| |
| |
| |
II
De Ottoboni's
Het huwelijk van de Ottoboni's was niet om op te roemen. Men zou kunnen denken aan een te groot leeftijdsverschil, - drieënveertig jaar tegenover achttien, - maar dit was onder de voorname Venetianen verre van ongebruikelijk, en dat deze verbintenis mislukken moest, had andere en tastbaarder oorzaken, die iedereen had kunnen aanwijzen. Naar men zei, had Cattarina haar man in de huwelijksnacht al bedrogen: niet door onderwijl aan een ander te denken, maar door een authentiek uitstapje, waarbij, door slaap overmand, Paolo zich gewonnen had moeten geven. Later pochte zij daarop. Daarna had zij haar liefdesavonturen alleen moeten opschorten tijdens haar bevallingen, twee in getal, en van elkaar gescheiden door de geboorte van Bertuccio, de vrucht van een faux pas, of meer dan dat, van de kant van de strenge en fantasieloze Paolo, die, naar algemeen werd aangenomen, een wraakneming op de ontrouwe echtgenote in de zin had gehad. Bertuccio's moeder, een mooie leerlooiersdochter, min of meer gekocht van haar ouders, stierf een paar jaar na de geboorte, en hij was werkelijk ontroostbaar geweest, en had gezworen geen vrouw meer aan te zullen raken. Dat Cattarina volmaakt ongevoelig was voor dit soort represailles, was toen al gebleken; hij merkte het sindsdien iedere dag; zij scheen er zich alleen maar mee te amuseren, dat Paolo haar voorbeeld had gevolgd, en daarbij Bertuccio als een ‘Ottoboni’ had laten dopen, en met de tederste zorgen omringde zij hem niet minder dan Ugolino en later Zilia: de zorgen van een gretig moederdier voor wat aan jongen maar bij de hand was, en die gemakkelijk gepaard zouden gaan met een toegeeflijkheid in alles wat de Venetiaanse opvoeding zou moeten doen lijken op de Spartaanse.
Ugolino kreeg in alles zijn zin, Bertuccio niet minder, en over
| |
| |
Zilia werd alleen gewaakt in zake haar maagdelijkheid, waar later Bertuccio zo fel op zou zijn. Maar toen hij het kleine meisje even na haar zesde verjaardag ontkleed had, en in haar aanblik stond verzonken, strafte Cattarina hem niet, en verried hem ook niet aan zijn vader. Zij scheen het vanzelfsprekend te vinden, dat Bertuccio zo was. Hoewel men Zilia naar een klooster had kunnen, en wellicht moeten sturen, bleef zij in huis wonen: een parmantig wezentje met de mooie groenblauwe ogen van haar moeder, de driftbuien van haar vader, en een te sterk besef van haar eigen lichamelijkheid, zodat zij zo ver ging haar kinderlijke hemdjes en broekjes, vuil geworden, te bewaren in grote dozen, waar Bertuccio dan op loerde. Er was geen sprake van, dat zij deze stiefbroer op een afstand hield, en op haar manier niet zou hebben aangemoedigd; zij deed dit in elk geval met de virieler en ondernemender Ugolino, die echter weinig op haar lette, tenzij om Bertuccio de gelegenheid te verschaffen zich met haar af te zonderen. Wat er tussen deze kinderen op jeugdige leeftijd was voorgevallen, is moeilijk na te gaan; maar Ugolino's ridderlijkheid jegens de veelszins misdeelde Bertuccio werd stellig niet in toom gehouden door consideratie met de eer van het kleine zusje. Voorlopig nam Bertuccio nog maar Zilia's poppen mee naar bed; maar zijn volharding en verbeten koppigheid kende men te goed om illusies te mogen koesteren omtrent een gunstig resultaat van verstandige voorlichting, of van slaag, of van een beroep op zijn ingeschapen en in menig opzicht behoorlijk ontwikkeld fatsoen. Het was waar, dat Cattarina's levenswandel, zo weinig verborgen, zo demonstratief volgehouden, de beide jongens diepgaand had beïnvloed.
Een paar jaar na Zilia's geboorte had Paolo zich willen laten scheiden, dat wil zeggen: het huwelijk met juridische foefjes, bijvoorbeeld als ‘onder dwang gesloten’, ongeldig laten verklaren. Cattarina, die onder haar minnaars nu ook al een Turk telde, - zij was zelfs in het ‘Turkse huis’ gesignaleerd, dat streng bewaakt werd, omdat er geen vrouwen mochten komen, - een neger (niet haar eigen neger, een kolos in rode livrei, die inden huize Otto- | |
| |
bonieen onwerkzaam leven leidde), - een groot aantal veelal ongunstige vreemdelingen, vooral Fransen, - alle vrienden van haar man, alle vrienden van die vrienden, en de vijanden, - en, door mijn lezers niet te vergeten, de nog zeer jonge Carlo Muscorno, toentertijd nog geen antiquair, maar schrijvertje op de beurs bij de Rialto, - zei men na, dat bij dit alles haar fysieke behoeften dermate de overhand hadden, dat zij een welgeschapen stier zou hebben geprefereerd boven de meeste manspersonen, en dat haar onmogelijke eisen geharde Don Juans tot wanhoop hadden kunnen brengen. Zij hield van parties à trois of à quatre, pleegde overspel in gondels en op kaden, en haar minste zorg was wel haar zedeloos gedrag geheim te houden, hetzij door haar uitdagend karakter, hetzij omdat het niet geheim te houden wàs. Ugolino en Bertuccio waren van dit alles grotendeels op de hoogte, en later vermoedelijk ook Zilia.
Hoe dit zij, toen Paolo het scheidingsproces goed en wel op gang had gekregen, walgde hij te veel van de hele aangelegenheid om er niet plotseling mee op te houden; waarbij ook een rol kan hebben gespeeld zijn hoogst conventioneel wereldbeeld, en zijn respect voor de familie van zijn vrouw, die hij als koopman en financier in zijn zak kon steken, maar die hij als een der oudste patriciërshuizen, gerechtigd de zwarte toga met gouden randen te dragen, erg naar de ogen keek. Naar het schijnt, hadden de Querini's hem de scheiding sterk afgeraden, onder verwijzing naar de belachelijkheid van iedere jaloerse echtgenoot. Trouwens, echt jaloers wás Ottoboni ook niet. Hij kon alleen slecht tegen spot van de kant van vrienden, en was bang, dat Cattarina Akelige Ziekten in het Palazzo Ottoboni zou brengen. Door de echte oude nobili werd hij tóch al niet voor vol aangezien, en dit wakkerde ook weer zijn conventionele politieke ideeën aan, en maakte van hem een voorbeschikt en overgegeven bewonderaar van Marco Foscarini, de beroemde doge (sinds 31 mei 1762, toen hij Alvise Mocenigo, de vierde van die naam, opvolgde, na jaren lang als geleerde, dichter, surintendant van de Secreta en corrector van de Raad van Tien naam te hebben gemaakt), een bewon- | |
| |
dering van oude datum al, en die hem geen windeieren legde, gezien de goede huwelijken, die hij, en later ook Ugolino, hebben kunnen sluiten. Verontrust door de sluipende verarming en het zedelijk verval in Venetië, wilde Marco Foscarini naar het verleden terug, en ook Ottoboni had alle redenen terug te deinzen voor heden en toekomst.
Om op onze Carlo Muscorno terug te komen: uit verschillende gegevens blijkt, dat hij een der zeer weinige minnaars van Cattarina is geweest, die werkelijk van haar gehouden hebben, en met wie zij een innige, zij het kortstondige idylle beleefde. Sterker nog: een tijdlang geloofde de jongeman geen woord van wat over haar uitspattingen verteld werd, en dreef de naïeveteit zo ver van Paolo Ottoboni, die hij van de Rialto oppervlakkig kende, een degelijke weerlegging te leveren van alle lasterpraatjes, iets dat de oudere man niet geloofde, zonder de ware oorzaak van deze ijver op het spoor te komen. De liaison met Cattarina was toen ook al beëindigd. In gedachten is Muscorno haar wellicht altijd trouw gebleven, en daar hij door de jaren heen haar vriend en raadsman was, werd hij in de gelegenheid gesteld van menige gebeurtenis achter de schermen getuige te zijn.
De ware oorzaak van de onenigheid tussen de Ottoboni's was niet zozeer Cattarina's losbandigheid als wel haar verregaande spilzucht, waaraan ook Muscorno schuld droeg, want nog voor zijn antiquairstijd was hij goed op de hoogte van kunstvoorwerpen, die geen vrouw van stand zich mocht laten ontgaan, en Cattarina volgde blindelings zijn adviezen, die hij toen gaandeweg moest bekopen met de vijandschap van Paolo. Ottoboni had genoeg geld te missen, maar Cattarina kocht los en vast, droeg een duur toilet nooit langer dan een dag, stopte het grote palazzo vol met dure schilderijen, en aan haar initiatief en werkelijk extravagante plannen is ook de kostbare vernieuwing van de woning te danken, die er nu nog een pronkjuweel van maakt op het weinig door notabelen bewoonde gedeelte van het Canal Grande, voorbij de Cannareggio. Ik heb het huis bezocht; het is wat uitgewoond, er verblijven verschillende gezinnen en een paar Oosten- | |
| |
rijkse officieren; schilderijen, kroonluchters, bijzondere meubelen heb ik er niet meer kunnen ontdekken, en sommige zolderingen moeten gestut worden; maar de fraai gebeeldhouwde daklijst, de nobele curve der boogramen, de balkons, de ballustraden, de sobere pilasters, en hoe dat alles zich voorbij de poort met het granieten hoofd van de zeegod erboven, en de zes brede marmeren treden en de vier rood- en witgestreepte meerpalen in het beweeglijke water in lijnen en rimpels netsgewijs weerspiegelt: dat is een gang naar de lagunestad meer dan waard, waar gewoond werd en wordt volgens de verfijnde richtlijnen van wat zich alleen door begenadigde kunstenaars laat uitdenken. Hoe het paleis vóor de verbouwing was weet ik niet: ik heb er geen oude afbeelding van kunnen bemachtigen. Toch houd ik ervan te denken, - en de gedachte grenst aan de droom, - dat Cattarina Ottoboni goed werk heeft gedaan: het enige waarop zij ooit heeft kunnen bogen, zondert men haar liefde voor te kort gekomenen als Bertuccio en de Leeuw uit.
Op deze gouden aderlatingen reageerde Paolo door zich driftig te maken, en zijn vrouw beledigingen naar het hoofd te slingeren, die onveranderlijk ontleend waren aan haar lichtzinnige levenswandel, en die zij dus niet kon beantwoorden. Want dat had zij zich al heel vroeg voorgenomen: alle verwijten, dáaraan ontleend, liet zij over haar kant gaan. Paolo kon tieren, vloeken, zijn handen samenknijpen, zij liet hem staan voor zot, zwijgend, of henenvliedend met een kristallen schaterlach. Ottoboni brulde haar dan na: ‘Ik zal je laten straffen, slet, wegens geslachtelijke omgang met gondeliers,’ of: ‘Ik zal ervoor zorgen, stinkende hoer, dat ze je in Le Convertite opsluiten, de zweep, de zweep, leg hem erover!’ (Le Convertite was, en is nog, een klooster van Augustijner nonnen, waarin prostituées werden opgenomen, en, driehonderd in getal, zeer streng behandeld.) Zijn aanblik was dan schrikwekkend, zijn rode kop stond op barsten, en de kleine, listige ogen schenen naar binnen te draaien. Ook stormde hij wel door de kamers zonder naspeurbare aanleiding, ‘slet, slet’ mompelend, of ‘al mijn dukaten voor hoererij en tierlantijnen’; éenmaal strui- | |
| |
kelde hij over een opgenomen tapijt, en viel zich een buil op het goedgewelfde, maar wat scheve voorhoofd. Hij kon zich op die momenten heel goed inbeelden tóch jaloers te zijn. Misschien was hij het wel graag, bij tijden. Muscorno heeft mij een diepe blik laten slaan in de afgrond van deze ziel. Mag ik de antiquair geloven, dan werd Ottoboni, niet meer een van de jongsten, bedreigd door impotentie, bij een toenemende behoefte aan vrouwen, die hem na de dood van de leerlooiersdochter des te ondraaglijker parten had gespeeld; en na zulk een driftbui kon hij zich in het echtelijk bed op Cattarina storten, zwijgend, niet meer scheldend, als ware zij zijn enige toeverlaat. Cattarina liet het zich welgevallen, want man wasman voor deze
vrouw, zelfs haar eigen man. Het klinkt niet eens onwaarschijnlijk.
Ugolino, al bergde zijn karakter duistere diepten, was een spotvogel, en van nature even zedeloos als avontuurlijk: een waaghals, toch zonder eigenlijke ijdelheid, een speler, schoon minder verkwistend dan zijn moeder. Als jongen was hij heel mooi, en Muscorno beweerde, dat hij, zoals ik reeds aanduidde, zijn onschuld verloren had aan de min van Zilia, een zekere Isabella Doglioni, een veertigjarige vrouw met een hard gezicht en flakkerende ogen. Ook Bertuccio moest eraan geloven, want deze vrouw schijnt even onverzadelijk geweest te zijn als haar meesteres, - zij hield ervan haar veelervaren bruinieren tepels aan haar minnaars aan te bieden, - ondanks het feit, dat hij even erg verslaafd was aan Zilia als zijn vader, sinds hij Bertuccio's moeder kwijt was, aan Cattarina na zijn scheldexcessen. Anders dan Bertuccio, sinds zijn twaalfde jaar op de kanselarij van de doge lerend voor secretaris, was Ugolino student in Padua geweest, waar hij niet alleen veel geld had stukgemaakt, maar ook moeilijkheden had gehad in verband met iets dat men in andere tijden en luchtstreken souteneurswerkzaamheden zou hebben genoemd. Zoveel was zeker, dat hij een geboren koppelaar was, en wie de gunsten van het gekoppelde meisje zelf niet versmaadt en geld leent van de andere partij, omdat hij door zijn vader kortgehouden wordt, en daarbij de allures aanneemt van vrijdenker of ‘esprit fort’,
| |
| |
staat al dichter bij het verfoeide beroep dan hijzelf waar wil hebben. Ugolino had toen gevochten met een oudere student, en zijn pink gebroken. Toen dit zijn vader ter ore was gekomen, had hij erop gestaan de zoon in Padua zelf te gaan tuchtigen. Het was een snikhete dag geweest, en Paolo had drie maal om de kerk heen moeten lopen voordat hij Ugolino, die hetzelfde deed, in het oog kreeg. Vóor het begin der handtastelijkheden was hij schuimbekkend neergevallen, ogenschijnlijk door een beroerte geveld, maar door Ugolino weer opgeholpen. Daarna hadden ze elkaar hun letsel laten zien: Ugolino zijn pink, Paolo zijn zoveelste buil. Geheel overbodig, had de laatste toen nog gezegd, dat Ugolino's moeder een slet was, en dat de vrouwen een kruis waren, en instrumenten van de duivel. Onder achterlating van enige gelden verdween Paolo weer.
Ondanks deze toenadering boterde het tussen vader en zoon maar weinig. Het eerste teken daarvan was de weigering van Paolo om de zestienjarige Ugolino een maîtresse te verschaffen: statussymbool, dat iedere rijke jongen het zijne mocht noemen, maar dat Ottoboni als geldverknoeien had bestempeld. Ugolino had hierop geantwoord met het verleiden van een groot aantal meisjes en twee oudere nonnen, en vooral met het aannemen van een spottende houding tegenover Venetië en zijn belangen en gebruiken, die de partijganger van Marco Foscarini wel in de ziel moest kerven. Ofschoon de jongen weinig voor de ‘democratie’ voelde, en de spot dreef met de vele vrouwen in de vooruitstrevende clubs, liet hij in zijn laatste jaren in Padua zijn Franse staartpruik afsnijden, hetgeen hem op een berisping van de rector kwam te staan, die tevens een briefje aan de oude Ottoboni schreef, waarop niet geantwoord werd, omdat de rector hem tegengewerkt had bij de leverantie van hout voor vernieuwingen aan het universiteitsgebouw. Maar Ottoboni vergat de staartpruik niet, en wát de jongen voortaan ook deed, in alles rook hij oproergeest, anarchie en zedenverval. Later - hiermee loop ik op mijn verhaal vooruit - deed Ugolino, of zijn vader voor hem, nog moeite om bij de savii alli ordini te komen: jonge auditeurs bij
| |
| |
de ministerraad, zoveel als leerlingen voor hoge posten. Hij droeg een violette toga met nauwe mouwen, mocht zijn mond opendoen, maar niet stemmen, kreeg al dadelijk inzage van sommige staatsgeheimen, en grote moeilijkheden, toen de Franse gezant op de hoogte bleek te zijn van een geheimpje betreffende de glasbereiding op Murano. Dit geheimpje had Ugolino een volksmeisje in het oor gefluisterd, dat een secretaris van de gezant te goed kende. De gezant kreeg bericht, dat ‘de lucht in Venetië niet goed voor hem was’, en Ugolino werd oneervol ontslagen. Sindsdien voerde hij niets meer uit. Tot de zaken van zijn vader voelde hij zich niet aangetrokken.
Na wat reeds over hem vermeld werd kan omtrent Bertuccio nog worden bericht, dat hij, lieveling van zijn broer, die hem in alles ter zijde stond, hem raad gaf, geld voorschoot en zo meer, erg nuchter in zijn denken was, maar melancholisch van inborst, hetgeen niet uitsluitend aan zijn mismaaktheid was toe te schrijven. Ugolino probeerde hem vaak op te vrolijken. Moeilijke taak, want Bertuccio werd steeds opnieuw gekweld door de bekoring, die vooral van Zilia, maar ook van zijn tweede moeder uitging, en waarop hij reageerde door Zilia te vervolgen en door jaloers te zijn op de relaties van Cattarina; waarbij haar cicisbeï, geen minnaars gelijk men weet, maar al dan niet betaalde intimi en begeleiders, het in het bijzonder bij hem moesten ontgelden, omdat zij wel eens verschil maakten tussen Ugolino en hem, iets dat de ouders nooit zouden doen; Ottoboni eerder nog in omgekeerde zin. Zo kon de abbé met het waaiertje, een erudiet persoon met veel rijmwoorden tot zijn beschikking, waarvoor Cattarina zich per stuk ruïneerde, in haar slaapvertrek Bertuccio, toch al verward door haar geurige tegenwoordigheid, wel eens als een huisknecht behandelen, waartegen deze plichtsgetrouwe studiemens geen ander verweer kende dan een toename van zijn ongelukkige neiging. Dan werden Zilia briefjes toegestopt, die zij door het slechte onderwijs bij de nonnen niet kon lezen, dan steeg zijn jaloezie op Cattarina's minnaars, die hij niet eens allemaal gekend kan hebben, - ze kende ze zelf soms niet, - tot in het on- | |
| |
voorstelbare. Dan zag hij zwart, - een zwart doorbliksemd van getrokken dolken. Toch was hij niet agressief van nature, en om hem te kalmeren was Ugolino er altijd, die zelf zoveel vermaan in dit opzicht nodig had. Vooral na zijn vijftiende verjaardag hadden de broers lange en ernstige gesprekken, waaruit Bertuccio, zij het ook zeer tijdelijk, als herboren te voorschijn kwam. Zij kusten elkaar na afloop op het voorhoofd en liepen omstrengeld
door de gangen van het Palazzo Ottoboni, sterk in hun genegenheid, hun wederkerige beloften en het besef van hun betrekkelijke onschuld. Met name Bertuccio, weinig biechtend, areligieus in wezen, - Ugolino waste onverschillig om niet godsdienstig te zijn, kon zich moeilijk voorstellen schuldig te zijn aan wat dan ook, ondanks zijn zwartgalligheid, die althans bij noordelijker volkeren gewetensknagingbij uitstek pleegt te begunstigen. Hij kon het niet eens, toen hij in diezelfde tijd een krachtige poging had gewaagd Zilia geweld aan te doen.
Dit was door de vader gemerkt. Gemerkt zonder een zweem van begrip, aangezien het meisje, in die verlaten kamer door Bertuccio onverhoeds aangegrepen, de loyaliteit betrachtte van te gillen noch zich te verweren toen hij haar begon uit te kleden. Van zijn kant had Bertuccio de tegenwoordigheid van geest na de ontdekking met dichtgeschroefde keel uit te stoten: ‘Zij is niet goed geworden, ik zal water gaan halen.’ De vader geloofde dit, of deed alsof, want behalve dat er zich in hem natuurlijk iets tegen verzette te moeten erkennen, dat na zijn vrouw nu ook al zijn dochter en zijn natuurlijke zoon op het slechte pad waren, had hij van oudsher een schuw respect voor bezwijmende vrouwspersonen, iets dat Cattarina niet wist, of waar zij in elk geval nooit misbruik van had gemaakt. Bertuccio's moeder had hem door middel van deze ‘vapeurs’ om haar vinger gewonden. Toen hij weg was, had de jongen, half ontnuchterd, Zilia om vergeving gesmeekt en haar zijn liefde verklaard. Zij had hem uitgelachen, en gezegd dat zij tóch nooit met hem kon trouwen. Hoewel Bertuccio dit bekend was, voelde hij zich na afloop wanhopig, en wie nu het hele verhaal te horen kreeg was Ugolino, die zijn
| |
| |
halfbroer niet alleen troostte, maar hem ook de vrouwen beloofde, die Bertuccio zozeer nodig scheen te hebben. Bertuccio aanvaardde dit aanbod, en wist er nooit gebruik van te zullen maken. Daar zijn bezetenheid door Zilia voor Ugolino wel onbegrijpelijk, maar niet aanstootgevend was, beloofde hij bovendien, wanneer andere vrouwenarmen het beeld van het kind niet konden doen vergeten, Bertuccio's pad der bloedschande later volledig te zullen effenen; zij bespraken dit in de grootst mogelijke ernst, stortten tranen en omarmden elkaar.
Het naspel bestond hieruit, dat Bertuccio zijn neigingen, faunesk in schijn, of zelfs priapisch, in werkelijkheid toch veeleer van een sentimenteel gemoedsleven getuigend, op een afstand bleef botvieren, en dat Zilia dit omsluipen en bespieden verwerkte met afschuwelijke driftbuien: stampvoeten en het krijsen van straatwoorden, waarop Bertuccio zich tijdelijk kleinmaakte en het kind trachtte te paaien met goedkope geschenken. Zelfs de min, Isabella Doglioni, altijd op de loer naar die kinderen, kwam dit niet verdacht voor, en zij onderhield Zilia, toen die Bertuccio een ezel had genoemd in het bijzijn van de ouders. Een tijdlang probeerde de jongen haar aan het lachen te maken door het trekken van gezichten; zij bleef hem een ezel noemen; hij voelde zich nu heel diep gezonken, maar kon geen einde maken aan dit spelen voor Harlekijn door Pierrot. ‘Ezel’ weerklonk nu in huis de godganse dag, en Zilia meende dit, want zeer intelligent was zij niet. Dank zij een ander dier werd kort daarop deze straf beëindigd.
Inderdaad bewerkstelligde de Leeuw, door Ugolino aanvankelijk Marco, door Cattarina Pantolóne, maar tenslotte meer in stijl Hannibal genoemd, een ware ommekeer inden huize Ottoboni, een voor allen zeer gunstig nieuw leven, behalve voor Paolo, die van het begin af aan zijn misnoegen had laten blijken, en die jaloers op de Leeuw scheen te zijn zoals nog nooit op een man. Inzonderheid toornde hij, wanneer Ugolino en zijn moeder, de eerste fijntjes, de laatste eerder plomp, Hannibal als voorwendsel kozen om de spot te kunnen drijven met de stad Venetië, haar zorgwekkende toestand, politieke onmacht, schandaliserende goed- | |
| |
aardigheid. Want ondanks de latere ontkenningen dat er van zoiets ooit sprake was geweest vertegenwoordigde de berooide en ziekelijke, toch zeer goed verzorgde Hannibal in de geest van velen de lagunestad, en onder wie Cattarina omzwermden, haar het hof maakten of op haar beurs aasden waren er genoeg die rondliepen met het plan om in de salon der Ottoboni's de beroemde Leeuw zijn poot op een boek te laten leggen, en dat hoefde niet eens het Nieuwe Testament te zijn. Tot demonstraties van dien aard is het bij mijn weten nooit gekomen.
Men was dus zeer goed voor Hannibal; geplaagd werd hij nooit meer; en zijn lijfbediende, de huisneger, Negro genaamd, was belast - zijn enige werkzaamheid - met het voederen van Hannibal, het kammen en ontvlooien van Hannibal, het afweren van vliegen, en het opruimen van de tamelijk volumineuze hopen, die Hannibal produceerde met het gemak van een Dier dat zich geen geweld meer hoeft aan te doen, omdat het is waar het zijn moet, als hoofdfiguur in een Venetiaans paleis, waar de enigen die werkten dit buitenshuis deden, en de anderen hun leven vulden met de wissewasjes van een zich ten verderve spoedende samenleving. Ottoboni zag rood bij de aanblik dier hopen, bij het aanhoren der woestijnwinden, bij het ruiken ervan, - bij het aanhoren van de nimmer eindigende gesprekken over de indringer. Hij haatte Hannibal.
De enige moeilijkheid kwam niet van hem, doch van de politie. Dat de huisaap Hannibal wel eens in de schaarse haren zat en afgegromd moest worden, was niet zo erg, want deze aap sliep ook wel bij Hannibal, en was ontroostbaar toen hij eenmaal was gestorven. Maarde politie, haar op de tanden, wilde weten of Hannibal als Verscheurend Dier niet plotseling een uitval kon ondernemen uit het palazzo, en eiste deugdelijker waarborgen dan Cattarina's schoothondje van het Bologneser ras, dat hun getoond werd als Hannibals speciale bewaker. Cattarina beloofde toen twee of drie grote en wilde honden te zullen aanschaffen, waar nooit iets van gekomen is, en de Leeuw niet meer in het huis te zullen laten slapen. In verband hiermee kreeg hij op de binnen- | |
| |
plaats een eigen hok, met een ketting. Maar daar was Hannibal praktisch nooit. Zonder te willen beweren, dat hij altijd in de salon vertoefde, - een der vele salons, de rode, de witte, de salon met het porselein, waar Zilia, verkleefd aan het balspel, niet mocht komen, - moet ik toch vaststellen, dat hij bij bezoek altijd werd binnengehaald, waarna het programma der grapjes plichtsgetrouw werd afgewerkt. Cattarina zei bijvoorbeeld: ‘Hannibal is een Goed Beest, hij is al een echte Venetiaan geworden: erg op zijn gemak gesteld; en al hebben wij hier niet veel achting voor Venetië, daarom behandelen we het nog niet slecht. Dat heeft het ons ook nooit gedaan,’ - en dan verliet Ottoboni met een rood hoofd het vertrek, en dan werd er weer een vreemdeling aangekondigd, en Zilia klom op Hannibals rug, gilletjes slakend, of er kwam iemand die de Leeuw wou kopen, of er kwamen kinderen, van wie de moedigste zijn hoofdje in de muil van de Leeuw mocht steken, en er werd een treffende gelijkenis geconstateerd met de Leeuw op een beroemde zolderschildering van Tiepolo: even menselijk, even geducht, alsof deze twee kenmerken elkaar voor deze ene keer niet buitensloten, en geen mens - want zij waren
menselijk als mensen - zinspeelde erop, dat Hannibal hoe langer hoe ouder en zwakker en witter werd, en Negro nu ook al werk verschafte met dun braaksel van al die zure melk. Er was trouwens ook een tweede neger, in een wilde nacht gestrikt door Cattarina, een pikzwarte Hercules, die nog nooit een leeuw had gezien, en in wie men een van haar minnaars vermoedde, en die, anders dan de eerbiedige Negro, wel eens met Hannibal de spot dreef, alleen met woorden: ‘Gevaarlijk Beest, hè, zetje spierballen eens op, kán je niet, hè.’ Nadat deze neger op Cattarina's slaapkamer was aangetroffen, grommend en kopjes gevend en zo goed als naakt, werd hij door Ottoboni min of meer eigenhandigen onder groot rumoer verwijderd.
Dit was de tweede openlijke woedeaanval die Ottoboni zich naar aanleiding van Hannibal veroorloofde; de eerste had plaats gehad op de eenendertigste mei van dat jaar, tijdens de processie naar aanleiding van de eenjarige herdenking van de benoeming
| |
| |
van de nieuwe doge (letterlijk alleswas in Venetië voorwendsel tot het vieren van feesten). Hannibal had zich toen, geflankeerd door Negro en de aap, op het balkon mogen vertonen, en was toegejuicht uit de weelderig uitgedoste gondels, die onder snarenspel voorbijvoeren. Ottoboni had als een kadedrager opgespeeld, gezworen, dat hij van nu af aan geen bezoek aan of voor Hannibal meer zou dulden, en de volgende dag een bediende in de livrei van het Spaanse gezantschap voor de deur neergezet, die alle gasten afschrikte (een gebruikelijke truc in Venetië: men dacht dan, dat de gezant op bezoek was, en ter wille van het bewaren van staatsgeheimen mochten patriciërs niet met gezanten omgaan; dat de Spaanse gezant verondersteld werd bij de Ottoboni's binnen te zijn, was natuurlijk een inconsequentie). Maar Ottoboni had het ook niet gemakkelijk. Niet alleen dat op de Rialto de kooplieden hem in het ootje namen, met toespelingen op de mannelijke krachten van de Leeuw, hij werd op straat ook door iedereen aangeklampt: brutale of overdreven vragers, die bijvoorbeeld Hannibal te leen vroegen voor een momaria (maskerspel) over Hercules en de Nemeïsche Leeuw, en wie hij niet durfde vertellen, dat wat hem betrof Hannibal in het Canal Grande verzopen kon worden. Of de Leeuw nooit brulde? Of dat niet hinderlijk was? Of Ottoboni's dochter Zilia, die nog niet alleen op straat mocht, dit desalniettemin niet deed in begeleiding van de Leeuw? Mijn dochter weet wel beter, signore. Is het waar, dat uw geëerde gemalin, de Illustrissima Signora, op de sofa heeft gezeten in omarming met de Leeuw? Hierop volgde geen antwoord, maar Ottoboni zou door deze onbeschaamde vraag een paar jaar korter hebben te leven. Aangezien het hem bekend was, dat Cattarina die dingen inderdaad deed, - en niet alleen met Hannibal, - hield hij zich zoveel mogelijk op een afstand, wanneer men zich in de familiekring met het Dier vermaakte, en werd gaandeweg een
vreemdeling in zijn eigen huis.
Toch deed hij nog moeite zich te verzetten, toen de Leeuw geschilderd moest worden. Hij bereikte niets anders dan dat hij er zelf niet op hoefde, en dat niemand bovenop de Leeuw zou gaan
| |
| |
zitten of zijn of haar hoofd in de muil zou steken. En het kostte hem duizenden, met als enige tegemoetkoming van de kant van Cattarina een passabele nacht, door haar ontijdig onderbroken door een onweerstaanbare slaperigheid, die zij voorwendde om een rendez-vous tegen het ochtendgloren na te kunnen komen. De keuze van de schilder had enig hoofdbreken gekost. Cattarina had Pietro Longhi willen hebben, waar Ugolino zich tegen verzet had op grond van Longhi's roep van zonderling: iemand die op glas probeerde te schilderen en zijn eigen zolderschildering in de zaal van de Grote Raad niet als zijn beste prestatie beschouwde. Longhi hakte zelf de knoop door, want hij werd ziek, en wees de tien jaar jongere Francesco Guardi aan, die toen, even vorstelijk beloond, - deze schilders wierpen elkaar de bal toe als ware gauwdieven, - met een gezicht als een oorwurm in het palazzo verscheen, en na Hannibals vormen bekritiseerd te hebben een zeer middelmatig doek afleverde, waarvan de verveling afdroop en de perspectivische fouten niet minder dan schandaleus waren. Toch bewonderde men het schilderij: het had te veel geld gekost. ‘De Leeuw in de Salon.’ Mijn lezers kennen het reeds, en aan het verzwegen oordeel dezer half opgelichte patriciërsfamilie heb ik niets toe te voegen. Ottoboni verkortte wederom zijn leven met een paar jaar, de neger Negro werd door hem verwijderd, omdat hij brutaal was geweest (‘u moet eens een ochtendritje op hem gaan maken op de Piazza, zal u goed doen’), en zijn boosheid steeg tot laaiende woede, toen kort daarop een nieuw voorval de capaciteiten bewees van de Leeuw om hem in politieke moeilijkheden te brengen.
Weinig gesteld op een fatsoenlijk voortvegeterend leven, waar het laatste half jaar het bestaan der Ottoboni's ondanks alles het meest van had weggehad, - een familie met een Leeuw! - haalde Ugolino een paar streken uit, die Bertuccio hem had afgeraden, zonder zijn medewerking te weigeren. Volgens de afspraak met de politie had Hannibal tot nog toe het huis niet verlaten. Nu evenwel besloot Ugolino anders, nam het Dier eerst mee, aan een simpel koord, naar een balletvoorstelling in het volkstheater San
| |
| |
Casan, om vervolgens, nadat het daar weinig de aandacht had getrokken, tenzij van enkele Barnabotti (berooide patriciërs), die in luid gejuich waren uitgebarsten om even later Hannibal op rotte eieren te onthalen, die de dansers op het toneel dus werden bespaard, het Dier in een grote kist te laten verpakken, de kist naar de zaal van de Grote Raad te laten brengen, en aldaar Hannibal eenvoudig te laten lopen. Lang duurde dit niet: Hannibal wilde naar de gangen, waar juist een ongewoon grote hoeveelheid urine doorheenstroomde(mensenurine), waarvoor hij, mogelijkerwijs door een verwarring met zure melk, een onverwachte voorkeur aan den dag legde; zaalwachters stormden toe; de opschudding was enorm; kreten van schrik wedijverden met het gelach; en het geroep ‘De Leeuw van Ottoboni’ was niet van de lucht. Ugolino, zonder enig recht de zaal te mogen betreden, verdedigde zich door te zeggen, dat het Paradijs van Tintoretto, een muurschildering in deze zaal, best een Wild Dier kon gebruiken. De Procurator bij de Loggetta van de Campanile van de San Marco vertoonde zich met een verstoord gezicht in de ingang; en het eindigde ermee, dat Ugolino en Bertuccio in hechtenis werden genomen, waarna de bedienden Hannibal opnieuw verpakten en wegdroegen. Ottoboni was afwezig. Maar hij kreeg zo grondig de schuld van het incident, dat hij van geluk mocht spreken, dat zeer kort daarop de vakantie begon, iets waar Ugolino trouwens op gerekend had. In die maanden, wanneer de Venetianen op hun buitenverblijven de warmte ontvloden, lag het gerechtelijk apparaat zo goed als stil. Het schandaal werd hem door de vooruitstrevende partij hoog aangerekend, en het kostte hem evenveel moeite zijn naam van blaam te zuiveren als zijn twee zoons uit de gevangenis te krijgen. Het eerste dat hij tegen Ugolino zei was: ‘Die daar boven zullen je wel klein krijgen, vrindje,’ welke toespeling op de Inquisitie Bertuccio in tranen deed uitbarsten, zonder de
aanstichter te doen verbleken. Ugolino rekende op de vakantie. Gelukkig vond Cattarina, druk bezig met de voorbereidingen tot de landelijke maanden, nog tijd om Ottoboni tot kalmte te brengen. Water en brood voor Ugolino, zonder vrijheids- | |
| |
beroving, dat was alles wat de jongeman bij zich thuis te verduren kreeg, want dat had Ottoboni aan de politie beloofd, die voor het door Ugolino zelf verbreide praatje van een ‘weddenschap onder studenten’ gezwicht was, zonder nieuwe voorwaarden betreffende Hannibal te stellen.
De Leeuw ging nu een mooie tijd tegemoet. Met een keur van kostbare zomergewaden, sieraden, kunstwerken (waaronder ‘De Leeuw in de Salon’), haar getemde man, een nieuwe neger, die Negro's collega in amoureuze krachten nog overtrof, de huisaap, alle cicisbeï, Zilia en de hunkerende en van hoog mals gras dromende Bertuccio, leidde zij haar Leeuw naar de Brenta, waar de marmeren goden glimlachen en de herders de beest spelen. Na drie dagen verscheen Ugolino. Hij gedroeg zich eerder onbeschaamd dan berouwvol, maar zorgde er de eerste tijd wél voor in de nabijheid van zijn moeder te blijven. Voor zover te verenigen met de neger en diens talrijke opvolgers, wier aanwezigheid Bertuccio het bloed onder de nagels vandaanperste. De cicisbeï wandelden in het gras en bedachten kwinkslagen. Hannibal sliep veel.
|
|