| |
| |
| |
VI
Dood van Cattarina
Cattarina stierf niet, of niet dadelijk, maar haar gezondheid was onherstelbaar geknakt, en ging zienderogen achteruit. Door de wegvretende zweren, die zij met poeder overdekte of vulde, had haar wipneus een zadelvorm aangenomen, die van haar gezicht alleen nog de mooie glans der blauwgroene ogen intact liet. Zonder haar dure toiletten, die zij nog steeds aanvulde, was zij in ieders ogen een gemeen vrouwspersoon geweest, met tamelijk vulgaire manieren ook, en een brutale tactiek om bij mannen zonder omwegen op het intiemste af te gaan. Ondanks de noodzaak zich te ontzien, bleef zij haar courtisanebestaan op de oude voet voortzetten, nu ook als spionne voor luttele bedragen, of zelfs als provocatrice, wanneer het erom ging ongewenste personen, gezanten bijvoorbeeld, te gronde te richten door onzinnige uitgaven. Dat zij niet over de grens werd gezet, dankte zij niet in de laatste plaats aan deze geheime diensten die zij de overheid bewees. Geen van haar standgenoten ging nog met haar om, zij noemden haar ‘de melaatse’, en haar vroegere minnaars, waaronder grote namen, schuwden haar al evenzeer. Het kon hun gezondheid alleen maar ten goede komen; want Cattarina was wel niet meer onkundig van het besmettingsgevaar, - een losbandige chirurgijnsleerling had haar ingelicht, - maar voorzichtigheid was haar volslagen vreemd, en haar minnaars van éen nacht gaf zij een wondermiddel of een relikwie, en dan moesten zij maar zien hoe zij het leven eraf brachten. Een ‘maagdelijke’ knaap zou haar kunnen genezen, maar waar een ‘maagdelijke’ knaap te vinden in een stad als Venetië? Zij zocht er ook niet naar; wel hield zij ervan zelf zich als ‘maagdelijk’ aan te stellen, iets dat alleen maar een voorwendsel was tot het enscèneren van de walgelijkste tonelen. Zo toen zij zich op een nacht door vier mannen liet ‘ver- | |
| |
krachten’, waarbij de heren in het bloed baadden, afkomstig
van een in kippenbloed gedrenkt sponsje: een bedrog analoog aan wat trouwlustige jongedochters maagd moet doen schijnen in de ogen van wantrouwende aanbidders. Dit was zuiver voor het amusement, het genoegen van de heiligschennis: zij had betoogd, dat zij als ouder wordende maagd, uiterst streng opgevoed bij een bigotte vader, eindelijk de liefde wilde leren kennen in haar zuiver lichamelijke vorm; in de eeuw van filosofie en verlichting achtte zij dit een plicht tegenover zichzelf. De vier heren geloofden haar niet op haar woord; wat niet wegnam, dat zij onder het hevige geros ter doorboring van het onzichtbare sieraad der maagden eerst ondraaglijke pijnen simuleerde, om vervolgens echt flauw te vallen. De onverlaten lieten haar bewusteloos liggen, en na hun kleren angstig op bloedvlekken te hebben geïnspecteerd, ruimden zij het veld, nalachend om zulk een miraculeuze ontmaagding.
Deze en dergelijke onthullingen dank ik aan Muscorno, die er opmerkelijk vrijgevig mee was. Voor de waarheid ervan kan ik natuurlijk niet instaan, maar ik geloof niet, dat hij loog, en ook ben ik een motief op het spoor gekomen voor deze trouwe aanbidder om de boven alles geliefde vrouw zo ongunstig mogelijk voor te stellen. Zij was allang dood, het kwam er niet meer op aan; het was niet om als oude geilaard in zijn fantasie mee te kunnen genieten, allerminst; maar hoe meer hij van Cattarina een beest maakte, des te wonderbaarlijker werd in de ogen van anderen zijn standvastige verering voor haar, waarvan hij trouwens talrijke bewijzen had gegeven. En wie weet hoeveel zelfkwelling ten grondslag lag aan deze mededeelzaamheid. Inmiddels had hij, zonder ooit te willen trouwen, de maatschappelijke positie veroverd van een gezocht antiquair, bij wie de schilders, goudsmeden en rijke klanten in en uit liepen, en vermoedelijk heeft hij Cattarina vaak genoeg kunnen helpen met geld. Met Ugolino en Bertuccio ging hij nog steeds om als een vriend, en zij filosofeerden veel over de onverzadelijkheid der vrouwen, die van hun lichaam een zinkput maakten zonder andere beweegredenen dan
| |
| |
een genot zo kort van duur als God nodig had gehad om aan te duiden, dat er andere bedoelingen bij Hem hadden voorgezeten. Het was een misbruiken van de natuur, deze vrouwen waren de hyena's van de lust, steden en hele landen konden eraan te gronde gaan: Muscorno werd niet moe dit in het licht te stellen, en de andere twee hoorden hem aan met verschillende gevoelens: Ugolino dat het wel los zou lopen, Bertuccio dat het afschuwelijk was naar zulke bespiegelingen te moeten luisteren naar aanleiding van zijn eigen moeder, die hij zelf begeerd had, voordat het bezeten verlangen naar Zilia zich geheel van hem had meester gemaakt. Maar het meisje sloeg geen acht meer op hem. Zij interesseerde zich meer voor Ugolino, een lichtzinnige held in haar ogen, die haar overigens als een kind bleef behandelen. Wat zij misschien niet geheel meer was; zij begon uiterlijk meer en meer op haar moeder te lijken, en een slim vertoon van zedigheid kon de goede opmerker geen zand in de ogen strooien. Niettemin was zij nog maagdelijk; het feit was van weinig belang, en kon van vandaag op morgen veranderen; maar in elk geval kon Isabella Doglioni, die al naar gelang haar bruinieren tepels hun eigen verleden verloochenden al godsdienstiger werd, op haar bewaakstersactiviteiten met trots terugblikken.
Cattarina's geldgebrek heeft een zeker punt nooit overschreden. De Querini's stuurden ondersteuningen anoniem, of onder voorwendsel dat het geld voor Ugolino was bestemd, die nog altijd niets uitvoerde; Bertuccio droeg bij, Muscorno; en Cattarina gaf het drietal grote geschenken, die zij voor haar bewaarden, voor haar oude dag, zo zij die ooit bereikte. Door hen gezamenlijk getrakteerd te worden in een café sloeg zij steeds af; ontmoetten zij elkaar in zulk een oord van vermaak, dan sloeg zij de ogen neer, en speelde de rol van de afwezige, de nadenkende: zij waren voor haar als half vergeten minnaars, en wie weet droomde zij van hen als minnaars: aardige jongelui uit de tijd dat zij de glibberige glijbaan van het nachtelijk Venetië nog niet was afgegleden. Haar gewoonte om het carnaval - waarvan zij er nog twee meemaakte - ongemaskerd te vieren bleef zij trouw, al was haar
| |
| |
gezicht terugstotend geworden, en al te zeer bekend. Oude roués, losbandige gezanten of hun secretarissen, sloegen haar wel eens belangstellend gade, peinzend over de schatten aan wereldse ervaring, die in die nog fraai gewelfde boezem verborgen moesten zijn. Een vluchtig contact was voldoende om hen te ontnuchteren; want ofschoon niet verstoken van natuurlijke intelligentie, en ervaren genoeg, was zij buiten staat een interessant gesprek te voeren, dat haar de hetaere had kunnen doen zijn voor deze voorname heren. Niet alleen haar lichaam was door uitspattingen vernield: haar geest vertoonde een misschien ernstige afbraak. Bovendien had zij de slechte gewoonte de heren in de broek te grijpen, wanneer de kelner niet keek. In de week voor haar dood deed zij dat ook op straat: opende de broek, bukte zich diep en nederig: men moest haar wegtrappen. Éénmaal nam de politie haar mee: een Procurator van de San Marco had zich over haar beklaagd: oneervolle betasting in het bijzijn van zijn eigen vrouw. In die tijd was zij ook gaan drinken, een volmaakt on-Venetiaanse ondeugd; in een speelhol smeet zij de camerière, die water bij haar wijn wou doen, de inhoud van het glas in het gezicht. Zij kon niet dieper zinken, - zij wilde dieper zinken.
Twistzucht was reeds eerder bij haar aan den dag getreden, namelijk toen een Querini was komen opdagen om over Zilia te praten. Na de niet al te bedekte berisping door doge Foscarini was Zilia voor haar een teer punt gebleven, en daar de Querini's de min Doglioni noch Bertuccio en Ugolino bleken te vertrouwen, - en haarzelf in het geheel niet, - achtte zij het noodzakelijk als een viswijf te keer te gaan, daarmee een aantal geldelijke ondersteuningen roekeloos afsnijdend. Men had de wenselijkheid uitgesproken, dat Zilia in een klooster zou gaan, niet voor haar opvoeding, maar voorgoed, en hoewel Cattarina heel goed wist, dat Zilia, aldus opgeborgen, in wereldse geneugten in niets te kort hoefde te komen, weigerde zij verontwaardigd en sloeg in haar straatvocabulaire des te heftiger alarm, waar zijzelf in tijden van wroeging ook wel eens aan het klooster had gedacht. Niets wijst erop, dat zij van deze dochter een straathoer wilde maken; maar gesteld
| |
| |
voor de keus tussen déze toekomst en het gesmoes en gevrij in een der meer beruchte vrouwenkloosters, zou zij niet lang hebben geaarzeld. Daar zij haar mond niet kon houden, bracht zij Zilia na het vertrek van de boze Querini op de hoogte, en het kind glimlachte wijs en bleekjes, en betreurde misschien wel het klooster, waar zij door vriendinnetjes meer van afwist dan Cattarina zelf. Ugolino en zij werd verboden bij de Querini's nog een voet in huis te zetten.
In die tijd ontsloeg Cattarina op aandringen van haar zoons behalve de abbé, de rijmelende cicisbeo, die een paar maanden later pastoor werd van de Santa Croce, al diegenen onder het personeel die zij het best kon missen. Dit lot trof in de eerste plaats de betere en loyale krachten, want die waren te fatsoenlijk om te protesteren. De veeleisenden en onbeschaamden bleven: die mochten nog een tijdlang haar slaapkamer binnendringen, wanneer zij naakt voor de grote spiegel naar haar uitslag stond te kijken, mochten opdrachten vergeten, mochten Isabella Doglioni brutaliseren, en haarzelf. Er werd nu ook veel meer gestolen in het Palazzo Ottoboni. Schilderijen verdwenen, Carlo Muscorno ontdekte halssnoeren van Cattarina onder wat hem onderhands aangeboden werd. Een vrij nauwkeurige beschrijving van Cattarina's ziekteverschijnselen circuleerde in de stad. Het eten werd al slechter.
Onder de ontslagenen viel een zekere Carlo Isorello op, een uiterst toegewijde kracht nog uit de eerste tijd van Ottoboni, die hem ook wel eens zakelijke oprdrachten had toevertrouwd. Van Ugolino en Bertuccio had hij de eerste schreden geleid: een bleke man met een sacristeinsglimlach, waarboven zwarte ogen vrijmoedig de wereld inblikten. In zijn spreken uiterst openhartig, had hij het altijd met Isabella Doglioni aan de stok, die hem van de ergste misdrijven beschuldigde, zonder dat iemand daar geloof aan hechtte. Hij was eerlijk, praktisch, moedig, en niet onbeschaafd. Zijn congé droeg hij met de aangeboren waardigheid van het Venetiaanse volk; men fluisterde trouwens, dat hij een bastaard was van een der voornaamste families (de Dandolo's, die
| |
| |
een paar doges en een beroemde admiraal telden: Nicolò, die in 1570 Cyprus verdedigd had terwijl onder zijn eigen tijdgenoten een Carlo Dandolo voorkwam, op wie hij erg kon afgeven, want deze Carlo was een liberaal, en werd later als zodanig vervolgd, en Isorello was dit niet), en nooit gebrek zou hoeven te lijden. Een handgeld, bij wijze van afscheid, achtte men dan ook onnodig; hij verwachtte dit ook niet; hij had nog een lang onderhoud met zijn meesteres, en die kreeg van hem te horen, dat de Venetiaanse nachtlucht niet al te gezond was voor dames als zij, waarop zij hem met de gesloten waaier op de blanke hand tikte, zich afvragend waarom zij op Isorello nooit het oog had laten vallen. Wanneer Bertuccio er niet was, had hij haar zo goed verpleegd (Isabella Doglioni was altijd aanwezig geweest, maar zij kon zich alleen voorstellen, dat een man haar verpleegde). Zoveel was zeker, dat hij, wat hij ook ondernemen zou, in alles zou slagen: makelaar, rozenkransfabrikant, zeerover. In plaats daarvan nam hij de zaak van een pruikenmaker in de Wijk van Cannaregio over: iets dat even tegenviel. Daar woonden de meeste patriciërs: Isorello zou vele dure allongepruiken vervaardigen, en alleen al zijn matte gelaatstint was een aanbeveling. Ugolino bracht hem in een gondel naar zijn plaats van bestemming, en Bertuccio stortte tranen, terwijl Isabella Doglioni staande hield, dat hij nu wel trouwen zou met die slet van hem, die hij al jaren samen met vier andere huisknechts onderhouden had: een meer dan onbeschaamde hoer, die een verzameling zilveren lepels had van al die huisknechts, zodat Isorello nu wel een weeshuis zou openen, naast de pruikenmakerij.
Van een geheel ander slag was Andrea Testagrossa; een blijver, en dus ongunstig. Paolo Ottoboni had hem nooit vertrouwd, maar door zijn buitengewone handigheid was hij onmisbaar in het palazzo, en dat was hij gebleven. Isabella Doglioni schatte hem hoog. Cattarina daarentegen doorzag hem, al had zij hem nooit de diefstallen kunnen bewijzen, waartoe zijn vingervlugheid hem vrijwel voorbestemde. Hij was flink wat jonger dan Isorello, en zo ver als de herinneringen van Ugolino en Bertuccio reikten was hij
| |
| |
hun als een hogere speelkameraad verschenen, een nog zeer jonge man, die achter een vertimmerde kist wegdook, en op dat kleine toneel zelfvervaardigde poppen liet manoeuvreren: een Commedia dell'arte van eigen vinding, waarin de uit hout gesneden personnages, van Harlekijn tot Brighella, een duidelijk misdadig uiterlijk vertoonden, hetgeen ondersteund werd door de listig verwrongen grijns van Testagrossa zelf, zodra hij zijn gezicht liet zien. De jongens waren daar verrukt van. Testagrossa maakte in het dagelijks leven een goedige indruk, en dat hij listig was, sprak meer uit zijn handelingen dan uit zijn voorkomen. Hij was klein, mager en pezig, en zijn te groot hoofd werd verlevendigd door schitterende ogen onder te zware oogleden en een asymmetrisch borstelsnorretje. Dit snorretje waste kort aan de rechterkant, en een klein litteken daar ter plaatse was een van de weinige dingen die hij openlijk toonde, alsof het een souvenir was aan een of andere krijgshandeling. Testagrossa had er veel slag van lastige bedelaars van het palazzo weg te krijgen: niet door strengheid of uitvloeken, maar door het tonen van zijn geopende handen. Die handen waren leeg, en de bedelaars in hun armelijke schuitjes verdwenen onder buigingen, meer verbaasd dan verschrikt. Met zijn schitterende ogen keek hij hen lang na. Men fluisterde, dat hij zich langs allerlei wegen verrijkte, en dat de Inquisitie evenveel van hem afwist als hij van de Inquisitie, wat een beleefde manier was om te zeggen: hij is een spion. Ottoboni wist dit, en had hem daarom nooit durven wegjagen. Bij de grote twist met Cattarina had Testagrossa te midden der andere bedienden gestaan, peinzend en schitterogig, alsof hij de kans van zijn leven zag naderen of vervliegen. Hij was een vondeling, die in het Ospedale della Piëta was opgevoed. Dit hospitaal, met zijn drieduizend kinderen, haatte hij, al liet hij dit hoogst zelden blijken, en al verenigden hem naar het scheen sentimentele banden met
zijn min, die geen prostituee was geweest, zoals tot op een zeker tijdstip de meeste minnen in dat hospitaal. Men had er hem een handwerk geleerd, wellicht verschillende handwerken, van touwslagerij tot zakkenrollen, maar daar sprak hij nooit over, al stak hij zijn vaardigheden
| |
| |
niet onder stoelen of banken. Een hoogst enkele maal was hij geneigd tot snoeven: dan had hij bij alle musicerende vrouwelijke vondelingen kinderen verwekt, en zelfs bij de priores. Lachte men hem dan uit, dan lachte hij mee, als betrapt. Hannibal had hij altijd zeer goed gediend, - wanneer de neger Negro te lui was om het te doen, - en beter dan Isorello, die een beetje vies van het Dier was geweest. Hij was een dergenen, die Ugolino naar de zaal van de grote Raad had begeleid, toen het erom ging de Leeuw daar binnen te smokkelen. Hij droeg toen een baard, een opgeplakte wel te verstaan. Niemand zou Testagrossa ooit op heterdaad betrappen.
In 1764, na de beëindiging van het carnaval, ging Cattarina's gezondheid zo sterk achteruit, dat haar einde wel nabij moest zijn. Zelf ontkende zij dit: de ziekte was juist bezig over te gaan, of was vervangen door een andere ziekte, de tering, die zij bagatelliseerde. Haar mooie ogen in het vermagerde gezicht met de afzichtelijk ingezonken neus vertoonden een nieuwe glans, - bijna een vrome glans, doch indien het al waar was, dat voornemens om een nieuw leven te beginnen aan haar droge lippen ontsnapten, en dat zij bij stichtelijke lectuur werd aangetroffen, die Zilia niet lezen kon, - ondanks de leeslessen bij de abbé, voordat hij verwijderd werd, - de manier waarop zij zich vroeg en laat in haar duurste en zorgvuldig gereinigde toiletten kleedde, de borsten vrijwel ontbloot, sprak een geheel andere taal, en was zij minder zwak geweest, het Venetiaanse nachtleven zou haar nog wel hebben aangelokt. Op de dag van haar doodging zij te bed liggen in groot ornaat, een zilveren kruis op de borst, en nam afscheid van iedereen, tot het vrijlopende geboefte toe, dat zich haar dienaren noemde. Iedereen weende, zelfs Testagrossa; Ugolino en Bertuccio liepen handenwringend door het huis, en Zilia pruilde in een hoek, omdat haar stervende moeder haar een kostbaar parelsnoer had geweigerd. Cattarina was goedgeefs genoeg, ook thans, maar een parelsnoer voor haar dochter beschouwde zij plotseling als een instrument van de satan. De laatste sacramenten werden haar toegediend door een vroegere minnaar, die haar streng toesprak, alsof hij haar nooit
| |
| |
had gekend. Nadat hij haar geschonden voorhoofd met de olie had bestreken, blies hij op zijn vingers, ter verjaging van ziektekiemen, of van drek van de duivel. Cattarina, die hem waarschijnlijk evenmin herkende, dankte hem melodramatisch, en haar zoons kusten hem de hand. Hij werd uitgeleide gedaan als een vorst.
Daarna werd het hele huis verlicht, en Testagrossa posteerde zich tussen de gondelpalen, om buren te verhinderen aan het feest deel te komen nemen. Isabella Doglioni liep met een verwijtend gezicht door de gangen, mompelend van ‘de zonden zijn niet te bedekken met mooie kleren, God zij haar ziel genadig’, en er vertoonde zich op de drempel van de slaapkamer nog een Querini, een ernstig en overvoed heerschap, de onderkin achter de jabot, en de hand aan de neus, want Cattarina stonk allerverschrikkelijkst. Zo kon zij dan sterven, en hijgend en huilend en protesterend besloot zij ook te sterven. Zij deed er de hele nacht over, en verviel op de vermoeiendste wijze in herhalingen: zowel met betrekking tot de bedienden, die zij steeds weer opnieuw vergaf, als tot Ugolino en Bertuccio, die zij op het hart drukte de Huid, Hannibals eigen Huid, hun onvervreemdbaar Heiligdom, nooit aan een ander te geven, te verkopen of uit te lenen, - de rest vergat zij, of zij dacht er wel aan, maar haar krachten schoten te kort, en het ontbrekende vulde zij aan met een hevig geknik, waarbij zij grote ogen opzette. Ugolino en Bertuccio vielen op de knieën.
Even voor twaalven naderde een gondelstoet uit de richting van de Piazza: een optocht van gemaskerden met honden en andere dieren, vrolijk schommelend in het fakkellicht, dat menige toeschouwer voor de vensters der palazzi bracht. Daar Testagrossa allang naar binnen was gegaan, hadden zij even goed het bordes kunnen bestijgen en de klopper kunnen laten vallen. Wellicht had Cattarina gelast hen binnen te roepen. Maar aan zulk een inbreuk dachten zij niet. Zij vormden ook geen eigenlijk vrolijk gezelschap, en de begeleidende dieren maakten al even weinig geluid als de gondeliers bij het aangeven van hun richting door ge- | |
| |
roep. Er werd geen muziek aan boord gemaakt, er werd niet gelachen of gesproken. Wie zij waren is nooit opgehelderd; maar wel heeft Muscorno mij bezworen, dat het gezelschap uitsluitend uit mannen bestond, oude mannen en jonge mannen, rijke, arme, gebrekkige en gezonde mannen, en dat in aller ogen een eigenaardige vlam gloorde. Misschien waren zij spoken. Dit vertelde Muscorno mij, en ik zag aan zijn gezicht, dat ik hem beter niet tegen kon spreken. De bedienden konden voor de ramen alles volgen, en na enige tijd voor het huis schijnbaar doelloos rondgedobberd te hebben maakten de gondels rechtsomkeert, langzaam Piazza waarts, tot waar zij in een bocht van het Canal Grande verdwenen. Het gemis aan vrolijkheid zat nu in de hemel, die zeer donker was.
Toen Cattarina Ottoboni stierf, was de hemel al helder, zodat zij haar ingezonken ogen telkens langs de vaag verlichte gele overgordijnen liet glijden. Van een zeker tijdstip afhad zij geen licht meer verdragen, en alle kaarsen, op éen na, waren gedoofd. Terwijl haar zoons gebeden prevelden, het hoofd op de hand van uitputting, kwam zij rechtopzitten in bed, in haar verfomfaaid feestgewaad, en strekte gebiedend de hand uit. De zoons wilden toeschieten, maar reeds zonk zij achterover, en een zware zucht kondigde het einde aan. Ik houd ervan te denken, dat zij geen beroep kon doen op de milde spreuk ‘wie veel heeft liefgehad zal veel vergeven worden’, en dat haar dus heel veel moet worden vergeven. Mensen kunnen altijd spreuken overtreffen, en misschien is er nog ergens een Leeuw, die dat ook kan.
Iedereen was wanhopig. Men doolde door het huis als reddeloos beroofden, en de twijfelachtige bedienden leken een verstoord mierennest. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor Ugolino, niet omdat hij minder verdriet had dan Bertuccio en op onbewaakte momenten minder huilde, maar omdat hij de volgende dag meerderjarig zou worden, en zich voor die gebeurtenis goed wilde voorbereiden. Reeds maanden te voren had hij zich bij advocaten op de hoogte gesteld: de Querini's voerden iets in hun schild, of zouden dit kunnen doen, en hoewel het ondoen- | |
| |
lijk leek hem onder curatele te laten stellen, was een soort verlengd voogdijschap, in de vorm van toezicht op zijn uitgaven, in het geheel niet ondenkbaar, te meer waar de talrijke schulden, die Cattarina ondanks haar gewoonte van contante betaling door dejaren heen gemaakt had, - merendeels speelschulden, - juist nu, na haar dood, de aandacht moesten vestigen op de neiging tot verkwisting in deze familie. Maar Ugolino weerde zich als een bezetene, en nog voor Cattarina begraven was, - een prachtige begrafenis, met half voornaam Venetië erbij, en drie gezanten en de nuntius, - had hij de buit binnen, en kon nu eens ernstig aan geld verkwisten gaan denken. Niemand die hem tegen zou houden.
De stappen, die hij ondernomen had, verrieden veel overleg voor zo'n jonge man, en hij maakte dankbaar gebruik van de adviezen van Bertuccio, die nog steeds leerling-secretaris was in de kanselarij van de doge, met name de lagere kanselarij, op de eerste verdieping van het dogepaleis, tegenover de Trap der Reuzen, waar de testamenten werden behandeld. Daar wist hij dus alles van; de grootkanselier had onlangs nog zijn bekwaamheid en ijver geroemd, en hem een promotie naar de Secreta (de geheime kanselarij) in het uitzicht gesteld, zodat hij begonnen was zich in een geheim cijferschrift te oefenen, - niet het ware natuurlijk, dat was alleen voor de ingewijden. Bertuccio schuimbekte, wanneer hij hoorde, dat onder het bewind van doge Foscarini betaalde schelmen papieren uit de Secreta hadden genomen om ze thuis op hun gemak te bestuderen; maar hij kende alle kneepjes, en dat onder omstandigheden een verkoudheid van de grootkanselier belangrijker kon zijn dan welk cijferschrift ook, was hem beter bekend dan de grootkanselier zelf.
Het eerste wat Ugolino deed was naar de doge toe te gaan, en zich voor te stellen als een aanstaand partijganger, die over vier jaar stellig in de Grote Raad zou komen, en wanneer het lot hem gunstig gezind was, al veel eerder (ik doel hiermee op de z.g. Barberini, jongelui door het lot aangewezen, die na hun twintigste jaar op Santa Barbara in de Grote Raad gekozen konden wor- | |
| |
den). Niet alleen een aanstaand partijganger, een jeugdig aartsconservatief, maar ook iemand wie de levensernst op het mannelijk gelaat geschreven stond, want daar had Ugolino zelf voor gezorgd. Daarna zinspeelde hij nog terloops op laster, die hem getroffen had, hij zweeg echter over zijn moeder, want de doge zou het onderhoud met Cattarina nog wel niet vergeten zijn, waarvan Bertuccio zijn halfbroer op de hoogte had gebracht, - vuige laster, alsof enkele nobele uitgaven, hulp aan vrienden en beklagenswaardige verarmden, een jong en vurig patriciër dadelijk maar tot een verkwister stempelden. Foscarini vond de huichelaar nogal aardig, en deed of hij alles slikte. Bezoeken aan de Quarantia en enkele andere colleges, tot het Paleis aan de Rialto toe, waren daarna nauwelijks nog nodig, maar hij spreidde een volledigheidsdrang ten toon, die hem bij een ander oogmerk van zijn bemoeiingen tot eer had gestrekt. Het enige dat hem achteraf speet was dat hij de Querini's nergens had kunnen belasteren.
|
|