Krokinas beweerde, ook meisjes op straat aanrandde, is door niets bewezen; wel is hij een keer uit een hut bij de moerassen geworpen, waar hij een getrouwde vrouw had gevolgd op klaarlichte dag. Daar woonde een visser, die zijn man stond, en hem met het mes in de vuist beschaamd deed afdeinzen. Een andermaal had de man met het strottehoofd Euthymos een meisje gebracht, dat een verklede jongen bleek te zijn, die toen door de aanwezigen werd afgeranseld. Er waren nog meer verhalen. Alle weldenkenden in Temesa hadden zich allang van hem afgekeerd. En waarom greep Theagenes niet in? Ik, arme onwetende, begreep dat maar niet. Al dat peinzen, al dat raden, heb ik Theagenes later veel meer kwalijk genomen dan zijn bedrog als zodanig. Trouwens, was de visser een aanzienlijk koopman geweest, of het meisje met het latere kind de dochter van een priester, dan had hij er zich niet zo gemakkelijk van af kunnen maken.
Hoezeer ik hem als mens en held en minnaar opgegeven had, toch dacht ik veel over Euthymos na, met iets van die verre, koele genegenheid, die het bespiegelen schenkt. Het had weinig zin hierover met anderen van gedachten te wisselen, met Lampriskos bijvoorbeeld, die de mond vol had van de verandering in alle dingen, en de daling en de stijging, maar die het vermoedelijk toch wel te ver gegaan zou zijn, zo ik Euthymos had voorgesteld als de veranderde Polites, en Polites in zijn afdaling als Euthymos in zijn zeer geringe stijging. Maar dat hier een geheimzinnig verband bestond, leed voor mij geen twijfel. Het zou overdreven zijn te zeggen, dat men gelijk wordt aan wat men bestrijdt; geen Griek is ooit een Pers geworden, geen rechter een dief, en door de wolken te verdrijven wordt Helios nog niet tot de god van de regen. Maar iets ervan is waar; en vooral is het waar, daar waar het bestrijden maar half is en niet tot het einde gaat der algehele vernietiging. Een vijand wordt vernietigd, zijn ledematen verstrooid, zijn bloed gespild, waarom? Omdat hij anders ons bloed, ons lichaam, zou kunnen besmetten met zichzelf. Door Polites uit te dagen, zij het maar in gedachten, had Euthymos zich onvermijdelijk blootgesteld aan de tegenkracht, die een tweede Polites van hem maakte, een vrij goed gelijkende nabootsing, die meisjes bevlekte en hutten binnendrong in Temesa. Dit was geen wraak van Polites, voor wie Euthymos veel te onbeduidend was, het was de noodzakelijke vervulling van een