| |
| |
| |
Derde boek
| |
| |
1
Zo waren dan de boden teruggekeerd, die buiten mijn medeweten naar Delphi waren gestuurd, en het is te begrijpen, dat in het eerst mijn gedachten, in plaats van naar de uitspraak, naar degenen gingen, die haar hadden uitgelokt. Praxidamas was hierin openhartig genoeg, maar hij haalde de schouders op, toen ik hem naar zijn medeplichtigen vroeg, - het woord lijkt niet geheel juist, maar zo voelde ik het toch. De beide oud-raadsleden waren niet aanwezig, aangezien Theagenes niemand in zijn kamer had toegelaten dan de naaste belanghebbenden: Praxidamas, ikzelf, de plaatsvervangende archont, van oudsher belast met Politeszaken, maar die altijd alles aan Theagenes had overgelaten, de beide boden, frisse jongelieden, bewegelijk, ijverig, alles aanpakkend, zoals men ze zoveel in koopsteden aantreft, - en dan waren wij nog een der Apollopriesters te wachten, die zich overigens niet heeft laten zien, terwijl het plan om ook Xenokles erbij te halen geen doorgang vond, omdat men het weer vergat. En Euthymos, die was er ook bij.
Hij zat wat achteraf, in een soort kwaadaardige ontevredenheid, de handen plat op de knieën, het opdrogend haar stijf kroezend, de kaak naar voren. Er werd nog steeds over hem beschikt, dat beviel hem niet. Ook op de agora, hoorde ik later, had men niet veel aandacht aan hem geschonken; het bericht was eerst misvormd overgebracht, en had niets anders doen vermoeden dan een eenvoudig staken van de Politesdienst.
Hoewel ik Theagenes niet verdacht, achtte ik hem zo volledig in staat tot het beramen van listen en lagen, waarbij de een zich achter de ander kon verschuilen, dat het mij niet verbaasde hem als een der aanstichters te horen noemen, - veel later, toen het er
| |
| |
niet meer op aankwam. Euthymos heeft het geheim goed bewaard; wie het mij vertelde was Periphas, die door zijn vader in vertrouwen was genomen, vermoedelijk in de verwachting, dat hij dit vertrouwen tegenover mij zou schenden. Theagenes kon iemand wel bedriegen, maar niet jaren achtereen, en hij behoorde tot de mensen, die zelfs door een bedekte bekentenis een fout ongedaan menen te kunnen maken. Ik kon niet boos op hem zijn. Had ik hier al neiging toe, ik hoefde mij de lachrimpeltjes maar voor de geest te halen van die ochtend toen wij bij hem zaten, rimpeltjes waarmee hij het oproer der aanzienlijken aan de betrekkelijkheid der dingen prijsgaf. En toch had men met gebalde vuisten voor hem gestaan, en hem zelfs met de dood bedreigd. Na afloop van zoiets te lachen is op zichzelf geen verdienste; maar de rimpeltjes stonden hem zo aardig, en gaven ieder die naar hem keek het gevoel, dat het met Temesa nu weer bergopwaarts ging.
Intussen deden deze speelse groefjes of de olijke manier waarop hij langs zijn neus keek bij het proeven van de nieuwste orakeltaal, geenszins afbreuk aan de ernst, waarmee hij onze kleine vergadering leidde. Praxidamas liet zich al spoedig op de achtergrond dringen, en nam aan de beraadslagingen nauwelijks nog deel. Overeenkomstig zijn ambt was hij het, die de woorden van de Pythia had moeten uitleggen; maar ik betwijfel, of hij zoiets eerder had gedaan; en het moet ook worden erkend, dat Delphi's raadsels ons Grieken zo vertrouwd zijn, dat iedereen er wel iets verstandigs over kan vertellen, zozeer zelfs, dat het orakel zich ten slotte niet zelden gesplitst blijkt te hebben in tien orakels. Dit is geen spotternij: meestal is het inderdaad zo, dat voor iedere oplossing iets te zeggen valt, en dat men ze alleen daarom niet allemaal in toepassing kan brengen, omdat, anders dan de goden, de mens niet overal tegelijk kan zijn. Aan de mededelingen van de twee reizigers hadden wij niets. Zij leken teleurgesteld, omdat zij de Pythia niet te zien hadden gekregen. De profeet, die hun de tekst overhandigde, hadden zij aanvankelijk voor een oude tempelbediende gehouden, zoal niet voor een der gidsen, waarvan het in de orakelstad wemelt. Bovendien had deze priester gezinspeeld op giften van rijke handelssteden aan vreemde kusten, en dit was de jongelieden te ver gegaan.
Nadat Theagenes het stuk papyros met de gestempelde drie- | |
| |
voet nog eens goed had bekeken, reikte hij het aan mij over. Ik wilde het doorgeven aan de plaatsvervangende archont, maar Theagenes hield mij tegen:
‘Lees het eerst, goede vriend. En zeg meteen je mening, want die van Praxidamas en mij is misschien meer Temesisch dan Delphisch. Jij bent priester. Als de Apollo-tempel nog iemand stuurt, kunnen jullie je krachten meten.’
Praxidamas glimlachte om deze onbeschaamdheid. - ‘Ik heb de rang van priester, maar in Delphi kan ik het Delphische afgeleerd hebben.’
‘Zo was het niet bedoeld,’ zei Theagenes, ‘maar Plexippos is ten slotte een Temesiër.’
De tekst luidde als volgt:
‘Euthymos, zoon van Atykles, uit het krijgshaftige Lokroi Epizephyrioi, wordt, zo hij is wat hij meent te zijn, door het zeer waarheidlievend orakel toegestaan zich in een eerlijk tweegevecht te meten met iedere held, die in het voorspoedige en koperrijke Temesa zijn pad kruist, mits de tegenstander vindt wat hij verwacht. Het offer aan de Heros Polites moet voortgang hebben.’
Ik las deze woorden enkele malen over, en dacht na. De duisterheid ervan was niets nieuws, leek mij op het eerste gezicht zelfs vrij gematigd; maar ik zocht vooral naar dubbelzinnigheden, die mij nog een kans zouden geven. Na het korte gesprek met Periphas had ik niet anders kunnen denken dan dat Euthymos toestemming had gekregen, en ik had mij reeds geschikt. Nu bleek dit allerminst het geval te zijn. Ik besloot te vechten. Toegeven kon ik altijd later nog. Het kan zijn, dat de kaakslag van de oude Myron mij weerbarstig had gemaakt; ik voelde dit niet als een schande, maar wel als een aansporing om vol te houden.
‘Ik heb genoeg gezien,’ zei ik, het stuk papyros aan de waarnemende archont overreikend, ‘laat Euthymos het eveneens lezen, en laten zij de woorden uit het hoofd leren, dan hoeven we niet telkens de tekst te raadplegen.’
Toen zij klaar waren, vervolgde ik:
‘Ik begin met het woord held. Zoals gij weet, zijn hier twee betekenissen aan te verbinden. Een held is iedereen die dapper vecht; de Grieken gedragen zich als helden tegenover de Perzen, en de Perzen, naar ik aanneem, tegenover de Grieken. Maar een
| |
| |
Pers kan geen Heros worden: dat is de andere betekenis. Een Heros is een held na zijn dood, aan wie goddelijke of daarmee gelijkstaande eer wordt bewezen, offers worden gebracht, en zo meer; hij heeft veelal een god als vader, of op zijn minst mag men dit vermoeden. Wat is hier nu bedoeld? Wanneer Euthymos - wiens overwinning in Olympia niet aangeroerd wordt, dat valt mij ineens op - wanneer Euthymos iedere held in Temesa mag bestrijden, kan daartoe ook de Held van Temesa worden gerekend?’
De plaatsvervangende archont schraapte zich de keel. Hij was een gemoedelijk man, met meer belangstelling voor het orakel dan lust om het te ontleden. - ‘Dit lijkt een nieuw raadsel, Plexippos. Zeg liever Polites, dat is duidelijker. Anders krijgen we telkens held, held, held.’
‘Zover is het nog niet,’ zei ik scherp, ‘uitspraken van de Pythia zijn geen voorwendsels om zich ongepast te gedragen. Vervolgens de zinsnede: zo hij is wat hij meent te zijn. Wat betekent dit? Welke meningen heeft Euthymos over zichzelf? Dat hij een goed vuistvechter is, een beroemd vuistvechter, dat hij levenslustig is, dat hij in staat is een grote handelsstad maandenlang bezig te houden, - neen, dat is het niet. Er kan hier, dunkt mij, alleen bedoeld zijn: zo hij de held is die hij meent te zijn, held in de eerste betekenis. Maar hoe weten wij, dat hij een held is? Hij zegt het zelf, maar waar zijn de bewijzen? Het bewijs zou hij alleen kunnen leveren, zo hij de taak ten uitvoer bracht, voor de toestemming waartoe heldhaftigheid als voorwaarde is gesteld. Dat is onlogisch. Men kan onmogelijk zeggen: laten wij hem tot held uitroepen, opdat hij kan tonen dat hij een held is.’
‘Dat herinnert mij aan Lampriskos,’ viel Theagenes in, ‘die houdt er ook van iets te beredeneren wat niet kan, omdat eerst nog bewezen moet worden dat het kan... het kan ook anders zijn, maar het lijkt er in ieder geval veel op. Maar mijn goede Plexippos...’
‘Met redeneren komen wij niet verder,’ zei Euthymos stuurs, maar ik kreeg de indruk, dat hij daarbij de anderen evenzeer op het oog had als mij, ‘ik ben heldhaftig genoeg, en ik wil dit bewijzen. Ze hebben mij gezegd, dat het orakel mij aanwijst. Waartoe al die woorden...’
‘Het orakel bestaat zelf uit woorden,’ zei ik tegen Theagenes,
| |
| |
‘Praxidamas kan getuigen, dat dit de manier is om een orakel te doorgronden.’
‘Ongeveer,’ zei Praxidamas met een kwijnend handgebaar.
‘Wij weten niet, of Euthymos moedig genoeg is om van de Held van Temesa ook maar de aanblik te kunnen verdragen. Had het orakel geluid: zo hij is wat hij meent te zijn, zal hij de overwinning behalen, dan had ik mij erbij neergelegd. Dan was het een voorspelling geweest, zij het ook een ietwat onnozele voorspelling. Maar het is een voorwaarde. Is hij niet moedig genoeg, dan mogen wij geen toestemming geven. Nu, voor mijzelf ben ik ervan overtuigd, dat hij niet moedig genoeg is.’
‘Waarom?’ vroeg Euthymos.
‘Dat zal ik u zeggen,’ zei ik, terwijl ik mij met een ruk naar hem toedraaide, daar waar hij ineengedoken naar mij zat te loeren, de mond openhangend, de kaak naar voren, ‘iemand kan alleen dan moedig genoeg zijn, indien hij bij de voorbereiding tot zijn hoge taak ernst en waardigheid betracht.’
‘Doe ik dat niet?’
‘Neen. U slaat de boel kort en klein in havenkroegen, en u verleidt meisjes, die, waren ze zeven of acht jaar jonger geweest, u dubbel heilig hadden moeten zijn.’
‘Dit gaat iets te ver, Plexippos,’ viel Theagenes in, terwijl zijn ogen heen en weer schoten van de een naar de ander. Daarna verscheen een hoffelijke glimlach op zijn gezicht, en met een sierlijk redenaarsgebaar vervolgde hij: ‘Misschien kunnen de beide boden, die ons zulke onschatbare diensten hebben bewezen, alvast een klein deel van hun beloning in ontvangst gaan nemen in de eetzaal, waar zij uit mijn naam om een hartig maal mogen verzoeken, met wijn.’ - De twee jongelieden verlieten met een buiging het vertrek. - ‘Iemand hoeft nog niet laf te zijn, wanneer hij de vrouwen achternaloopt, of erin toestemt, dat de vrouwen hém achternalopen. Keer tot ons onderwerp terug, Plexippos. Maar maak het niet te lang meer. Wanneer ze buiten merken, dat we het orakel het omgekeerde laten betekenen van wat er staat, dan komen ze hier weer opschudding verwekken.’
‘Ik kan het zo kort maken als u wilt. Uit niets is een toestemming op te maken. Euthymos voldoet niet aan de voorwaarde, en de held, die zijn pad moet kruisen, is niet de Held van Temesa. De Pythia spreekt van: iedere held. Daarin ligt opgesloten, dat
| |
| |
we er meer dan éen zouden hebben. Maar in dit opzicht zijn wij minder bevoorrecht dan Kroton of Lokroi. Wat daar nog op volgt is mij duister, maar er staat in ieder geval, dat het offer aan de Heros voortgang moet hebben, en dat is voor mij voldoende. Dit orakel behelst een afwijzing. Zoals men had kunnen verwachten.’
‘Waartoe dan al die omhaal?’ vroeg de plaatsvervangende archont.
‘Dat zijn mijn zaken niet. Het zou kunnen zijn, dat Phoibos Apolloon ons voor verstandiger aanziet dan sommigen van ons zich hier tonen.’
‘U zondert mij uit, hoop ik,’ zei Praxidamas, ‘ik heb namelijk in het geheel geen verstand, en kan dus ook niets tonen. Maar ik geloof wel, dat het een toestemming is. Het is de toon van een toestemming. De Pythia heeft zich omslachtig uitgedrukt, omdat rekening moest worden gehouden met een mislukking bij voorbaat. Euthymos kon Temesa allang weer verlaten hebben. In zo'n geval houdt de Pythia een slag om de arm.’
‘Die andere woorden,’ zei Theagenes, ‘zijn voor mij niet zo duister. Mag ik de papyros even hebben?’ - Hij bracht het document dicht bij de ogen. - ‘Ja, ik zie het. Die laatste twee zinnen betekenen hetzelfde, daar is geen spitsvondigheid voor nodig. Luister maar. Mits de tegenstander vindt wat hij verwacht...’
‘Dat is éen tegenstander,’ zei de plaatsvervangende archont tegen mij, ‘dat ontkracht meteen uw bezwaar.’
‘...dat betekent: dat de Held in het heroön alles vinden moet zoals hij het gewend is, dus ook het meisje dat voor hem klaar ligt. Het offer moet voortgang hebben, en dat staat dan nog eens in de laatste zin, ter verduidelijking. Dat betekent níet: het offer moet voltrokken worden, het slaat alleen op de voorbereiding tot het offer, - tenminste wanneer Euthymos erin slaagt zijn voornemen... Maar luister nu eens. Plexippos, laten we nu toch verstandig zijn, en wees jij het ook. Wanneer je er werkelijk van overtuigd bent, dat Euthymos niet tegen de Held is opgewassen, waarom verzet je je dan nog? Toch niet uit medelijden met onze jonge vuistvechter?’
Er werd gelachen. Ik zei:
‘Omdat het een ontheiliging is.’
‘Was het dat, dan had de Pythia zich meer onomwonden uitgedruk. Zij acht het zo weinig een ontheiliging, dat zij niet eens zoenoffers aanbeveelt.’
| |
| |
‘Dat heeft zij nagelaten, omdat er niets gebeuren zal dat offers zou rechtvaardigen. Omdat het een weigering is.’
Theagenes schudde het hoofd. - ‘Het is geen weigering, Plexippos, dat weet je heel goed. Ik geef toe, dat dit orakel verschillend kan worden uitgelegd, maar voor ons is voldoende, dat het óok kan worden uitgelegd als een toestemming. Knopen zijn er om doorgehakt te worden. Woonden we in de buurt van Delphi, dan zouden we een nieuw orakel kunnen vragen. Dat is onmogelijk. Is dit niet de gebruikelijke opvatting, Praxidamas?’
‘Ongetwijfeld,’ knikte Praxidamas.
De waarnemende archont boog zich naar voren:
‘Ik kan begrijpen, dat Plexippos ertegen opziet om het offer en al het andere te moeten voorbereiden alleen om slapende getuige te zijn van een gevecht tussen twee helden. Daarmee wil niet gezegd zijn, dat híj bang voor de Held is...’
Weer werd er gelachen. Euthymos zweeg. Ik was niet van plan mijn tegenstand nog lang te rekken. Theagenes had gelijk: het orakel behelsde een toestemming. Op grond van de eerste helft had ik misschien nog kans gehad hen te overstemmen, maar de laatste woorden betekenden ongetwijfeld wat hij erin gelezen had.
|
|