was zij de Nereïde, die ik roven moest, en haar donkerbruin haar, dat zij op mijn verzoek niet meer verfde, zwierde als zeewier voor mijn schemerende ogen. In het maanlicht lagen wij naar elkaar te staren, de vingertoppen sierlijk op elkanders tepels. Wij worstelden. Ik moest haar slaan, bijten, openbreken als een vrucht. Zij was er erg trots op mij zo bezig te kunnen houden.
Het enige waarover ik mij zorgen maakte was dat mijn vermoeidheid mijn vrienden op het spoor zou brengen van de bijzondere opvoeding, die Orseïs had genoten. Sedert de omwenteling in Kroton en de verdrijving der Phythagoreërs, van wie er ook enkele in Temesa verschenen, lag de Temesiërs de nagedachtenis van de verwoeste stad nog nader aan het hart dan reeds na de terugkeer van onze dapperen. Een losser worden der zeden was hiervan het onbedrieglijkst kenteken, en onze Pythagoreërs waren vooreerst te ontmoedigd om daartegenop te komen. Men zou Orseïs dan ook zeker niet veroordeeld hebben; maar ik wilde niet, dat de aandacht op haar gevestigd werd; en dit was nog maar een eerste stap, want het duurde niet lang, of ik werd ook jaloers. Sybaritische verhalen waren hier de voornaamste oorzaak van. Dat in die rampzalige stad het oude gebruik uit Naxos voortleefde een bruid eerst met een ander te laten slapen, had ik vroeger al eens gehoord; en uit Orseïs' eigen mond vernam ik, dat het in sommige kringen ongewoon en zelfs ongepast werd gevonden, wanneer een man zijn vrouw niet met vrienden deelde, of zelfs met halve bekenden. Bij feestgelagen werden groepen gevormd, onder het voorwendsel van mythische voorstellingen, zoals de strijd der Giganten. Een vrouw moest twee mannen tegelijk tevreden kunnen stellen, zonodig drie of vier. Had Orseïs ook dit van haar dure lerares geleerd? Het liet mij niet met rust. Overtuigd, dat zij mij niet zou bedriegen, duchtte ik een al te geringe weerstand, wanneer ik haar een voorstel zou doen. Wat zou zij zeggen? Het zou een spel kunnen worden, een raadsel: wat was sterker bij haar, de wens om mij ter wille te zijn of het verlangen naar de monsterlijkheden op zichzelf? Het bedierf nog niets, dit tasten en dringen naar het ongehoorde, maar soms kon ik mij, moe en neerslachtig, wel eens op de gedachte betrappen, dat 's avonds op onze legerstede zich maar het best een derde bevinden kon, een
naakte, sombere man, die zijn plicht deed en weer vertrok, onbeloond, onbevredigd. Dan was het gebeurd, en dan hadden we weer rust, de rusteloze rust van onze liefde.