Brieven uit de oorlogsjaren aan Theun de Vries
(1968)–Simon Vestdijk– Auteursrechtelijk beschermd36Doorn 27-10-'41 Beste Theun, Je lange brief deed mij veel genoegen. Je werpt een groote hoeveelheid interessante problemen op; ik zal zien hoe ver ik kom vandaag. Allereerst dan de historische roman! Ook voor mij is dit een zeer dubbelzinnige kwestie, trouwens van het begin af aan gewéest. Mijn houding is zuiver ambivalent: ik vind veel vóor het genre te zeggen, en veel tegen; ik vind de historische bronnenstudie (soms) interessant; én ik pleeg me er gewoonlijk mee te overwerken, hetgeen duidelijk bewijst, dat het werk mij toch niet heelemáal ligt; ik houd ervan om personages in een half authentiek half gefingeerd milieu neer te zetten, en daarnaast heb ik toch steeds het gevoel of het niet evengoed zónder die travestie zou kunnen. Wat mij in den historischen roman aantrekt is: 1e het verleden als zoodanig, d.w.z. niet een bepaald historisch tijdperk, dat ik beter zou willen leeren kennen, maar zuiver het verleden om het verleden, dat wil zeggen: het onbekende, en als zoodanig fascineerende, 2e De mogelijkheid romantische verwikkelingen op een mysterieus en toch niet geheel ontoegankelijk schouwtooneel uit te spinnen, 3e een zekere drang tot mystificatie, niet in dien zin, dat ik de lezers erin wil laten loopen door opzettelijk onjuistheden te verkondigen, maar in den zin van half ironische verschuivingen, parallellen met het hedendaagsche, schijnbare instructiviteit, etc. In Het vijfde Zegel is dit laatste me het minst goed gelukt, in Rumeiland , met allerlei hoogst serieuze ‘inlichtingen’ over de suikerbereiding, waarbij ik in mijn vuistje zat te lachen, toen ik het schreef, het best. Let wel: dit zijn gedeeltelijk nogal onserieuze motieven, vergeleken met de jouwe; je moet mij af en toe maar eens zien als een soort tooneelspelerskind; mijn ouders hadden beiden sterke histrionische neigingen, zich gelukkig uitsluitend openbarend op het stuk van het liefhebberijtooneel; en blijkbaar leef ik dat in mijn romans uit, en dan speciaal de historische. Daar bij komt dan nog de vlucht voor het hedendaagsche, etc., etc. Wanneer ik nu op jouw betoog doorga, treft mij allereerst, dat je je vraag: waarom nog historische romans? - evengoed tot den contemporainen roman zou kunnen uitstrekken! Waarom niet uitsluitend ‘bronnenonderzoek, biografieën | |
[pagina 42]
| |
Het ‘tooneelspelerskind’
Simon Vestdijk met zijn ouders die ‘histrionische neigingen’ hadden
| |
[pagina 43]
| |
en monografieën’ óok over onzen eigen tijd, in plaats van herschepping in de verbeelding? Kortom: waarom niet Jules Romains als literaire preceptor? Ik vind dit heelemaal geen dwaze vraag, al staat voor mij persoonlijk het antwoord dubbel en dwars vast; maar het is een consequentie, waar je misschien niet zoo dadelijk aan gedacht hebt en die je toch eigenlijk zou moeten trekken. En dan de verdere vragen: waarom literatuur? waarom kunst? en ... waarom leven we nog? Dit wat de historische roman betreft. Veel wat je erover schrijft kan ik trouwens geheel onderschrijven, en ditzelfde geldt voor je beschouwingen over de plaats van den kunstenaar in een al of niet communistisch geordende maatschappij; met dit voorbehoud, dat ik, niet alleen voor mijzelf, maar ook in het algemeen, méer dan jij moet vasthouden aan een flinke dosis onbewustheid bij den kunstenaar; en het is nog maar zeer de vraag of men hem dit zal toestaan. Ik spreek nu niet over de kunstenaars met van huis uit sterke sociale neigingen, hoewel ook die m.i. niet gebaat zijn met een al te sterk accentueeren, van buiten af, van wat zij krachtens deze neigingen zouden moeten presteeren; maar ik denk vooral aan de kunstenaars, bij wie het sociale van nature meer op den achtergrond treedt, zij het ook dat het nooit geheel afwezig zal zijn. Hemingway, Dos Passos etc. zie ik trouwens veel meer als opstandige individualisten, die in een ‘individualistische’ maatschappij sociaal voelen, en in een collectivistische maatschappij óf zouden zwijgen, óf ... dubbel individualistisch zouden worden. Maar dit wil ik in het midden laten. Begrijp me goed: ik twijfel geen moment aan de sociale bepaaldheid van iedere kunst; ik twijfel er alleen aan, of je de kunstenaars en de kunst er een dienst mee bewijst, wanneer je dit onloochenbare verband, dat zich achteraf laat aantoonen, al te zeer aan hun bewustzijn opdringt, zoodat het tijdens het scheppen reeds een, in dit geval omineuze rol zou kunnen gaan spelen. Omineus, omdat de kunst, subjectief gesproken, inderdaad een spel is, en eerst in de objectieve beschouwing, achteraf al weer, haar ideeël gehalte kan openbaren. Er zijn zoo ontzaglijk veel bepaaldheden van het kunstscheppen; en de kunstenaar heeft alleen al met zijn techniek (om van de rest maar te zwijgen ...) de handen zóo vol, dat hij door zich deze bepaaldheden al te zeer bewust te maken zijn creativiteit groot gevaar zou kunnen doen loopen. Met opzet stel ik de zaak zoo scherp mogelijk. Er zijn natuurlijk talrijke uitzonderingen en overgangsgevallen; maar in principe moet ik toch vasthouden aan het postulaat van de onbevangenheid van den kunstenaar, althans wanneer hij bezig is. Is dit postulaat niet te verwezenlijken, óok goed, dan géen kunst! Mijn ‘dialoog’ is klaar, maar het is zoo'n eigenaardig gewrocht geworden, dat ik eraan twijfel of het ding, zelfs na omwerken, ooit voor publicatie geschikt zal zijn. Het is inderdaad zuivere philosofie (geen metaphysical), maar dan nogal populair en begrijpelijk gesteld, in gesprekvorm, hoewel ik geen ‘moeilijke’ problemen uit den weg ga. In een paar woorden kan ik je er weinig over zeggen, al zou ik dat best willen. Alleen de titel zal ik je toelichten, Het eeuwige Te Laat, hetgeen beteekent, dat de mensch in het algemeen slecht aan den tijd is aangepast, en voortdurend een, in eerste instantie subjectief, maar vaak ook objectief aantoonbaar ‘te laat’ moet overwinnen. Als voorbeelden: wetenschappen en verdere | |
[pagina 44]
| |
waardegebieden, natuurwetenschap, moraal, mystiek, etc. óok de geschiedenis(!). Er staan wel aardige dingen in, geloof ik, maar over het geheel is het nog een chaos. Misschien wel eens aardig geweest om mijn philosofische neigingen af te reageeren, om er later minder last van te hebben ... 2700 v. C.Ga naar voetnoot65 stond het punt Ariës (lentepunt) in de Stier (vergelijk de Kretensisch Mykeensche en de Egyptische cultuur; ook in de Babylonische zal zich dit wel laten aantoonen, vermoed ik; vgl. ook het gouden kalf, dat dan, waarschijnlijk plus minus 2000, overwonnen wordt door het lam; en het lam wordt weer geslacht in den tijd van Christus en maakt plaats voor den Vischmensch. Literatuur hierover weet ik niet; het is allemaal nogal esoterisch astrologisch; en mijn kennis van deze onderwerpen gaat terug naar mijn ‘astrologische’ periode en dat is al weer 15 jaar geleden! Zooals je weet, verschuift het lentepunt iedere tweeduizend jaar éen teeken; d.w.z. het punt Ariës komt niet met het sterrenbeeld Ariës overeen, maar verschuift zich over den geheelen dierenriem. Alleen in den tijd van Chr. vielen ze samen, en dan weer 24.000 jaar daarna (en daarvóor natuurlijk; en zoo door). Wanneer je goed in de handboeken zoekt, móet hierover dunkt mij toch wel wat te vinden zijn; het is werkelijk te duidelijk d.w.z. dat de oude Oostersche volkeren erin geloofden, om alleen maar een fantasietje van hedendaagsche astrologen te kunnen zijn. Werk plezierig aan Urukagina!Ga naar voetnoot66 Hartelijke groeten, Simon P.S. Ik maak het iets beter, maar praten vermoeit mij nog erg. Groot Nederland zal misschien blijven bestaan, indien wij den naam van Greshoff verwijderen(!) D.w.z. zeker is het ook dan nog niet .... S. |
|