De dag voor de voltrekking, toen ik 's avonds thuiskwam, zei Orseïs, dat zij blij zou zijn, wanneer het zusje dood was.
‘Ik ook,’ zei ik hartgrondig.
‘Niet dat ik blij ben, dat de Held haar krijgt. Als hij haar krijgt.’
‘Waarom zou hij niet?’
‘Ik heb dat zusje wel eens gezien. Ik vind dat een belediging van helden, hun ieder jaar een vrouw voor te zetten, op wie zij misschien niet eens prijs stellen. Dan kan ik mij voorstellen, dat hij ze alleen maar wurgt.’
‘Dat komt, omdat je niet in de Held gelooft,’ zei ik, enigszins geprikkeld door haar spottende toon, en heel goed wetend, dat het niet waar was wat ik zei.
Zij geloofde wel degelijk, dat Polites bestond. Maar nu, op haar beurt geprikkeld, deed zij alsof ik het bij het rechte eind had, knikte berustend, schudde haar donkerbruin haar, en keek afwezig naar ons tuintje, vol van herfstbloemen, die door herfstdraden waren verbonden. Toen richtte zij de ogen weer op mij, heel rustig, niet onwelwillend:
‘Je hebt mij verteld, dat je daarbuiten eens een nacht hebt doorgebracht, en dat je toen niets gezien hebt. Durf heb je genoeg. Wat zou je gedaan hebben, wanneer de Held toch was verschenen?’
Inderdaad, dat had ik haar verteld, eens op een nacht, toen ik haar over mijn jongenstijd had gesproken. Groter domheid had ik nooit begaan. En Orseïs: bijna haatte ik haar! Hoe handig was zij van strijdwijze veranderd: het ging nu al niet meer om Polites' bestaan, het ging om mijn eigen houding, indien hij bestond. Haar vraag was berekend op maar éen mogelijk antwoord: ‘Over de muur van het heiligdom klimmen, het meisje beschermen, de Held te lijf gaan.’ Ik, een jongen van dertien jaar, Polites te lijt gaan! Maar het was waar, een ander antwoord kon zij niet van mij verwachten. Had ik haar niet uit Sybaris gehaald? Zou ik haar toen niet verdedigd hebben?
Toen ik donker voor mij uit bleef staren, stond zij op, streek mij vluchtig over het haar, en sloot haar kleine handen achter mijn nek. Zo wilde zij mij dwingen naar haar op te kijken, iets dat ik beslist weigerde. Toen hoorde ik: ‘Plexippos’, niet op een toon van verwijt, maar alsof zij mij ergens aan herinnerde. Ik maakte