zijn gemak, naar het scheen. Ik voelde mij misselijk, en zwak in de benen, ik was blij dat ik zat. De nawerking van de bedwelmende drank kan aan dit alles niet vreemd zijn geweest. Ik had zoiets nooit eerder gehad, zelfs niet toen Orseïs stierf.
‘Het is warm,’ zei ik, en verbaasde mij over de doffe klank van mijn stem.
‘Het is goed, Plexippos,’ zei hij aarzelend, ‘dat wij hier geheel alleen zijn. Toen u dat zei, zoëven, dacht ik, dat u mij naar de keel zou vliegen.’
‘Wat heb ik dan gezegd?’ vroeg ik verbaasd.
‘Weet u dat niet meer? U zei: zeg dat nog eens. Als het nodig is, wil ik dat ook wel doen... Maar het is vreemd, dat u dit dadelijk vergeten bent. Ik vergeet nooit iets.’
‘Dat heb ik gemerkt,’ zei ik, en toen begon ik mij met alle geweld terug te tasten naar mijn spel, mijn smekende houding, mijn overdreven angst voor Temesa, en als het kon de droeve hanglip van de beledigde vader. Ik bevochtigde mijn tong, en smeekte de goden mij bij te staan. Ik zuchtte een paar maal. Ik geloof zelfs, dat ik toen al wist, dat het nuttig zou kunnen zijn hem een trillende hand te tonen, of iets te zeggen over mijn benen. Een deerniswekkende grijsaard met rood haar: zo moest dat zijn. Ik zorgde er wel voor niet te overdrijven.
‘Wat heeft u op die monsterlijke gedachte gebracht?’
‘Wou u dat ook nog weten? Nu dan, ik had het altijd al vreemd gevonden, dat de dochters van de priesters gespaard werden, weet u nog wel? En dan een priester als u. Ik vind het alleen maar rechtvaardig, dat u het nu zelf ondervindt. Overigens is het er mij alleen maar om te doen uw dochter te verkrachten, - mag ik het nog eens zeggen? - niet om haar te wurgen.’
‘Maar u vergeet de dochter zelf,’ wierp ik tegen, ‘zij heeft toch haar eigen wil?’
‘Meisjes?’ - Op zijn gezicht lag iets van lacherige verbazing, en ik begreep, dat hij nooit verwacht had, dat ik in ernst op zijn voorstel in zou gaan. - ‘Als vader kunt u haar toch dwingen? Niemand hoeft het te weten. Ik zal ervoor zorgen, dat ze niet zwanger wordt.’
‘Maar wie waarborgt mij, dat u na afloop niet tóch een aanklacht indient?’
‘Dat wil ik wel zweren,’ zei hij, ‘bovendien zou u mij dan kun-