Xenokles, thans weer in zijn huisgezin opgenomen, waar hij tot het andere uiterste was vervallen van een luidruchtige vrolijkheid, waar de bewakers schande van spraken. De meer ontwikkelden begrepen het wel: Xenokles was zijn stuur kwijt, en zou bij een verkeerde afloop waarschijnlijk tot razernij vervallen. Mijn verzet tegen de uitspraak van de Pythia schijnt hij niet hoog te hebben opgenomen, maar ik zag hem niet meer.
Over Euthymos' bezoek lekte weinig uit. Tot Pherenike had hij enkele woorden kunnen richten in het bijzijn van haar ouders, en van een oudere broer, een wat doldriftige jongeman, die bijzonderheden over Olympia had willen weten. Toen Euthymos deze ongepaste vragen onbeantwoord liet, liep hij kwaad het huis uit. Ik had nooit geweten, dat deze familie zo onbeheerst was. Xenokles bood hem een som van drie talenten aan, zo hij Pherenike het leven redde, en dertig talenten wanneer Polites nooit meer terugkwam (zoveel bezat Xenokles niet eens); terwijl de moeder, zich meer aan de algemene overlevering houdend, over Pherenike's huishoudelijke deugden uitweidde, als tegenover een aanstaande schoonzoon. Ik wil niet ontkennen, dat op deze berichten mij een gevoel van ijverzucht bekroop, niet alleen omdat ik Euthymos haatte en van Pherenike had gehouden, maar ook omdat men míj stellig geen drie talenten zou hebben aangeboden, en evenmin haar hand. Ik had er wel eens over gedacht een derde vrouw te nemen, een zeer jeugdige, die mij naar de ogen zou moeten zien. Pherenike in geen geval, juist omdat ik vroeger verliefd op haar geweest was: een afgesloten episode. Maar ik zou terdege met Mekionike rekening moeten houden. Verdiepte ik mij hierin, dan bleken eigenlijk alle leeftijden ongeschikt te zijn, behalve de leeftijd nauwkeurig in het midden tussen het gevaar van bemoederen en het gevaar van twee vechtende meisjes onder elkaar. Ik kwam dan bijvoorbeeld op negentien en een half jaar. Hoe eigenaardig, dat was precies de leeftijd van Orseïs, toen zij stierf.
Van Euthymos' terughoudend, ja schuw gedrag van vroeger was, nu hij door de Pythia als held was aangesteld, zo goed als niets meer over. De grenzen van de goede smaak mocht hij in acht blijven nemen, tegen inlichtingen, toejuichingen, bemoedigende handdrukken, korte wandelingen met een bende jongens in de pas achter hem aan, had hij al evenmin bezwaar als tegen