drogen echtgenoot, overmoedig genoeg, en van weinig kiesheid getuigend, achter zijn rug ‘de witte dwerg’ te noemen, iets dat de jonge Wilkie hun meer kwalijk had genomen dan het overspel zelf.
Witte dwergen, zo vertelde Wilkie ons, zijn witte sterren van geringe lichtsterkte, geringe grootte, maar met een fantastisch hoog soortelijk gewicht, het laatste, ‘gedegenereerde’ stadium vertegenwoordigend in de ontwikkelingsgang van sterren in het algemeen: het zijn stervende sterren. Hoewel ze van de aarde uit meestal niet te zien zijn, heeft men er toch een paar honderd van ontdekt, dat wil zeggen, ze zijn grotendeels door Edgar Wilkie ontdekt. In de wittebroodsweken van zijn tweede huwelijk ging er nauwelijks een ochtend voorbij, dat hij zijn jonge vrouw niet een witte dwerg bij het ontbijt kon aanbieden; hetgeen onvermijdelijk inhield, dat hij de vorige nacht op de sterrenjacht was geweest in plaats van in haar bed. Deze laatste gevolgtrekking liet Wilkie aan zijn toehoorders over; en ook de voor de hand liggende associatie tussen het witte en stervende hemellichaam en een oude man, of zelfs een zeker anatomisch onderdeel van die oude man, ging hij stilzwijgend voorbij. ‘De witte dwerg’ als bijnaam van de oude Wilkie was in elk geval kleinerend genoeg, te meer omdat hij zich verheugde in een herculische lichaamsbouw, - op de foto, die de zoon ons vol trots liet zien, was hij, op zijn 85e jaar, een sterke, wit gebaarde aap, wiens gerimpelde tronie zowel geslepenheid als naïeveteit uitdrukte. Wilkie Junior leek op een gedresseerd aapje, zodat het eerste huwelijk van de astronoom wel zonder onregelmatigheden verlopen zal zijn.
De jonge vrouw, die hij Wilkie als tweede moeder schonk, bijna 50 jaar zijn mindere in leeftijd, was een los levend universiteitsmeisje, - dochter van een statistische professor, geloof ik, - dat na haar huwelijk, met zulk een welvoorzien ontbijt iedere ochtend, zich haar vroegere minnaar niet uit het hoofd kon zetten: een knappe, donkere jongeman, óok met universitaire antecedenten en vooruitzichten, want ofschoon Wilkie zijn intelligentie niet hoog aansloeg, zou hij, wanneer de astronoom hem niet vermoord had, zeker professor geworden zijn. Geen astronoom, hij, maar wel daar in de buurt: wiskunde. De jonge Wilkie was toen 15 of 16 jaar, en na een kortstondige verliefdheid op de tweede moeder stortte hij zich als klassieke puber in een systematische