| |
| |
| |
19
In de jaren die volgden stond deze dienst wel eens vaker tussen Xenokles en mij, al was dat onderwerp tevens de hechtste mortel van onze vriendschap. In geheel andere verhoudingen, en natuurlijk zonder enige beloning, was hij voor mij in de raad wat Krokinas was onder het ‘volk’, en het spreekt vanzelf, dat ik naar de onthullingen van de eerste opmerkzamer luisterde dan naar die van de tweede. Verstand had Xenokles niet veel, wel een goed geheugen voor redevoeringen, zodat ik hem wel eens mijn Hermes noemde. Hij was mij toegedaan als weinigen, misschien omdat ik zijn houding zo goed begreep, en hem in verband met Pherenike niet eens graag als voorstander van de Politesdienst had gezien. Zonder dit zou hij ook nooit bij de middenpartij terechtgekomen zijn, want een nieuwlichter was hij niet in het minst. Dergelijke gevallen, van vaders die ter wille van hun opgroeiende dochters het voor en tegen van de zaak gingen overwegen, waren bij ons zeldzaam; gewoonlijk werden zij óf verbitterde tegenstanders, óf voorstanders om de schijn op te houden; en het pleit voor Xenokles' goedmoedigheid, dat hij een tussenweg volgde. In elk geval was hij als bron van inlichtingen van onschatbare waarde. Theagenes, met wie mijn betrekkingen allerhartelijkst waren gebleven, evenals met Periphas, die geheel in de lasten van zijn nieuw huisgezin opging, zou hiervoor veel minder geschikt zijn geweest, zowel door tijdgebrek als door zijn gewoonte om niet de meningen van anderen weer te geven, maar zijn mening over die meningen.
Grof genomen mag ik stellen, dat de schermutselingen in de raad begonnen waren na het bericht van de slag bij Marathoon, dus nog voor de dood van Anaxibia. Dit verband moet de oninge- | |
| |
wijde duister voorkomen, en voor de ingewijden, die hun verstand gebruikten, was het een verband, waarbij het paste de schouders op te halen. De betekenis van de overwinning der dappere Atheners wil ik evenmin verkleinen als mijn oprechte vreugde erover loochenen; maar ervan te verwachten, dat over Delphi nu de ware Helleense geest vaardig zou worden, was wel iets te weinig rekening gehouden met een grotendeels nog ongebroken Perzische macht en de waanzinnige eerzucht van de gek Darius. En zelfs indien Delphi zijn karakterloos geweifel had afgelegd, zou het nog zeer de vraag zijn geweest, of de eredienst in het verre Temesa bovenaan was komen te staan op de lijst van wenselijke hervormingen, herroeping van oude orakels, en wat dies meer zij. Het was waar, dat bloedoffers er minder dan ooit in tel waren. Maar dit was niet voldoende. Wat gaf het verbieden van de Politesdienst voor staatkundig voordeel? Geen enkel, en sinds de Perzische overheersing waren de Delphische priesters zéer staatkundig gaan denken. Kort en goed, de voorname Temesiërs, die in het diepste geheim, zonder medeweten zelfs van de Delphische exegeet bij ons, een zekere Praxidamas, een veel te jong en daarbij onbekwaam man, naar de orakelstad waren gezonden, keerden niet alleen onverrichter zake terug, maar ook vol droefenis over de Perzenlikkerij daar ter plaatse. Er werd hier weinig ruchtbaarheid aan gegeven, en het enige gevolg was, dat de raad nu loskwam, en met fraai klinkende woorden trachtte te vergoeden waarin de Pythia te kort geschoten was. Dat heeft zo zes jaar geduurd. Mocht de raad insluimeren, dan was er altijd wel weer een voorval in de stad, of nog liever van buiten de stad, om de tongen los te maken. Bij ons heeft een raadslid eens drie uur achtereen over Polites gesproken.
Waren deze vergaderingen openbaar geweest, ik was erheen gegaan. Men wil ook wel eens lachen, als ernstig man.
Van buiten de stad: ik denk nu zeer in het bijzonder aan het bezoek van Demokedes, de eerste Krotonse heerser die wij in Temesa te zien kregen, en die ook ik de hand heb mogen drukken, zelfs vóor de oudste Apollopriester. Dat had Anaxibia eens moeten zien! Maar hier school een adder onder het gras, want behalve om de nieuwe vertegenwoordiger, Lampriskos, aan ons te komen voorstellen, was Demokedes hier voornamelijk om de Politesdienst te benadelen, zodat zijn vroegtijdige handdruk al- | |
| |
leen maar waardering voor mijn persoon kan hebben uitgedrukt vermengd met afschuw van mijn staat. Overigens maakte hij op ons een zeer gunstige indruk. Oorspronkelijk was hij arts geweest, een leerling van de beroemde Alkmaion, die in Kroton mensen genas door dieren te openen en de ligging van hun organen te bestuderen, een nutteloos bedrijf, dat Demokedes er al vroeg toe gebracht moet hebben om naar Athene te gaan, en vervolgens naar Samos, waar de tyran Polykrates hem als zijn lijfarts aanstelde. Hij zat daar dicht bij de Perzen, - te dicht, want na allerlei dolzinnige avonturen, waarbij Polykrates werd gekruisigd, werd hij dagreizen ver dat onafzienbare rijk binnengesleept, om ten slotte lijfarts van de gek Darius te worden, die hem in ruil voor een genezen voetverstuiking en een genezen gezwel in de borst van de koningin, of een der koninginnen, het leven had geschonken. Daar bleef hij dertig jaar. Maar of hij heimwee kreeg, of dat hij het kruisigen, spietsen, in stukken hakken, langzaam wurgen, onder de drup zetten, van lieverlede als een al te krachtige mededinging van zijn geneeskunst ervoer: aan het eind van die dertig jaar, ook al wat ouder geworden, wilde hij naar Kroton terug, een voornemen dat hem gemakkelijk vergolden had kunnen worden met levend roosteren. Terloops teken ik hierbij aan, dat alleen reeds het meemaken van deze barbaarse verschrikkingen Demokedes weinig smaak in onze Politesdienst kan hebben gegeven. Hij oordeelde hierin verkeerd, maar
ik kan niet zeggen, dat ik hem niet begreep.
Over zijn terugkeer, de onnoemlijke listen die hij daarbij te baat nam, de hem begeleidende voorname Perzen, die hij bedroog en in Kroton op de agora liet afranselen, zijn verschillende lezingen in omloop, en aangezien zelfs de Krotonse kinderen er liedjes op zongen, meen ik mij van een nadere uiteenzetting ontslagen te mogen achten. Maar in hoofdzaak was het allemaal waar, en er is in Kroton nu nog een bewijs: een rijk versierd Perzisch gewaad, dat Demokedes iedere week door de tempeldienaar liet dragen, wanneer hij als prytaan in de Apollotempel offerde. Dit pleit althans voor zijn luimigheid, zoals het ambt, dat hij zich had laten opdringen, voor zijn gematigdheid, want, al was onze avonturier dan ook in feite alleenheerser, een prytaan is toch iets anders dan een tyran. Minder goed bevalt mij in hem, dat hij met een dochter van de athleet Milon trouwde, die weerzinwekkende oude
| |
| |
snoever, al jaren de verlepte bladeren tellend van zijn lauwerkransen. Maar ik heb het meisje, of de vrouw, nooit gezien, en wil gaarne op de goede smaak vertrouwen van iemand die tot in Perzië zijn ogen de kost had gegeven. De Perzen haatte hij als de pest! Van zijn invloed in Kroton getuigt, dat hij als enige bij ons in de buurt een schip stuurde, dat bij Salamis de overwinning heeft helpen bevechten. Wij behoefden ons waarlijk niet te schamen zulk een man als heerser welkom te heten. Hij zag er ook aardig uit: een gerimpeld mannetje met de pienterste ogen, erg slordig gekleed, en vlug in zijn bewegingen. Ik had in het heroön wel eens een gesprek met hem willen voeren.
Het liep op niets uit, voor het oog tenminste. Zijn beraadslagingen met de archont, een stug voorstander van de Politesdienst, en zijn redevoeringen in de raad, gevolgd door een ongedwongen gedachtenwisseling, deden hem kennen als een hoogst redelijk man, vol belangstelling voor al wat er in de wereld omging, menslievend, afkerig van bloedvergieten, maar alles eerder dan een doordrijver. Het merkwaardige was, dat hij nog de meeste last kreeg met de middenpartij, waarvan de kopstukken het nodig vonden hem met de voorgeschiedenis van onze Held in kennis te brengen. Dat vond Demokedes machtig belangwekkend; de Odyssee werd erbij gehaald, andere oude geschriften, men snuffelde en vergeleek, en toen eenmaal was vastgesteld, dat Polites inderdaad in Temesa gestenigd was, en hoe en waar en waarom, waren de zoenoffers allang afgezakt tot de rang van onbeduidend naspel. Demokedes begreep heel goed, dat juist de middenpartij, waarin de grote onafhankelijke kooplieden zaten, de cijnsbetalers en eeuwige beknibbelaars op Kroton's eisen, er niets voor voelde om zich iets te laten zeggen door de lijfarts van de Perzische koning, die toevallig prytaan was geworden. Xenokles vertelde mij, dat alles zich had opgelost in lachbuien. Demokedes droeg Lampriskos op, de onderhandelingen over Polites voort te zetten, en Lampriskos, een vroegere Pythagoreër, wist zich in zijn afgetrokken wijsgerigheid niet beter van deze taak te kwijten dan door zich opnieuw op de voorgeschiedenis van de Held te werpen, thans onder het gezichtspunt van de zielsverhuizing en de symbolische betekenis van de getallen van een tot tien.
Na het vertrek van deze beminnelijke man lag niets de raad zo
| |
| |
na aan het hart als om de geleden schade te herstellen door hetzelfde te doen als wat híj had willen doen: het voor en tegen overwegen van de zaak Polites, en daar zo mogelijk naar handelen. Wederom baas in eigen huis, verklaarde de invloedrijke middenpartij te willen luisteren naar iedereen die een bruikbaar voorstel deed. Er moest een oplossing worden gevonden die iedereen bevredigde, tot Kroton toe. De tijd schreed voort, men kon niet ten eeuwigen dage vreemdelingen het woord ‘meisjesmoordenaars’ in de mond geven. Trouw aan overgeleverd gebruik was niet hetzelfde als achterlijkheid. Was het niet zo, dat zelfs onder de vrienden van de Held getwijfeld werd aan Apolloon's ware mening? Wanneer Delphi zweeg of zich in raadselen hulde, waren er altijd nog de Apollopriesters. Hierbij werd Praxidamas, de Delphische exegeet, niet eens genoemd; hij zat op die vergadering onder de genodigden, en slikte de belediging met gemak. Hij was een sierlijke jongeman met reebruine ogen, die werkelijk van niets wist, en zich de tijd kortte met het afsteken van bezoekjes. Ook bij mij was hij geweest: een aangenaam prater, inderdaad over niets. Ik meen mij te herinneren, dat hij Polites met Herakles verwarde, en toen ik hem op de vergissing opmerkzaam maakte, zei hij, dat dat er toch eigenlijk niet op aankwam. Belangstelling had hij alleen voor beroemde athleten, van wie hij een lijst had aangelegd, waarop een overwinning in het boksen door een vuistje werd voorgesteld, in het diskos werpen door een rondje, in het worstelen door een kluwentje, en in de pentathlon door het cijfer vijf. Maar hij deed niets om athleten te zien te krijgen. De hardlopers en worstelaars in Kroton waren onbekenden voor hem, Milon beschouwde hij nog als een man in de kracht van zijn leven. Hij was namelijk ook buitensporig lui, hoewel hij op feestdagen natuurlijk wel onze spelen bezocht, en prijzen uitloofde bij het oefenen van onze uitverkorenen voor Olympia. Oorspronkelijk
kwam hij niet uit Delphi, waar men over zoveel betere krachten beschikt. Hij was een rijkeluiszoon uit Andros, over wie, in ruil voor een schathuis of iets dergelijks, Delphi zich had ontfermd, om hem ten slotte naar een uithoek als Temesa te sturen.
Dus had men in de hitte der beraadslagingen Polites naar de Apollopriesters toegespeeld. Dit waren schoolse en ceremoniële geesten, nauwgezet in hun werk, star in hun opvattingen, en tegenover nieuwe vraagstukken zo behoedzaam als een visser
| |
| |
met een zeeëgel. Voorstanders van de dienst, kon men zich hen verder alleen nog denken als tegenstanders, want zij waren ongeschikt voor welke middenpartij ook. Zij redeneerden nooit, hoorden voorstellen aan zonder zich de moeite te geven het hoofd te schudden, zaten ook geenszins te hunkeren naar een onverwacht licht uit Delphi, - kénden Delphi niet eens zo goed meer, hadden de beroemde orakelstad allang afgeschreven, en dit niet eens uit eigengereidheid, maar eenvoudig omdat Delphi te ver was, te onvoorstelbaar, te moeilijk denkbaar. Pelgrimstochten organiseerden zij al jaren niet meer: ieder moest maar op eigen gelegenheid gaan. Op grond van deze afzijdigheid had men hun het toezicht op de Politesdienst, een Delphische aangelegenheid tenslotte, gemakkelijk kunnen ontnemen; maar niemand die zich daartoe geroepen voelde, want wie zou men in hun plaats hebben gekregen om de zorgen op af te wentelen? Van nu af aan ging het gewoonlijk aldus. De voormannen van de middenpartij bedachten voorstellen, of lieten die bedenken door bespiegelend aangelegde geesten, Lampriskos bijvoorbeeld, - voorstellen min of meer in Apollinische geest, steeds gematigd, steeds gevend en nemend, en die de Apollopriestes in hun fraai beschilderde tempel dan de verstikkingsdood lieten sterven. Of Polites niet tevreden gesteld kon worden met een zinnebeeldig offer, een haarlok, of kostbare vrouwelijke tooi? De Apollopriesters zeiden niets. Of er niet een list kon worden beproefd: Temesa volgde het voorbeeld van het oude Temesa, en besloot weg te trekken, helemaal weg, het Silagebergte in, de veertien- en vijftienjarige meisjes voor zich uitdrijvend. Natuurlijk niet écht, alleen maar dreigen. En dan zien wat Delphi deed. De Apollopriesters glimlachten niet eens. Het voorstel om Polites' graf te verwoesten tot tien el onder de grond, en de openingen naar de onderwereld te versperren met rotsblokken uit de bedding van de Sabbatos, was vermoedelijk van een
grappenmaker afkomstig. Het werd een spelletje, een wedstrijd in vernuftigheden. Vroeg iemand het woord over deze aangelegenheid, dan werd er gejuicht, en bejaarde raadsleden vouwden de handen op de buik, omdat zij iets hadden om thuis aan hun vrouwen te vertellen.
Maar men vergisse zich niet: deze onzin werd voortdurend door een werkelijke strijd begeleid, waarbij de angst van moeders en smeulende ontevredenheid onder wat zich het ‘volk’ belieft te
| |
| |
noemen de bestuurderen ophitste. Kenmerkend voor deze jaren waren plotselinge uitbarstingen. Twee raadsleden met messen tegenover elkaar, - beiden van de middenpartij, geen van beiden dronken. Een raadslid getroffen door een beroerte, omdat men lachte tijdens zijn kinds vertoog. De zielen der gestorven meisjes in de hoogdravendste bewoordingen aangeroepen. Er waren dagen, dat mensen als Theagenes, wier tijd goud waard was, van de vergadering wegbleven alleen omdat het woord zou worden gevoerd door een al te bloemrijk of onbeheerst persoon. Men kon de dag zien aankomen, dat alles op de agora zou worden gebracht. Dit verwilderde touwtrekken in de raad, zonder dat er ooit iets besloten werd, kon niet eeuwig duren.
|
|