trouwd zou blijven als Anaxibia, maar dan door andere oorzaken, want heerszuchtig was zij niet. Van haar overwicht maakte zij zelfs geen gebruik tegenover de kleine Pherenike, die toch alles van haar verdragen zou hebben.
Dit kind had in die mate mijn hart gestolen, dat eens te meer de herinnering in mij oprees aan de tijd met Orseïs, een kind ook zij, en eveneens blond, toen ik haar voor het eerst aanschouwde. Het bleek nu wel hoe ver, in wezen, mijn liefde van zinnelijkheid had afgestaan, hoe onze verfijnde spelen alleen maar de uiterlijke kentekenen waren geweest van iets hogers; want wat ik voor Mekionike's vriendin voelde, niet heel lang, een half jaar misschien, daarna ging ik minder op haar letten, was, afgezien van kracht en gloed en koortsachtige verwachting, in niets te onderscheiden van wat Orseïs mij had ingeboezemd met schijnbaar zo geheel andere, vrouwelijk rijpe middelen. Bewijs, dat niet de vrouw onze liefde geldt, doch alleen de godin die in en door haar spreekt? Had ik mijn grijsaard van toen met Pherenike op zijn schoot aangetroffen, zijn hand op een verkeerde plek, ik zou hem met zijn eigen baard hebben gewurgd. Ik deed ook weinig om deze verliefdheid te verbergen, zat niet zelden met beide meisjes op de knie, - er waren altijd anderen bij, - en kon dan mijn ogen niet van Pherenike afhouden, iets dat Mekionike heel goed opmerkte, te oordelen naar de kribbigheid, die zij na afloop aan de dag legde. Dit beviel mij goed: zij verhaalde het niet op de argeloze mededingster, maar op de, even argeloze, schuldige. Zo argeloos was ik, dat ik niet eens merkte, dat Pherenike's vader, de plompe en goedhartige Xenokles, het niet zo graag zag, dat ik, wanneer hij uit de raad kwam, alweer met de beide meisjes op mijn knieën zat. Toen zijn wrevel duidelijker vormen aannam, meende ik aanvankelijk, dat hij op de hoogte was van mijn vroegere vriendschap met de witte baard, en achter mijn rode een soortgelijke inborst vermoedde. Inderdaad stond de gluiperige grijsaard, die onze stad inmiddels alweer de rug had toegedraaid, algemeen te boek als een kinderverleider, meisjes, jongetjes, om het even; dat ik dit nooit geweten had, is weer een bewijs hoezeer in
Temesa over deze zaken werd gezwegen. Maar dit was toch wel te ver gezocht. Xenokles had alleen maar aan de Politesdienst gedacht. Tenminste, dat vermoed ik.