëer, maar dat is meer een kwestie van literaire
détailcritiek, en