| |
| |
| |
V
Onthullingen van Cattarina Ottoboni
Carlotta Calendario, zestien jaar oud, en niet zonder ervaring in het liefdesspel, kostte Ugolino aanmerkelijk veel meer dan de beloning voor het zich laten welgevallen van de roof van de Huid, door Cattarina's abbé, toen hij ervan hoorde, met de roof van het Gulden Vlies vergeleken. Haar moeder kwam er niet op terug. Carlotta, de Medea van deze Jason, had hij eenvoudig een kattebelletje gestuurd, en zij was als was in zijn handen, naar hij zich voorstelde, - een soortgelijke fout maakte Calendario, wanneer hij overal rondvertelde, dat zijn vrouw hem alleen op de kop zat met zijn eigen goedvinden. De verspilling ten bate van het meisje betrof opschik en lekkernijen; maar dat hij aan haar eisen geen weerstand kon bieden, leek niet minder dan symbolisch, want hij leefde er zo bandeloos op los, dat het de schijn had alsof hij uit een soort bijgeloof de verkwisting van zijn moeder wilde tegengaan door verkwisting. Even roekeloos speler als Cattarina, onverzadelijk in zijn drang naar liefdesavonturen, - waarbij het hart ook meer was betrokken dan bij haar, - daarbij een verwoed duellist, met moeite in toom gehouden door de desbetreffende verbodsbepalingen, was hij de held geworden der Venetiaanse jeunesse dorée; en een paar natuurlijke spruiten brachten hem aan de rand van de financiële ondergang, alleen nog af te wenden door een forse lening op zijn erfdeel. De Querini's, bij wie hij altijd persona grata was geweest, wilden hem niet meer helpen. Cattarina deden zij het allang niet meer.
Cattarina's gedrag, openbaar en geheim, - maar bij haar was de grens moeilijk te trekken, - kon alleen nog maar onzinnig worden genoemd, en wanneer het waar was, dat zij door zich te verkopen aardige sommen verdiende, dan gaf zij dit geld even vlot weer uit ten behoeve van een buitensporige genotzucht, die zich
| |
| |
even goed op een duur kostuum kon richten als op een man met onweerstaanbare manieren of een onbeschaamd voorkomen. Overigens gaf zij zich met het ergste gespuis af, en was ook al weer een paar maal in het ‘Turkse huis’ geweest, zodat de regering - in dit geval vooral de doge - aanleiding zag er zich mee te bemoeien. Niet alleen kregen de Signori de notte al criminal, de nachtelijke wakers over eer en deugd, die zich lieten vetmesten met omkoopsommen, opdracht haar gangen te volgen en haar bij de geringste aanleiding te arresteren, ook besloot de doge haar bij zich te roepen. Om meer indruk op haar te maken ontving hij haar in het bijzijn van een paar raadsheren. Had Cattarina dit geweten, ze zou zeker niet zijn gegaan, niet omdat de toename in openbaarheid haar tegen de borst stuitte, maar omdat zij, dolzinnig genoeg, gemeend had de oude en met het oude dwepende Foscarini te kunnen doen bezwijken voor haar, naar zij geloofde nog steeds onweerstaanbare charmes. Van een liefdesnacht met de grijsaard stelde zij zich alleen daarom al veel voor, omdat zij zijn vrouw haatte, zoals veel Venetiaanse dames uit die jaren, fatsoenlijke en onfatsoenlijke. Cattarina's goedhartigheid ging er door haar tegenspoed zeker niet op vooruit. De doge, die er de raadsheren bij had willen hebben, omdat hij van Cattarina zoiets verwachtte, zei onder andere:
‘Illustrissima Signora, wij weten, dat u een dochter heeft, nog niet de kinderschoenen ontwassen. Wij vragen ons af, of ook u dit feit bekend is.’
‘Ik heb haar zelf gebaard,’ zei Cattarina, een fiere houding aannemend.
‘Na de bevalling komt de opvoeding,’ zei Foscarini, ‘wij vragen ons af, of het aankweken der deugdzaamheid u daarbij na de dood van uw betreurde echtgenoot steeds als richtsnoer heeft gediend.’
Cattarina, die onder de witte, borstelige wenkbrauwen weinig tegemoetkoming las, besloot niet al te hoog te paard te willen zitten, te meer omdat een blik op de raadsheren haar al had geleerd, dat het ook daar niet blaakte van bewondering voor vrou- | |
| |
welijk schoon. - ‘Ik heb weinig gelegenheid mij met jonge kinderen te bemoeien. Mijn diep betreurde echtgenoot wilde dit ook nooit. Ik leid eendruk uitgaand leven. Zilia, mijn dochter, wordt dag en nacht bewaakt door haar min Isabella Doglioni, een hoogst fatsoenlijke, ja strenge en vrome vrouw. Ik geloof zelfs, dat zij mij mijn onschuldige amusementen euvel duidt. Zilia leest de goede boeken, en is sterk godsdienstig aangelegd. Ik tart een ieder...’
‘Wij denken eerder aan het voorbeeld dat de moeder geeft,’ zei de oudste raadsheer, terstond tot de orde geroepen door een bestraffend kuchje van de doge, minder omdat hij al te openlijk aanviel dan omdat hij voor zijn beurt sprak. Cattarina zweeg, en de doge nam de aanval over alsof hij die zelf had bedacht:
‘Een jong meisje mag niet alles zien, niet alles meemaken, zelfs niet op een afstand, zelfs niet door het aanhoren van geruchten, al zijn dat misschien praatjes.’
‘Het zíjn praatjes,’ zei Cattarina, ‘ik zit u hier aan te horen, ik weet, dat mijn man een grote bewondering voor u heeft gehad, maar ik tart u mij iets te bewijzen omtrent een niet naleven van de goede en door een ieder erkende...’
De zin waste lang, Foscarini sneed haar de pas af, en stelde de jongste raadsheer de hoffelijke vraag:
‘Kunt u mij zeggen wat er op de visitekaartjes van de Illustrissima Signora staat?’
‘Danaë en de Gouden Regen, fraai geëtst,’ zei de raadsheer prompt.
De doge knikte bevredigd. - ‘Hoe vindt u dit zelf? Ik geef toe, dat het voor een grap door kan gaan, maar wanneer zulk een visitekaartje een kind, een onschuldig meisje, onder de ogen komt, kan men toch nauwelijks nog spreken van een weloverwogen opvoedkunde.’
‘Waarom niet?’ vroeg Cattarina brutaal, ‘ik heb altijd gehoord, dat Danaë de vriendin was van een god.’
De drie waardigheidsbekleders wisselden blikken. Zonder onderlinge afspraak hadden zij besloten de verhoorde niet te ver- | |
| |
pletteren met de politierapporten: dat zij een betaalde hoer was van het op éen na laagste kaliber, en de gouden regen speelden zij niet tegen haar uit. Foscarini streelde glimlachend zijn witte baard.
‘Bij mijn weten gingen Danaë's ambities inderdaad die richting uit. Die van Jupiter waren iets beperkter. Maar het is een dartel onderwerp, om niet van lascief te spreken. Niets voor een meisje. Overigens is dit alleen maar een losse aanwijzing, waarvan ik het belang niet overschatten wil. Op grond van dit visitekaartje zou u nooit uit Venetië verbannen worden, Illustrissima Signora.’
Dit was het beslissende schot, en de oude man keek Cattarina doorborend aan, even voordat hij het onderhoud voor beëindigd verklaarde. Niet het genadeschot, want de vernederde ging dadelijk naar een café en vertelde iedereen die maar horen wilde over de vreemde manieren van de doge, die zich bij al zijn geleerdheid nu ook al op de opvoedkunde had geworpen. Volslagen kinds, deze doge, en met slechte manieren jegens dames. Het werd tijd, dat ‘die daar boven’ hem huisarrest gaven. Deze onbezorgdheid gaf toch niet haar ware gemoedstoestand weer. Het nauwelijks bedekte dreigement met verbanning had haar ernstig geraakt, en het mag worden aangenomen, dat de koortsaanval, die haar die avond op het ziekbed wierp, mede door diepe verontrusting was veroorzaakt. De koorts ging gepaard met een lelijke huiduitslag, en de ontboden arts, een streng man, had zich zelfs niet van de omineuze diagnose laten afbrengen, wanneer hij daaromtrent iets minder zekerheid had gehad. Hij had Paolo Ottoboni goed gekend, en leefde in een wereld waar Amors schichten dodelijk kunnen zijn. In alle Europese hoofdsteden werden deze pijlen gemikt en ontvangen, en Venetië was het bordeel van Europa (de uitspraak van een Franse gezant aldaar, naar het schijnt). Cattarina Ottoboni, van het beroemde geslacht der Querini's, had de Syfilis. Niet dat zij dit te horen kreeg; zij kreeg niet de gelegenheid zich de als syfilislijder vermomde carnavalsganger te herinneren, uit de dagen dat een van de weinige echte genegenheden in haar leven zich ontwikkeld had: die voor de Leeuw Hanni- | |
| |
bal, die zij zo graag voor een moorddadig einde had willen behoeden. Zij had de Syfilis, en zij móest de Syfilis hebben, volgens de arts, die zijn rancune dermate de vrije teugel liet, dat hij haar en haar zoons niet eens over het besmettingsgevaar inlichtte, en haar een onschuldig poeiertje voorschreef in plaats van het kwikzilver dat hier geboden was. Hij verdween onder
woest gemompel: de hele familie Ottoboni mocht wegrotten wat hem betrof. Die nacht kreeg Cattarina het zozeer met de Syfilis te kwaad, dat zij uit haar bed kwam om naakt de Furlana te dansen, zodat Ugolino en Bertuccio aan haar moesten gaan hangen in een vreemder en gruwelijker dans. Zij vloekte, en bezigde de gemeenste woorden uit minstens vier verschillende cultuurtalen. De rode huidvlekken maakten van haar een Harlekijn, de Venuskroon op het voorhoofd een koningin der laatste nachten, wanneer de afval van heel ons verpest werelddeel naar zijn duistere gebiedster hijgt en kreunt. In een hoek van de slaapkamer stond Isabella Doglioni, óok een hoer op haar manier, een hard en onverbiddelijk toezicht uit te oefenen. Zilia sliep, Bertuccio had gemakkelijk naar haar toe kunnen gaan.
In plaats daarvan besteedde hij de eerstkomende weken aan zijn zieke moeder een zorg en een liefde, die Ugolino de tranen in de ogen brachten. Zelf verdroeg hij het vreselijke schouwspel niet zo goed, en 's nachts occupeerde hij zich met hoeren alsof zijn moeders zieke geest in hem gevaren was; maar Bertuccio, die haar verpleegde beter dan vijf bonafide artsen, bewonderde hij bovenmate, en hij schonk hem boeken die hij niet meer las en die Bertuccio altijd had willen hebben. Op sommige momenten schalde Bertuccio's stemgeluid door de gangen: ‘Ugolino!’ Dan moest hulp geboden worden, de zieke gekalmeerd, het beddegoed verschoond. Bedienden lieten de broers niet toe, bezoek van Querini's, verontrust door hun geweten en van de aard der ziekte onkundig, evenmin. Het niet alleen met puisten en zweren, maar ook met bevochtigd spinneweb bedekte lichaam - een recept van Isabella, de aanblik was afzichtelijk - werd voor Zilia ongeschikt bevonden; maar het kind liet zich ook niets aan haar moeder ge- | |
| |
legen liggen, en verdeed haar tijd, buiten het toezicht van Isabella, op het bordes met het werpen van kushandjes naar de voorbijstevenende gondeliers, die als bewegende standbeelden, de rode muts op éen oor, haar ongeroerd bezagen. Toen zij op een avond met een buurjongetje was betrapt op een naburig bordes, sloot Isabella haar op. Zij had geen Syfilis: zij zou het krijgen.
Toen op een avond Cattarina iets helderder van geest leek, riep zij Ugolino bij zich. Bertuccio wilde moeder en zoon alleen laten, maar daar wilde Ugolino niet van horen, en Cattarina schikte zich hier gemakkelijk in. De uitslag was iets verminderd, en hoewel haar haren nog aan het voorhoofd kleefden, leken de koortsen haar niet meer zo teisterend te slopen als de dagen te voren. Terwijl haar vermagerde handen zich zoekend over de deken bewogen, keek zij haar beide zoons, de echte en de onechte, uitvorsend aan.
‘Ik moet jullie een geheim vertellen. Het geheim heb ik zelf ontdekt, maar ik ben niet helemaal zeker van mijn zaak, en heb de raad van gestudeerde zoons nodig. Bertuccio heeft wel niet gestudeerd zoals jij, Ugolino, - waaróm weet ik eigenlijk niet, - maar hij is meer studiemens, en ijveriger.’
‘Ik ben het mij bewust, en betreur het dagelijks,’ zei Ugolino vriendelijk, ‘het enige dat mij ermee verzoent is dat ik Bertuccio nu nog meer kan bewonderen.’
Cattarina sloot de ogen en loosde een diepe zucht. - ‘Jullie zijn goede kinderen. Wijze kinderen, en met hart voor mij. Iedereen laat mij hier liggen: jullie helpen mij. Het geheim is dit. Het gaat over de Huid van Hannibal, die jij, Ugolino, onder gevaar voor je eigen leven teruggehaald hebt...’
‘Sterk overdreven,’ viel Ugolino in, ‘de vrouw van Calendario, een soort snoefster, heeft mij niet naar het leven gestaan, en gevaar liep alleen haar jongste dochter, Carlotta, een snoezig vrouwtje, die de Huid en de dood van haar vader mij verschaften.’
‘Ja, je bent een wildebras,’ zei Cattarina met een tevreden glimlach, ‘het evenbeeld van je vader. Luister maar niet naar hem, Bertuccio, al gun ik ook jou een Carlotta. Jongbloed wil uit- | |
| |
gegist zijn. Maar ik had Hannibals Huid niet mogen verkopen: dit is mijn straf.’
‘Maar u héeft de Huid niet verkocht, moeder,’ zei Ugolino geduldig, en met de ogen steun zoekend bij zijn halfbroer, ‘en in elk geval heb ik hem teruggekocht, zij het voor een schijntje. En wat uitermate overdreven voorstelling van zaken: straf! Wie of wat heeft er dan gestraft?’
Cattarina nestelde zich behagelijk in de kussens. - ‘De Voorzienigheid. Wij zijn de dans nog ontsprongen, maar er ís gestraft, en er zijn twee slachtoffers. Ik vraag mij af wie er thans aan de beurt is. Moge ík het zijn, en daarna pas jullie, ik kan jullie steun niet ontberen, al klinkt dit zelfzuchtig van me, en het allerbest komen jullie in het geheel niet aan de beurt. Jeugd maakt altijd de beste kansen, de kleine Zilia zal het noodlot wel ontlopen, daar heb ik geen hard hoofd in. Wij zijn allemaal goed voor Hannibal geweest, zeer goed. Nooit, stel ik mij voor, heeft een Leeuw het in een voornaam Venetiaans huis zo goed gehad als hier, en dat moet Hij geweten hebben.’
‘Ongetwijfeld,’ stemde Bertuccio in, ‘maar wie zijn de twee slachtoffers dan, moeder? Ik kan mij niet indenken, dat Hannibal slachtoffers heeft gemaakt. Hij was de Goedheid zelve.’
‘Een Engel van Goedheid,’ knikte Cattarina, ‘een hart van goud, een echte Koninklijke Leeuw, al was Zijn voorkomen niet in de eerste plaats dat van een koning. Mensen als ik kijken dieper dan het voorkomen. Maar ik spreek nu niet over Hannibal zelf, ik spreek over de Huid. Deze Huid moet geladen zijn met boze toverkrachten: er is geen andere slotsom waartoe ik komen kan; op mijn ziekbed heb ik er voortdurend over nagedacht, tot het mij de nachtrust roofde. Niet door mijn toedoen, deze toverij, denk dat in godsnaam niet van mij, lieve jongens; ik heb ook niemand en niets vervloekt, al heeft dat tegenover jullie vader maar weinig gescheeld, hij kende nu eenmaal het geheim om mijn bloed aan het koken te brengen. Maar ik weet niet wat vervloeken is, goede kinderen.’
‘Daar zijn wij van overtuigd,’ zei Bertuccio, en Ugolino knikte.
| |
| |
‘En dan: deze Calendario, die Muscorno hier heeft binnengehaald, die heb ik in geen geval vervloekt, want ik had daar geen reden toe. Wie zal een man van de straat vervloeken, een knecht? Hij stond buiten alles, - je vader niet. Je vader heeft Hannibal laten vermoorden, en men zou kunnen menen, dat, zelfs zonder toverij, de Huid wraak heeft genomen. Toen is de Huid doorgegaan met zijn wreed spel, Hannibal zoals wij hem kennen zozeer onwaardig, en Calendario moest eraan geloven. Een onschuldige, maar daar vraagt de Huid niet naar.’
‘Ik begrijp er niets van,’ zei Ugolino knorrig, ‘u wilt beweren...?’
‘Zeker, dat wil ik. Zodra Hannibals Huid naar een andere eigenaar overgaat, valt er een dode.’
‘De eerste was dus vader? Maar wat bewijzen twee gevallen nu...’
‘Dat weet ik niet,’ zei Cattarina, ‘voor de bewijzen moet jíj zorgen, jij hebt rechten gestudeerd. Ik ben een domme, onontwikkelde vrouw. Ik leef in de wind, en van de wind, niets beklijft bij mij...’
‘Ik weet niets van jurisprudentie af,’ zei Ugolino, ‘laat staan van Leeuwenhuiden. Ik herinner mij, dat u vader de Huid cadeau deed, even voor hij stierf. U was razend, en had daar vermoedelijk uw redenen voor. Vader wou u onder curatele laten stellen...’
Cattarina knikte. De herinnering aan de twist met Ottoboni was haar pijnlijk, hoewel misschien toch alleen door de inmenging van de Raad van Tien na zijn dood. Dat had zij in ieder geval willen verzwijgen, en daardoor kwam zij er moeilijk toe te spreken over de rest. Zij bepaalde zich tot:
‘Ik was razend, ofschoon mijn zelfbeheersing mij niet verliet. Ook hij was het, en tot nog toe heb ik altijd gedacht, dat er sprake was van een beroerte door opwinding.’
‘Ook Calendario schijnt erg opgewonden geweest te zijn voor hij stierf,’ zei Ugolino, ‘en ik herinner mij, - de herinnering moge niet al te onaangenaam voor u zijn, - dat u vader de Huid over
| |
| |
het hoofd wierp. Dat hij er zich niet dadelijk van bevrijdde, kan erop duiden, dat hij toen al heel of half bewusteloos was.’
‘Ik heb een ogenblik geloofd, - ik weet niet meer wanneer, - dat de arsenicumdampen van de Huid je vader hebben vergiftigd.’
‘Arsenicum?’ zei Bertuccio, ‘dat lijkt mij sterk. Ik herinner mij alleen, dat er in het bad voor het prepareren van de Huid aluin en ik geloof zwavelzuur zat. Wordt arsenicum niet alleen bij het opzetten van vogels gebruikt?’
Ugolino haalde de schouders op. - ‘Moeders veronderstelling, al pleit een en ander ervoor, is niet iets dat ik gemakkelijk zal kunnen aanvaarden. Beide mannen zijn opgewonden geweest. Bovendien zou na de dood van Calendario ook zijn vrouw gestorven moeten zijn, want zij werd de, hoezeer tijdelijke, eigenares van de Huid uit hoofde van de erfenis. En moeder had moeten sterven na de dood van vader. Dan waren wij wezen geweest, al dan niet gestorven, want wij erfden weer van moeder.’ - Dit was het latere argument van Mr. Stoyte, waarop Ugolino dus al vooruitgelopen was. Een soortgelijke dupliciteit wordt in mijn relaas wel eens vaker opgemerkt, zonder dat ik mij daarvoor hoef te verontschuldigen: het leven zorgt nu eenmaal voor een dergelijke verdubbeling van voor de hand liggende gedachten en veronderstellingen.
‘Ik herken mijn juridische zoon,’ zei Cattarina, met een gebaar alsof zij in de handen wou gaan klappen, ‘maar de Huid kan soms toeslaan, en soms niet. En je vergeet, dat de Huid van míj was, niet van vader.’
‘U had hem aan vader afgestaan.’
‘Dat meende ik niet echt.’
‘Bovendien,’ bracht Bertuccio in het midden, ‘erft iemand niet op het moment van de dood van de erflater. Eerst moet het testament geopend worden, en alle andere formaliteiten.’
‘De onjuridische zoon is juridischer dan de juridische,’ glimlachte Ugolino, ‘maar als volmaakt onjuridisch argument schiet mij nog te binnen, dat Calendario in het geheel niet de eigenaar
| |
| |
van de Huid is geweest, omdat hij het overblijfsel bemachtigd had door een vergissing. Wel heb ik zijn vrouw een kleine som uitbetaald, maar dat was om haar niet al te ongunstig te stemmen met het oog op Carlotta, die mij overigens al weer bedriegt met de bediende van een zilversmid. Die jongen zal binnenkort wel in hechtenis worden genomen wegens het bestelen van zijn baas. Dat meisje is goed, een ware virtuoze, maar zij is een geldwolvin.’
‘En wanneer pas door die betaling een eigendomsrecht zou zijn gestatueerd,’ vulde Bertuccio aan, ‘dan had inderdaad Calendario's vrouw moeten sterven in plaats van Calendario zelf.’
‘Braaf geredeneerd,’ zei Ugolino, ‘maar niet geheel juist. Calendario had in ieder geval moeten sterven, al dan niet door de Huid, want pas door zijn dood heeft zijn vrouw kunnen weigeren de Huid af te staan, en ik kon tot mijn betaling uit berekening overgaan. Misschien sterft zij nog, - wat ik haar gun, - maar dan moet het zijn uit kwaadaardigheid, of omdat de zilversmidsknecht Carlotta in de kraam helpt. Ik trek mijn handen ervan af.’
Met stijgende onrust en hulpeloosheid had Cattarina van de een naar de ander gekeken. Het waren knappe zoons die zij had, groot in het redeneren; maar het waren ook wezens die zij nog geen tien jaar geleden een pak voor hun broek zou hebben gegeven, wanneer zij daar tijd voor had gehad; en het was niet zonder de geprikkeldheid van de gedwarsboomde moeder dat zij vroeg:
‘Dus jullie geloven, dat ik hallucineer?’
‘Van hallucinaties is geen sprake,’ zei Ugolino op kalmerende toon, ‘de feiten hebben zich immers voorgedaan zoals u ze vermeld heeft. Wij geloven alleen niet in uw conclusie: dat de Huid een eigenaar kwaad kan doen. Hoe zou een Huid dat kunnen? En dan de Huid van onze Hannibal! Toverij: ik geloof er soms in, en ik heb iemand zien doodgaan nadat hij drie maal achtereen het getal vijftig had getrokken,’ - in de Lotto-Kabbala stelde het getal vijftig de dood voor, - ‘maar er moet redelijkheid bij zijn. Een Huid is een Huid, en geen toverstaf.’
‘Soms geloof ik het ook niet helemaal,’ zuchtte Cattarina, en
| |
| |
wierp zich op de linkerzij, ten teken dat zij zich vermoeid begon te voelen, ‘maar mijn brein is zeer verward geweest, door die raadselachtige ziekte met die ontsierende uitslag, en wat ik niet geloof geloof ik misschien tóch. In elk geval maak ik mij zorgen. En voor wie maak ik mij zorgen?’ - Gaandeweg was zij zachter en trager gaan spreken, alsof zij overmand werd door slaap. De ogen had zij gesloten, en het tegen de uitslag zwaar gepoederde gezicht was opgezwollen. Ugolino en Bertuccio keken naar haar, meer bezorgd dan belangstellend.
‘Voor wie?’ prevelde Cattarina, ‘voor mijn beide zoons, de juridische en de knappe onjuridische, die ik niet met mijn eigen melk heb gevoed, - waarvoor wij in dit huis ook altijd minnen hadden, - vrouwen met borsten waar men maar naar hoefde te wijzen of de melk spoot eruit. Voor mijn eigen borsten altijd... andere bestemming... tussen mijn borsten...’ - Uit de wulpse visioenen, die ongetwijfeld haar deel waren, schrok zij op. - ‘Ugolino, en jij, Bertuccio, beloof mij éen ding! Sla mijn raad niet in de wind, en geef jullie niet over aan lichtzinnig vertrouwen. De Huid kán gevaarlijk zijn, jullie zijn er niet in geslaagd mij het tegendeel te bewijzen, al stel ik veel vertrouwen in jullie bewijskracht. Beloof mij, dat, zo ik binnenkort sterf, of ook later sterf, en ik ben bang voor de dood, maar sterven zal ik, mijn lichaam zal onweerhoudbaar verrotten, Venetië zal om mij wenen,’ - een ogenblik zakte zij terug in haar dromerige spreektrant, waarvan zij zich met geweld bevrijdde, - ‘maar beloof mij: wanneer ik sterf, dan moeten jullie samen de Huid bewaren, zonder dat éen van jullie beiden de eigenaar is...’
‘Ugolino erft alles,’ zei Bertuccio, ‘ik gun hem ook alles, hij heeft er recht op, en ik houd van Ugolino.’
‘Maak het mij niet moeilijk. Wie spreekt er van recht hebben? Ugolino doet afstand van een deel van zijn rechten: dat kan. Niemand hoeft het te weten. Jullie bewaren samen de Huid van Hannibal, jullie bidden voor Zijn zieleheil, de Goede, Grote, Heilige Leeuw, jullie geven de Huid aan niemand anders, dat zou te gevaarlijk zijn, en wanneer een van jullie sterft, - na een onvoorstel- | |
| |
baar lange tijd, - dan moet de ander de Huid terstond vernietigen. Beloof!’
Zonder dat de belofte hun een ogenblik ernst was, voldeden zij aan haar eis, en voordat zij klaar waren met hun bezorgde en bemoedigende woorden, was Cattarina al in slaap gevallen, de vuisten gesloten, als een kind. Zij sliep de hele nacht aan éen stuk door, en de volgende ochtend gafzij als haar wens te kennen uit bed te komen, voor het eerst sinds haar ziekte.
|
|