| |
| |
| |
VII Het document
‘Wanneer wij hier de aandacht van de goedgunstige lezer opeisen voor het op het eerste gezicht zo weinig godvruchtige leven van Francesco Cortesi-Salvucci, een van onze voorname medeburgers uit vervlogen eeuwen, dan is dit in de eerste plaats ter lering van de jonkheid, die zich spiegelen mag aan een mate van onbeheerstheid, die het hart met verbazing en afgrijzen vervult. Onbeheerstheid, gepaard gaande aan een bloeddorst en een doortraptheid, gelijk die in ons San Gimignano nog niet eerder de aandacht hadden getrokken. Zelfs in de duisterste tijden van ons geëerbiedigde Florence, toen sluipmoord aan de orde van de dag was, en halsafsnijders op vorstelijke beloningen konden rekenen, heeft Francesco Cortesi-Salvucci zijn wederga niet gekend; en men mag zich afvragen, of mét het verdwijnen van onze geliefde torens onze bevolking geen schade aan haar ziel geleden heeft. Wanneer wij voor de eeuwige gelukzaligheid van onze Francesco bidden, dan is dat met een bezwaard gemoed, en weinig hoop op de hier wel zeer onmisbaar goddelijke genade.
‘Francesco Cortesi-Salvucci werd op 16 april 1520 geboren in het Palazzo bij de toren op de Piazza della Cisterna, en in de jaren van de terugkeer van de Medici's in ons vereerd Florence - met behulp van de troepen van keizer Karel de Vijfde, gelijk men weet - was hij een knappe, hoog opgeschoten jonkman, wars van het krijgsbedrijf, dat in onze stad ook veel van zijn schittering had verloren, maar daarom niet minder in aanzien bij San Gimignano's jongelingschap, die hij voorging in zangen reidans, dobbelspel en drinkgewoonten, terwijl de kuise, doch levenslustige jonkvrouwen van zijn leeftijd al evenzeer van zijn vroegrijpe doortastendheid wisten op te geven. Zijn familie was in de voor- | |
| |
afgaande jaren tot grote welstand gekomen door het verschaffen van gelden aan eerzame medeburgers tegen een rente van 30 percent of meer; maar hun bekendheid dankten zij - de mannen - toch in hoofdzaak aan de eigenaardige blauwe metaalglans van hun zwarte baarden, en Francesco maakte in dit opzicht geen uitzondering op de regel. Onder de Cortesi-Salvucci's werd een afwijkende haar- en baardkleur maar met moeite geduld, hetgeen wel eens tot harde maatregelen heeft geleid. Zo schijnt Francesco een jongere broer te hebben gehad met een lichtbruine baard, die om die reden al vroeg naar Florence werd afgeschoven, waar hij enkele tientallen jaren later ongehuwd stierf. Francesco zelf werd door zijn familie niet minder bewonderd dan door zijn leeftijdgenoten, en nog na zijn dood, in het jaar 1591, werden deze laatsten niet moede die vreemde en intrigerende blauwe glans te gedenken, waarop de zon speelde bij feestelijke ommegangen, of een gewijd spel op het Domplein, of tijdens de optochten van flagellanten, die onze Francesco, eraan deelnemend, met zijn koord zo gevoelig wist te raken als geen.
‘Men zou zich schromelijk vergissen door te stellen, dat Francesco in vroomheid te kort geschoten zou zijn. Het is waar, dat zijn warme belangstelling voor buur- en landmeisjes zich minder uitte in het aanknopen van matrimoniële banden of het schuchter beproeven van een verloving dan in zomerspelen in het hooi of winterse afzondering in zijn eigen toren, waar ook wel eens het geluid van klinkende slagen uit opsteeg, slagen die de nymfen van deze volbloedige satyr volgaarne duldden; maar voor een deel was hierbij zeker laster in het spel, aangezien de ouders dier meisjes nooit geklaagd hebben over onverhoedse grootouderweelde, - waarvoor ook nog wel iets méer nodig is dan slagen alleen, - en anderdeels kon de jeugdige baarddrager verontschuldigingen laten gelden, in zover zijn eigen ouders, die bijna even oud zijn geworden als hijzelf en zijn tragische val nog hebben meegemaakt, wenend en biddend en zich de haren uittrekkend, verkleefd heetten te zijn aan wederzijdse tuchtigingen met hand of geschoeide voet, waarvan in zijn prille jeugd de toren soms weergalmde. Vooral de vader, wiens baard maar weinig minder blauw was dan die van Francesco zelf, schijnt zijn buien van wreedheid te hebben gekend. En, niet waar, geen appel valt ver van de stam. Intussen heeft geen biechtvader onze Francesco in | |
| |
zijn jongelingsjaren ooit scheef aangezien, en zijn kerkelijke plichten vervulde hij niet alleen stipt, maar met innigheid en overtuiging. In die tijd zei een voorname edel vrouw van hem: ‘Wanneer al onze jongelingen op een blauwe baard konden bogen, zou de Zoon Gods meer redenen hebben om San Gimignano in zijn hart te sluiten.’ Een wijs woord, maar waarvan de voorspellende waarde helaas gering was.
‘Naar verluidde, was Francesco reeds als jongen diep onder de indruk van de schilderijen van de vrome Taddeo di Bartoli, de beroemde schilder uit Siena, die Dante's gruwzaamste hellevisioenen in lijn en kleur hoogst natuurgetrouw tot leven had gewekt, met duivels en bloeddorstige monsters, akelige spinnekoppen en schorpioenen, alsof hij ze persoonlijk gekend had. De vurige jongeling was soms avond aan avond in de Dom te vinden, en er werd verhaald, dat hij, het betraande oog gericht op Bartoli's gruwzaam en stichtelijk werk, met name geboeid werd door de afbeelding genaamd ‘Adulterio’, waarop een in waarheid ‘overspel’ te noemen vleselijke omgang geschilderd is van ontklede mannen en vrouwen met de meest venijnige zonen Lucifer's, wier gloeiende ogen evenveel belustheid verraden als wreedheid en leedvermaak. O gruwelen! Het pleit voor het morele peil van de jonge Francesco, dat hij bij zulke schandfestijnen het gelaat niet omhulde, maar zich standvastig liet doordringen van de Hogere Lering, waarvoor onze kunstenaar niet terug was gedeinsd. Dat de jongeman er niet beter partij van heeft getrokken, is hem misschien maar half aan te rekenen. Het waren zedeloze tijden, waarin krijg en pestilentie niet de voornaamste gesels waren, die het mensdom teisterden. Het zou ook overdreven zijn te zeggen, dat hij zijn leven verdeelde tussen vrome meditaties in de Dom en brooddronken satyrspelen in de toren en elders. Er wordt van hem verhaald, dat hij hard werkte in de zaak van zijn vader, en geleerd had 40 percent te vragen in plaats van 30, iets dat men in onze verlichte eeuw woeker zou noemen. Maar in die tijd kon een dusdanig overvragen een jonkman alleen maar tot eer strekken, en het moet gezegd worden, dat hij de gulheid van zijn aard bewees niet alleen door zijn vriendinnen in het duurste bont te steken, maar ook door zonder morren de hoge boeten te betalen, die op de onnodige aankoop van gouden of zilveren sieraden stonden. O Tempora o Mores, en het is niet onze bedoe- | |
| |
ling ook maar iets te verzwijgen, dat de Deugd van onze Francesco in een helder en misschien ietwat onverwacht daglicht plaatst.
Niet minder pleit het voor onze Held, dat hij op zijn 25ste jaar vrij plotseling in het huwelijk trad. Zijn uitverkorene was Carla Cugnanesi, van de destijds beroemde, en daarbij schatrijke familie uit de toren schuin tegenover de zijne. De namen Carla en Carlo kwamen veel voor in deze familie, die sinds enkele eeuwen de leiding van de Ghibellijnse fractie aan de Salvucci's had moeten overlaten (niet te verwarren met de Cortesi-Salvucci's), maar die niettemin aan haar geheiligde tradities altijd had vastgehouden. Naar het schijnt, was de naam afkomstig van keizer Karel de Vierde, een lauw vorst, maar door de 14de-eeuwse Cugnanesi's oprecht bewonderd en aangehangen. Carla Cugnanesi was mooi. Maar weinigen keken een andere kant uit, wanneer zij in haar draagstoel met haar Spaans schoothondje spelend haar vriendinnen bezocht. Francesco vond haar héél mooi... Nu wilde het gerucht, dat Francesco en Carla ten tijde van de prachtvolle feesten en vrome trouwplechtigheden reeds laakbaar, en in welke van de twee torens dan ook, op hun verbintenis waren vooruitgelopen, zodat het maar weinigen verbaasde, dat zij een half jaar nadien gezegend werden door de geboorte van een welgeschapen jongske. Bij de onbeschaamde vragen en toespelingen en overbodige kwinkslagen - overbodig, omdat in San Gimignano een dergelijk voorschot van ouder op ouder tot de eerwaardige, indien al niet geheiligde gebruiken behoorden - legde men zich zo weinig beperkingen op, dat de nieuwbakken en dolgelukkige echtgenoot voor de Eer van zijn Vrouwe meende te moeten opkomen, en een der beledigers een bloedneus sloeg. Dit was de oudste zoon van de Podestà, een naijverige roodharige, die door iedereen werd geschuwd, en die na de bloedneus gedwongen werd zijn ongelijk te bekennen, iets waaraan de verklaring van de stadschirurgijn, dat jonge huisvrouwen wanneer zij te lang in de zon hadden gezeten, soms al na een half jaar moeder werden, niet geheel vreemd was geweest. Maar dit waren slechts vluchtige schaduwen op het familiegeluk, waarin Francesco's ouders volop deelden, zodat in die tijd het Palazzo op de Piazza della Cisterna zelden meer getuige was van onstichtelijk handgemeen. Francesco, die zijn gade op de handen droeg, en haar alles gaf wat haar hart begeerde,
| |
| |
woonde met haar in de toren op de tweede verdieping, en het knaapje, de vrucht van hun bestaan, groeide op zoals van een Cortesi-Salvucci te verwachten viel. Reeds vroeg speelde hij in de zon op het balkon op het westen, waar het schone Toscaanse landschap zijn kinderoog dermate verrukte, dat Carla, de moeder, besloot later een schilder van hem te maken, en wel een miniatuurschilder. Was hij eenmaal twee jaar, dan kreeg hij, zo had zij haar man aangekondigd, een fijn, spits penseeltje van haar, en een grote doos met verf: goud en alle kleuren. Dit was onvoorzichtig van haar.
‘Want, en nu begonnen de schaduwen in ernst op het huwelijksgeluk neer te dalen, nauwelijks was het knaapje anderhalf jaar, of Francesco ontdekte iets, eerst aarzelend en zich zijn ontdekking nog half ontveinzend, dan met al groter stelligheid. Hij ontdekte een gelijkenis. Deze gelijkenis betrof een der kunstenaars, waarvan de nauwe, bochtige straten van San Gimignano wemelden als die van Florence in de beste tijd der Medici's. Het was een jong, begaafd fijnschilder, oorspronkelijk uit Pisa, die zich onderscheidde door een slangen gezicht en iets bochtigs of kronkelends in zijn bewegingen. Hij was, naar men meende, geen slecht mens, maar hij had wel enigszins het voorkomen daarvan. Dit slangachtige nu merkte Francesco op in het gezichtje van zijn onschuldige spruit; het kronkelende zou, meende hij, later wel komen; en hij verwachtte geen zwarte baard met blauwige metaalglans bij deze jongste der Cortesi-Salvucci's. Misschien trok hij zich dit laatste nog het meest aan. Wel verwachtte hij schuldige verwarring bij de op éen na jongste, namelijk zijn eigen wettige huisvrouw. Deze verwachting werd bewaarheid, toen hij de kunstenaar eenvoudig-weg van de straat oplas en hem meenam als bezoeker van de toren; hij bracht wel eens vaker schilders en beeldhouwers in zijn huis, zodat dit bezoek op zichzelf Carla niet hoefde op te vallen. Maar de uitwerking van het bezoek was niet mis te verstaan. Een blos, neergeslagen ogen, een lang vastgehouden hand, - men kent dat, ook wanneer het zich slechts in Francesco's verbeelding heeft afgespeeld. Maar hij ging niet over éen nacht ijs, en - hier vinden wij voor het eerst de blijken van een doortraptheid, die wij hem in de aanvang van dit levensbericht ten laste legden - hij eiste van zijn jonge vrouw geen bekentenis. Met zijn in cijferen welgeoefend brein begaf hij zich in be- | |
| |
rekeningen, die een half jaar moesten verlengen met een zonloze, voor hém diep beschaduwde periode, gedurende welke zijn Carla de fijnschilder kon hebben gekend. Het personeel van het Palazzo Cugnanesi, ontrouw als al die domestieken zijn, verried hem, dat de schilder in die tijd Carla in de toren les had gegeven. En daarover hadden beiden tijdens het bezoek het stilzwijgen bewaard! Ook nu sprak hij nog niet, en ook bekommerde hij zich niet om de achterdocht, die bij zijn echtgenote wel moest opkomen, toen het bezoek van de slangachtige, en blijkbaar toch zo naïeve kunstenaar zich niet herhaalde. In plaats van een biecht uit te lokken, waarna hij de atmosfeer had kunnen zuiveren door de jonge moeder aan de haren voort te slepen onder het toedienen van harde stompen, wierp hij zich op de mannelijke partij, maar niet om wraak te nemen, want dan kent men Francesco slecht. Veeleer ontmoette hij de schilder in taveernen om hem bij de wijn uit te horen. Men mag vermoeden, dat hij bij het verkrijgen van zekerheid een bijzonder genoegen putte uit de tot in de kleinste détails afdalende bekentenis van de schuldige zelf, - schuldig, niet eens als indringer in het zo gelukkige huwelijk, maar als zijsprong vóor het huwelijk, wat echter voor de veeleisende Francesco geen verschil maakte. Dronken gevoerd, met listen omwikkeld, vertelde hij de sluwe echtgenoot alles wat die wilde weten: hoe Carla lang tegenstand had geboden, hoe ze gezegd had, dat ze eigenlijk niet van hem hield, hoe hij haar tenslotte éenmaal verleid had, hoe hij het gedaan had, hoe ze gegild had van de pijn, en over het bloed, en het berouw, en de wijze lesjes van de verleider na afloop, - en Francesco luisterde aandachtig toe, en niets ontging hem. Zo dronken was de vroegere minnaar, dat hij zich van die gesprekken nagenoeg niets herinnerde, zodat hij niet eens op de gedachte kwam Carla te moeten waarschuwen. Vermeld moet nog worden, dat hij sterk de indruk had gekregen, dat zij toentertijd al van Francesco, de overbuurman en gevierde jongeling in San Gimignano, had gehouden. Hiervan maakte hij Francesco deelgenoot. Het was niet precies meer vast te stellen, wat de juiste tijden betrof, en Francesco meende dan ook geen reden te hebben om zich vertederd te voelen. Ook kwam het niet vast te staan, of de jongste Cortesi-Salvucci nu te vroeg geboren was dan wel te laat. Maar in elk geval was het te laat voor de op éen na jongste, want in de nacht volgend op het laatste gesprek met | |
| |
de schilder sneed Francesco haar in de torenkamer de keel af.
‘Hij deed weinig om het schandaal binnen de perken te houden. Gevolgd door zijn moeder, jammerend met het kind in haar armen, begaf hij zich naar het Palazzo Cugnanesi aan de overkant, waar hij, met het geronnen bloed nog in zijn blauwe baard, de vader van de vermoorde op de stuitendste wijze op de hoogte bracht: hij had zijn dochter gestraft, want die was een hoer geweest, hij had zijn dochter vermoord. Ja zeker, vermoord. Geen sprake van een flauwte door de schrik, - dood, morsdood. De oude Cugnanesi kreeg een beroerte, het volk liep te hoop om Francesco te stenigen, het Palazzo Cortesi in brand te steken. Intussen werd de dader naar de gevangenis gesleurd, - toentertijd niet meer in de oude toren van de Podestà, maar in het vroegere Dominicanenklooster, gelijk nog heden ten dage, - en enige dagen later verschenen in verband met de ernst van het geval hoge rechters uit Florence, die hun eigen beulsknechts hadden meegebracht. In hoge mate stuitend waren ook de bijzonderheden van de moord, die nu aan het licht kwamen; maar hier waren stellig veel onberaden volkspraatjes bij, en Francesco, door de Florentijnen stevig gefolterd, zei wat men van hem wilde horen. Zo had hij, naar verluidde, eerst nog de echtelijke rechten uitgeoefend bij de arme Carla, en voor hij haar het mes op de keel zette, had hij haar verteld, of wijsgemaakt, dat zij niet de eerste vrouw was, die hij in de Duivelstoren had vermoord. In kleuren en geuren beschreef hij haar de dood van twee of drie meisjes uit Certola of Picchena, die hij in zijn netten zou hebben verstrikt. Daar is nooit iets van gebleken. Ook van zijn aankondiging, dat hij het zoontje het lot van de moeder zou laten delen, is niets gekomen. Voorts beweerde hij onder de foltering, dat hij zijn baard gedompeld had in het stromende bloed; maar ook dit kan men tot de juridisch onopgehelderde bijzaken rekenen. Zoveel is zeker, dat hij als een gebroken man de gevangenis weer inging. De vervloeking door zijn vader kon weinig indruk meer op hem maken. Spijt had hij niet betoond. Veeleer hield hij staande, dat het Carla's verdiende loon was geweest, waarbij het iedereen opviel, dat hij over de schilder sprak met de grootst mogelijke lankmoedigheid, als over een miskende of belasterde vriend. Een tijd later verdween de schilder uit San Gimignano, zonder enige belangstelling aan de dag te hebben gelegd voor zijn onwettige afstam- | |
| |
meling. Daar zijn schilderijen menige vrome beschouwer momenten van stichting hebben verschaft, verzwijgen wij zijn naam. Ars longa, Vita brevis.
‘De tweede helft van deze uitspraak geldt in letterlijke zin niet voor Francesco Cortesi-Salvucci. Hij ontliep de doodstraf. Gunstig gestemd door het berouw, dat hij later toch wel overvloedig tentoonspreidde, mede op voorspraak van sommige geestelijken, konden de Florentijnse autoriteiten er moeilijk toe komen zijn hoofd te eisen; en er waren ook stemmen, die de arme Carla de verantwoordelijkheid toeschoven: het was tenslotte toch tamelijk kras haar man met een kind op te schepen, dat met een slangengezicht en zonder blauwe baard door het leven moest gaan. Na enkele jaren werd hij vrijgelaten, en op zijn eigen verzoek verkreeg hij toegang tot een der kloosters van San Gimignano: de San Geronimo, niet ver van de zuidwestelijke poort gelegen. Hij was zeer ijverig in het nakomen van zijn religieuze plichten, en zijn geboortehuis heeft hij nooit teruggezien, noch zijn ouders, of het kind dat zijn naam droeg. Hij was een eerbiedwaardige verschijning geworden, want zijn baard was al vroeg wit. Zonder te willen beweren, dat hij in reuk van heiligheid gestorven is, of dat hij zich in zijn levenswandel ingrijpend onderscheidde van zijn medebroeders in deze strenge gemeenschap, stellen wij vast, dat hij door zijn berouw veel gedaan heeft om goddelijke vergeving te verlangen. Men bidde voor zijn zieleheil, en laat ons hopen nimmer in de verleiding te komen zoals hij.
‘Wie, zoals menselijk is en getuigend van een wijze vroomheid, zijn wandaad wil verontschuldigen, legge minder de nadruk op een echtelijke jaloezie, die in menig opzicht overdreven lijkt, en die door een verstandiger en verdraagzamer houding te overwinnen ware geweest, dan op de fouten, gemaakt bij zijn opvoeding. Ut sementem feceris, ita metes, gelijk de onsterfelijke Cicero ons te verstaan geeft. De rijsjes, niet in de dageraad des levens gebroken, groeien uit tot wanstaltige en knoestige bomen met stekelige takken en zonder vruchten, en uit alles blijkt, dat Francesco Cortesi-Salvucci in zijn prille jeugd, en nog lang daarna, te veel naar de ogen is gekeken, zodat hij zich alles meende te kunnen veroorloven. Met zijn blauwachtige baard was hij de lievelingszoon, terwijl zijn minder traditioneel getinte broer naar Florence werd verbannen. Hij werd door iedereen bedorven, hij | |
| |
voelde zich de ongekroonde koning van San Gimignano; hij werd overmoedig en prikkelbaar. Iedere belediging moest hij wreken: hij kon niet eens toespelingen verdragen op de te vroege geboorte van wie hij voor zijn zoon hield. Wat ik zijn doortraptheid noemde staat hier buiten: dat was kennelijk een aangeboren karaktertrek; en ook zijn bloeddorst is iets dat niet aan zijn opvoeding mag worden geweten, ook al zijn wij niet blind voor de invloed van de huiselijke twisten, waar hij van jongs af aan getuige van was geweest. Maar zijn ware zonde was de Hoogmoed. Zelfs mag men twijfelen aan zijn gegrepenheid door de helse taferelen van Taddeo di Bartoli. Wie hier een bewijs van nederige godsvrucht in wil zien bedenke zich tweemaal. Het lijkt ons veelzeggend, dat Bartoli's schilderij, dat hem het meest te zeggen had, “Aldulterio” heette, en niet “Superbia”. Maar toch - en hij mag dan door zijn daad het monstrum horrendum uit de mythologie naar de kroon hebben gestoken - bidt voor hem.’
Wij waren sterk onder de indruk, toen dr. Lampugnani het manuscript dichtsloeg. De barman, een magere, ziekelijke jongen om te zien, was al eerder verdwenen. Sommige, door Francesco zelf verstrekte bijzonderheden van de moord had hij zo slecht verdragen, dat hij zijn maag kennelijk even weinig in bedwang had als ik de vorige avond, en Lampugnani, zij het in geringere mate, enige ogenblikken te voren.
|
|