| |
| |
| |
X
Huwelijk van Ugolino
Zilia's verdwijnen bleef niet onopgemerkt. Merkwaardigerwijs kwam het eerste alarm van de kant van Isabella Doglioni, die nu wel haar ontslag als verzorgster en bewaakster had genomen, maar die zich nog steeds verantwoordelijk voelde, en tot wie het slechte nieuws in minder dan een dag was doorgedrongen. Bij haar afscheid had zij aangekondigd af en toe nog eens te zullen komen kijken; niemand die daarop rekende; maar nu stond zij plotseling verklaring eisend voor Ugolino, die, onvoorbereid, niets anders wist te stamelen dan dat Zilia inderdaad weg was, en dat hij het bij de politie had aangegeven. Hij vervloekte zichzelf deze stap te hebben verzuimd, en kon niet beletten, dat Isabella haar beklag ging doen bij lagere rechtelijke instanties, die hem nu in verhoor namen en op onduidelijke aanwijzingen naar Zilia's lijk lieten dreggen. Wat hij het meest duchtte was dat men hem en Bertuccio het meisje naar de Pool had zien brengen; eerst na enkele weken, toen er zich geen nieuwe ontwikkelingen hadden voorgedaan, ademde hij ruimer. Daarbij scheen Bertuccio te mokken en hem scheel aan te zien; en dit mocht op zichzelf ongevaarlijk zijn, het kon toch de aandacht op hen vestigen. Waar hij ook erg bang voor was hing samen met het incident Brencastle: dat de vreemde gondelier achteraf toch nog zijn mond voorbij zou praten. Wat tenslotte de Querini's betrof: uit alles bleek, dat zij niet goed wisten hoe zij met het geval aan moesten. Per kattebelletje had Ugolino hun doen weten, dat Zilia verdwenen was, waarschijnlijk weggelopen, en dat hij haar wel terug zou vinden. In zekere zin was dit een opluchting voor deze gemakzuchtige lieden, wie het nichtje altijd vrij onverschillig had gelaten, en die nu van de plicht ontheven waren hun hoofd periodiek te stoten bij de neef. Maar dit wist Ugolino niet, en veel langer dan de ge- | |
| |
noemde weken verwachtte hij een stap van die kant, welk vooruitzicht zijn haat deed oplaaien en tegelijkertijd verzwakte tot een gevoel
van algehele machteloosheid. Hij voelde zich van God en alle mensen verlaten, hij duchtte complicaties uit de meest onverwachte hoeken. Was het niet denkbaar, dat de Pool toch nog met Zilia naar Parijs was gegaan, - stad die de barbaar aanbad, - en dat de Venetiaanse gezant, een uiterst nauwlettend man, nu over haar aanwezigheid aldaar zou rapporteren, en niet eens in cijferschrift, hetzij omdat hij dat niet de moeite waard achtte, hetzij omdat hij er, zoals Bertuccio beweerde, te veel moeite mee had? Dan kwam het rapport, leesbaar voor iedereen, op de kanselarij. En de Pool, door de Parijse politie verhoord, zou niet de minste reden meer hebben over de koop te zwijgen. En Zilia snoefde over het verlies van haar maagdelijkheid, en over de dood van Brencastle...
Tenslotte begon een en ander hem zozeer op de zenuwen te werken, dat hij, om althans de Querini's te verzoenen, en ook omdat het dubbele schandegeld al weer bijna op was, de hand vroeg van de niet erg mooie, daarbij stille en koppige erfdochter van de Badoërs, dat wil zeggen van Benedetto Badoër, een lid van de Raad van Tien, en conservatief als Ugolino's eigen vader. Benedetto was rijk, en zijn familie was een der ‘twaalf apostelen’: behorende tot de allerhoogste adel. Uiteraard zagen de Badoërs ietwat op de jonge Ottoboni neer, en aan het huwelijk zouden zij nooit hun toestemming hebben gegeven zonder de opvallende betovering, die Ugolino van meet af aan op de dochter had uitgeoefend; en deze Marina Badoër wond haar ouders om de vinger, en was ook niet zo jong meer, dat men serieuze hofmakers al te lichtvaardig zou hebben afgewezen.
Zij trouwden in 1767, met veel pracht en praal in de Santa Maria della Salute, de traditionele plek voor huwende adel; Ugolino was toen drieëntwintig jaar, Marina zesentwintig. Zij werden een mooi paar genoemd, al kon dit in ernst alleen van de bruidegom worden gezegd; en alle Querini's, tot de jeugdige Alvise toe, de latere Franse gezant, thans nog maar een kordaat
| |
| |
bruidsjonkertje, waren aanwezig en zonden zich in de faam der Badoërs en van zichzelf. Hoewel het verschil in voornaamheid te verwaarlozen was, zagen zij, in begrijpelijke overschatting van wat hun zo na aan het hart lag, erg tegen de nieuwe familie op, te meer omdat geen van hen - op Alvise na, wat zij nog niet konden weten - een functie bekleedde, of ooit zou bekleden, of daar ook maar toe in staat was, als Benedetto Badoër in de Consiglio Decent. Ugolino nam deze verering met welgevallen waar. Van de Querini's had hij niets meer te duchten: voortaan kon hij alle potjes breken, en hij was van plan dit te doen. Maar geen schandalen meer! Zusters om te verkopen had hij gelukkig niet meer over, en uit de bruidsschat werd de lastige Isabella Doglioni met een flinke gift voorgoed afgeschud. De Querini's vertederden zich in het bijzonder over de waarlijk ongewone, uiterst ongebruikelijke verliefdheid van de jonge, niet meer zo jonge bruid, over wier penchant zelfs vriendelijke of spottende stukjes verschenen in gazetten, terwijl een Franse pruikenmaker voor dames een hoofdbedekking ontwierp, die hij ‘perruque à la Marina trop maritale’ doopte. (Hij was natuurlijk geen echte Franse pruikenmaker, de vertaling kan luiden: ‘Pruik op de manier van Marina, die te veel op haar echtgenoot gesteld is,’ deze pruik schijnt nogal ‘attachante’ geweest te zijn, ik vermoed door te veel kleefstof.) Ugolino werd over het algemeen terughoudender gevonden. Men schreef dit toe aan mannelijke schroom.
Hoezeer ook met hem overeenkomend in politieke gezindheid, was Marina's vader niet op éen lijn te stellen met Paolo Ottoboni, met wie hij ook nooit iets uitstaande had gehad. Waar Ottoboni altijd tot diegenen had behoord, die tot enkele personen, beroemdheden of werkelijk bekwamen, moesten kunnen opzien (in casu tot Marco Foscarini, de doge), daar keek Benedetto Badoër op iedereen neer, en zijn scherpe renaissancekop met de hoogmoedig gekrulde lippen verborg dit - allerminst. Ook als geest was hij vlijmscherp, zeer terughoudend, aardig erudiet; maar om het verder te brengen dan zijn tegenwoordige post bij de Tien, die hij dan nog ditzelfde jaar weer verliezen zou, met weinig of
| |
| |
geen kans op herverkiezing in september, was hij niet populair genoeg, al roemde men zijn onkreukbaarheid en voorname manieren. Zijn enorme rijkdom, goed belegd, was een aanbeveling te meer; leden van de Raad van Tien moesten daar ook wel over beschikken, daar zij geen salaris genoten. Hij was erg op de vormen gesteld, en dat hij zich na de beraadslagingen over de bruidsschat hoogst vertrouwelijk met Ugolino onderhield, was al een streepje aan de balk, terwijl Ugolino van zijn kant nog voldoende geïmponeerd leek om deze toenadering als een eer te gevoelen. In het palazzo van de Badoërs ging het nog wel anders toe dan zelfs bij de Querini's, en Marina, die, ook uiterlijk, naar haar moeder aardde, een wat kleurloze vrouw zonder veel familietrots (zij was, voor wie dit iets zegt, een Loredano: oud, heel oud, te oud), kon zich niet weerhouden alle familieschatten en souvenirs aan de aanbeden verloofde te tonen, die nu ook kennis nam van niet minder dan twee Franse gezanten onder de vroegere Badoërs: Zuane, van 1520 tot 1524, en Angelo, van 1603 tot 1605, daar waar de Querini's alleen maar op hun Alvise konden bogen, die nog vliegers opliet aan het water voorbij het dogepaleis. En dat de Querini's in de toekomst konden zien, dat was wel het laatste dat men van hen verwachten mocht. Zij hadden weinig gaven, en de bestudering der historie leverde voor hen niet veel meer op dan een vrij obscure aanvoerder bij Lepanto, al had de man ongetwijfeld dapper gestreden.
Intussen was ook in Benedetto's stamboom niet alles rozengeur en maneschijn. De genoemde Angelo Badoër, de gezant, was niet zozeer een lichtend voorbeeld geweest als wel het zwarte schaap van de familie, al staat zijn schuld historisch niet vast. Deze Angelo was in 1620, na zijn land als gezant en savio gediend te hebben, beschuldigd betrekkingen te onderhouden met de nuntius en de Spaanse gezant, - betrekkingen die heel goed hebben kunnen bestaan uit het accepteren van een kopje koffie. Bij lieden van zijn positie was zoiets al verdacht. Vermoedelijk zou hij tussen de twee zuilen op de Piazzetta onthoofd zijn, wanneer men hem niet gewaarschuwd had, zodat hij intijds de vlucht kon nemen. Hij
| |
| |
stierf in Rome in 1630, vijfenzestig jaar oud, en tot zijn dood toe blootstaand aan toezicht en aanslagen op zijn leven van de kant van de Venetiaanse Staatsinquisitie. Hij was zeker geen verrader, maar dat hij na zijn dood gerehabiliteerd is, zoals Antonio Foscarini, is door geen historieschrijver ooit opgetekend, zodat de latere Badoërs alle reden hadden tot donker kijken bij het horen van zijn naam. Marina had Ugolino bezworen die naam in de familiekring nooit te noemen, of er ook maar op te zinspelen. Na de belofte kuste hij haar, iets dat hij vaker deed tijdens zijn verloving dan na zijn huwelijk. Ugolino vond het toch wel gemakkelijk een zwakke plek in Badoërs wapenrusting te hebben ontdekt.
Toentertijd was er nog geen aanleiding daar gebruik van te maken, want bij het sjacheren om de bruidsschat was hij zo vrijgevig behandeld, dat hij zelfs de mogelijkheid zag opdoemen van ware genegenheid voor zijn aanstaande schoonvader, en zorgvuldig vermeed hij de man te hinderen met spottende opmerkingen over Venetiaanse toestanden en Venetiaanse waardigheid. Zelfs achtte hij het denkbaar tijdens zijn huwelijk Marina's aanhankelijkheid niet al te hinderlijk te zullen vinden. Maar toen, vlak na het huwelijk, bedierf Benedetto Badoër alles. Wat hem bezielde is moeilijk uit te maken, maar aan de feiten is weinig twijfel mogelijk; volgens Muscorno heeft Ugolino ongeveer een half jaar na zijn huwelijk, toen de verhouding tot zijn schoonvader allang niet goed meer was, er hem zelf deelgenoot van gemaakt, schuimbekkend, en zelfs onder tranen. Ugolino's tranen zal men geneigd zijn met een korreltje zout te nemen; maar in dit geval waren het de tranen van een goede zoon, - wat hij op zijn manier stellig geweest was, - tranen om de bezoedeling van zijn moeder, de fameuze Cattarina Ottoboni, die alles had gedaan om zichzelf te bezoedelen. Dat de zo correcte Benedetto Badoër hem opzettelijk een ezelstrap heeft willen geven, is nauwelijks aan te nemen; hij was nogal tevreden over hem, en de bedongen bruidsschat was alles eerder dan buitensporig, Ugolino had veel meer kunnen vragen; daarom houd ik het ervoor, dat het gemakkelijke uur na zakelijke gesprekken verantwoordelijk is te stellen: het vest los, het luie lijf in de
| |
| |
gepolsterde leuningstoel, koffie, een pijpje, - en men praat zijn mond voorbij. Bij Badoër bestond dit laatste uit het oprakelen van alles wat de Raad van Tien over Cattarina bekend was. Hoewel zij nooit voor deze rechtbank had moeten verschijnen, stonden in het geheim archief - waartoe Badoër toegang had - gegevens te over, op zijn minst over haar zedelijk leven en Paolo's pogingen haar onder curatele te laten stellen. Badoër repte daar vermoedelijk alleen maar van om de aanstaande schoonzoon duidelijk te maken, dat dit alles in het archief veilig begraven was, met geen enkele kans op openbaarmaking; maar Ugolino kon niet anders denken dan dat men daar ter plaatse ook op de hoogte was van de Huid en het verkopen van Zilia; en dat hij van woede ziedde, had als oorzaak in de eerste plaats angst. Hij liet echter niets blijken.
In het eerst scheen het huwelijk weinig te wensen over te laten. Waar anderen bij waren droeg Ugolino zijn vrouw op de handen, en zij wisten niet, dat hij een stille strijd voerde om zich aan haar liefkozingen te onttrekken. Het Palazzo Ottoboni, gedeeltelijk met planken dichtgespijkerd, werd weer eens opgeknapt, het personeel uitgebreid, Andrea Testagrossa met meer bevoegdheden bekleed, de ‘eigen’ gondelier van twee collega's en fraaier gondels voorzien, en dit alles op initiatief van Ugolino alleen, want Marina was weinig praalziek: een stille, nogal godsdienstige vrouw, die ook heel goed wist, dat haar verliefdheid op haar eigen man haar in Venetië belachelijk maakte, zodat zij zich inhield buiten de vier wanden van het slaapvertrek, en blij was zich bij haar besluit om geen cicisbeï te nemen te kunnen beroepen op het geleidelijk in onbruik raken van deze eigenaardige instelling, die de gehuwde Venetiaanse alle voordelen had moeten verschaffen van hulp, steun en verstrooiing buiten de liefde om. Het enige waar Ugolino haar in ontzag hing samen met zijn lichtzinnigheid, die voldoende bekend was om voor haar ouders aanleiding te zijn geweest voor een goed gemeende waarschuwing. Ugolino wist daarvan, want zij verzweeg hem niets; er werd iets aan zijn wrok jegens Benedetto Badoër toegevoegd; maar voorlopig leek het hem het veiligst zijn leven van uitgaand jongmens in het geheim voort
| |
| |
te zetten, zonder Marina te verontrusten. Zijn ware gedrag kwam wel eens in de gazetten, maar die las Marina niet, en Ugolino zou ook weinig moeite hebben gehad haar achterdocht de kop in te drukken. Voor het oog der wereld, de buitenste schil daarvan, was hij serieus geworden, en hij schijnt ook minder roekeloos met geld gesmeten te hebben dan vroeger. Bertuccio was in het Palazzo Ottoboni blijven wonen, naar Zilia terugverlangend, en tot een slecht gedefinieerde mystiek geneigd. Ugolino nam hem minder vaak in vertrouwen. Had hij dit gedaan, dan had hij hem moeten bekennen, dat Marina hem volslagen onverschillig liet, en dat bekende hij zichzelf niet eens altijd. Hij hield de schijn op van de onberispelijke echtgenoot, die zijn huwelijksplichten vervult, en daarbuiten alleen iets van zijn gading vindt wanneer de gelegenheid zich al te onweerstaanbaar opdringt.
Maar vervulde hij die plichten wel? Toen zich na een jaar nog geen wijziging in Marina's lichaamsomvang had voorgedaan, maakte met name Benedetto Badoër zich zorgen, en verried zijn welingeoefende levensstijl door tendentieuze vragen te stellen, die de jonge echtgenoot met een geheimzinnige, maar in de grond van de zaak nogal onnozele glimlach beantwoordde. Het was de glimlach van een betrapte. Zonder dat hij er ook maar een seconde op voorbereid was geweest, was voor Ugolino het chapiter kinderen tot een ware obsessie geworden, die hem dag en nacht bezighield, en waarover hij met niemand kon praten (Muscorno was dan ook later op gissingen aangewezen, en ik volg zijn lezing van het verhaal; hij had overigens genoeg argumenten tot zijn beschikking). Het kwam hierop neer, dat Ugolino, ijdel genoeg om vader te willen worden, er in de bruidsnacht niet in was geslaagd Marina met goed gevolg te beslapen, iets dat zij hem niet aanrekende, maar dat hem aanvankelijk in paniek bracht. Had hij te zwaar geleefd? Hadden eerloze, zij het aangename vrouwspersonen hem in de loop der jaren te veel sappen afgetapt? Hij voelde zich in zijn eer getast; er was ook geen sprake van, dat Marina zijn echtelijke afkeer opwekte, door onzindelijkheid of wat dan ook. Zij liet hem koud, dat was waar, maar tenslotte had hij zijn leven lang vrou- | |
| |
wen beslapen die hem koud lieten. Het was zelfs zijn grootste prestatie in het leven geweest. Dus maakte hij zich ernstige zorgen, die hij eerst van zich afzette toen hij er gemakkelijk in geslaagd was in een bordeel iedereen te beslapen, en in de beste vorm, die hij maar wilde, en zelfs die hij niet wilde. Aan hemzelf lag het dus niet, het lag aan Marina. Enkele raffinementen, die hij haar leerde, hielpen niets: hij bleef onmachtig bij haar, ook wanneer hij zich de schoonste vrouwen voorstelde, de meest ervaren courtisanes, de ongereptste maagden, de onschuldigste kleine meisjes, of Zilia, de misbruikte zuster, of Bertuccio
bij Zilia, en de meest verlokkelijke of weerzinwekkende omarmingen. Hij probeerde van alles. Het gebruik van de Spaanse vlieg (de gevaarlijke Canthariden, een arts heeft mij ingelicht) bezorgde hem alleen maar een blaasontsteking, het gebruik van amuletten, bij een pruikenmaker te bekomen, versmaadde hij, warme zitbaden gaven hem de koliek. En de tijd drong, want zijn ijdelheid had al genoeg te lijden van Benedetto's meesmuilende vragen en bemoedigende schouderklopjes. Eindelijk vond hij er het volgende op. 's Avonds om een uur of tien ging hij met de tanden op elkaar naar een te goeder naam en faam bekend staand vrouwenhuis ergens in de Wijk van San Polo, niet te ver van zijn palazzo, vroeg de spijskaart, en besliep. Dat wil zeggen: hij liet zich opwinden door éen of meer ervaren hoeren, bedwong zich op het juiste moment, verliet inderhaast het behulpzaam lupanar, en Venetië's nachtwereld kon nu het schouwspel genieten van Ugolino Ottoboni, nobile, zich terugspoedend naar zijn vrouw Marina Badoër, telg van een groot geslacht (op een onbeduidend vlekje na) om zijn echtelijke plichten te vervullen. Muscorno heeft deze potsierlijke gang van zaken later kunnen reconstrueren. In zijn mooie siergondel zat Ugolino, steeds nog met de tanden op elkaar, in meer of minder topzware toestand zijn onderbuik met de handen te beschermen voor de stoten, die de gondelier, hoe bedreven ook, hem niet altijd kon besparen. En tenslotte lukte het. Marina werd zwanger.
Het jongetje, in de voorzomer van 1769 geboren, werd Angelo
| |
| |
genoemd, en met deze naam had de gelukkige vader een bepaalde bedoeling, waarbij half Venetië ongewild meespeelde. Ofschoon er onder de vroegere Querini's, en misschien wel onder de Ottoboni's, genoeg Angelo's waren voorgekomen, liet hij er onder intimi geen twijfel aan bestaan, dat het kind vernoemd was naar de zogenaamde ‘verrader’ uit het geslacht der Badoërs, en de intimi werden tenslotte zo talrijk, dat zij van elkaar niet eens meer de geheimhouding hoefden te eisen, die Ugolino hun had opgelegd. Venetië wist nu welke vijandschap de trotse, maar niet onrechtschapen Benedetto Badoër zijn eigen schoonzoon inboezemde. Alleen Benedetto zelf wist het niet, omdat hij zich niet bewust was voor welke speldeprikken, of wat hij daarvoor hield, de schoonzoon wraak nam. Had hij naar de herkomst van de naam Angelo gevraagd, Ugolino zou zeker - alles ontkend hebben. Een instinct noopte hem tot onbetrapt hinderen, aan de schone schijn mocht niets ontbreken. In die tijd zal zijn voornaamste motief hierbij wel geweest zijn, dat hij Benedetto te vriend wou houden, voor het geval dat er weer geldgebrek zou dreigen. De jonge Angelo groeide voorspoedig op, al leek hij niet een van de sterksten.
Ugolino was nu in de Grote Raad gekozen, vóor zijn vijfentwintigste jaar, dus als een der ‘Barberini’, over wie vroeger reeds het nodige is medegedeeld. Dat hij zich, min of meer uit overtuiging, bij de democratische vleugel aansloot, bracht hem niet in botsing met zijn schoonvader, want die zat nu in de Senaat, als een der aanvoerders van de conservatieve partij, die hij in 1762 in de Grote Raad reeds had gediend bij het afwijzen van de pogingen der tegenstanders om de macht van de Inquisitie te beknotten (ook hierover vroeger). Naar men zei, had hij een Inquisiteurs-post geweigerd, het was niet bekend waarom. Het waarschijnlijkst lijkt mij, dat hij zich meer interesseerde voor wetgeving en buitenlandse politiek dan voor een geheime en alzijdige, vaak tot nietigheden afdalende contrôle, waarin hij iets onvoornaams kan hebben gevoeld. Bovendien kon hij in de Senaat steeds herkozen worden, en wel door de Grote Raad. De keren, dat dit ge- | |
| |
schiedde, stemde Ugolino onveranderlijk tegen. Hij kon niet minder doen, legde hij Marina uit, hij kon zijn politieke vrienden niet afvallen. Benedetto negeerde het. Aan de toestand van gewapende vrede - en deze dan nog alleen van de kant van Ugolino - werd niet getornd.
Zelfs was er geen sprake van een openlijke botsing naar aanleiding van de publieke maatregel, die Benedetto korte tijd beroemd en berucht maakte, namelijk de bepalingen tegen de luxe, en het sluiten van een groot aantal casini en ridotti ter beteugeling van de speelwoede. Hoewel deze repressie buiten het carnaval viel, was de verontwaardiging algemeen, ook onder de vreemdelingen, en men ontdekte vlug genoeg wie de aanstichter was geweest. In de Senaat had iemand als Badoër wel het recht tot spreken, maar niet tot het indienen van voorstellen; en hij had het anti-luxe-voorstel laten verdedigen door een onbeduidende raadsheer, die er geen geheim van had gemaakt, dat Badoër achter hem stond, zodat alle haat der uitgaande wereld zich nu op hem verenigde. Van deze beweging maakte Ugolino zich meester. Zijn brein was het, dat de tegenmaatregel uitbroedde, waarmee de conservatieven schaakmat werden gezet. Toen de voornaamste ridotto's avonds gesloten bleek te zijn, begaf een groot gezelschap heren en dames zich in verlichte gondels naar de Giudecca om in van te voren door de aanvoerder van de troep, Ugolino zelf, besproken huizen te gaan spelen zoals zij dat gewend waren. Daar dit grote eiland wel tot het dogaat behoorde, maar niet tot de stad Venetië, gold er een andere jurisdictie. De adepten speelden tot de vroege ochtend, en Ugolino verloor veel geld; en dat ging zo iedere nacht door, totdat de maatregel door de Inquisitie ingetrokken werd, omdat men het onvoordelige ervan had leren inzien. Ugolino, die zich kostelijk geamuseerd en half geruïneerd had, rekende nu toch op een bijtende opmerking van zijn schoonvader; maar alles wat er geschiedde was dat hij op zijn naamdag van Badoër een gipsen leeuw gevuld met dukaten ten geschenke kreeg, met een passend onderschrift over de ‘Redder der Spelers’. Dit was ongetwijfeld goed bedoeld, maar Ugolino
| |
| |
raasde, inwendig, en zijn verontwaardiging werd al weer door angst gevoed, want hij meende een toespeling op Hannibal en de Huid te verduren te hebben gehad.
Zijn woede verborg hij zelfs tegenover Marina, wie hij gewoonlijk toch veel toevertrouwde, en die allerminst gewend was voor haar ouders partij te kiezen. Haar moederlijke aard ving hem beter dan haar charmes. Toch, en al was er geen tweede zwangerschap te verwachten, toonde hij sinds kort een zekere verkleefdheid aan de nachtelijke omgang met haar. Bij het laatste of voorlaatste bezoek aan het dure etablissement, thans niet om zich voor te bereiden, maar met de bedoeling van actie tot het einde, had hij een ongelukje gehad, - niet zeer ernstig, en spoedig genezen, maar toch verontrustend genoeg om Marina voortaan de matrimoniële eer te bewijzen. Daarmee beschreed hij de wegen van zijn vader: waar Paolo Ottoboni zich aan zijn vrouw had gehouden, omdat het bordeel, dat zij van haar leven maakte, hem prikkelde, daar deed de zoon hetzelfde door wat hij in een bordeel had opgelopen. In een familie, hoe weinig de leden ervan op elkaar mogen lijken, wordt door de tijden heen vaak een en hetzelfde gedragspatroon gevolgd.
|
|