| |
| |
| |
2
Polites - wiens priester ik was - is zonder enige twijfel de belangrijkste en in zekere zin de machtigste man geweest in onze stad, al heeft hij haar niet gesticht. Het is merkwaardig, en geschikt om jonge leerlingen in de war te brengen, dat in de Odyssee zowel Polites als Temesa genoemd worden, maar niet in onderling verband, laat staan in het verband dat ons zozeer aanging. Het is alsof Homerus ertegen opzag de feiten te vermelden, en wij waren dus altijd aangewezen op liederen van rondreizende rhapsoden, die alles van Homeros zeiden te weten wat hijzelf niet te boek had gesteld. In elk geval leefde Polites, toen Temesa reeds bestond. Met het koperrijke Temesa, waarheen de als koning Mentes vermomde godin Athene op weg zegt te zijn om ijzer te ruilen, is onze stad bedoeld. Dat Odysseus zelf Temesa gesticht zou hebben, is een dwaze fabel, zoals de meeste van die stichtingsverhalen dat zijn. Kroton zou gesticht zijn door de held Kroton, door Herakles, door Aisaros (naar wie de rivier heet), en door een gebochelde Achaïer, Myskellos geheten, die, anders dan de anderen, niet als Heros vereerd wordt en niet op de munten voorkomt, begrijpelijk genoeg. Een stad met zoveel athleten kan moeilijk zijn bestaan te danken hebben aan een bultenaar. Maar evenmin aan drie verschillende personen, van wie de een de ander dan nog vermoord heeft; en ditzelfde bezwaar doet zich in Temesa gelden, dat gesticht zou zijn door Schedios en Epistrophos uit Phokis, door Thoas uit Aitolia, en door de Ausoniërs, een Italiaanse volksstam, waar wij in geen geval iets mee te maken willen hebben. Deze verwarring heerst overal. Bijna alle steden in dit land hebben een Griekse held uit de Ilias tot vader, en zelfs Trojanen worden genoemd. Men kan hierom lachen, en stellig is
| |
| |
er ook veel oudewijvenpraat bij; maar sinds een gesprek, dat ik met een hoogbejaarde Zeuspriester uit Terina mocht hebben, ben ik er anders over gaan denken. Deze priester zei: ‘Onze steden zijn niet eigenlijk gesticht, met haardvuur uit het moederland en een Delphisch orakel om de juiste plek aan te wijzen; maar er zijn willekeurige groepen uit verschillende streken bij elkaar gaan wonen, die, toen er eenmaal een stad was, elk het recht van stichting en heroïsche verering voor zich opeisten.’ Daar is veel voor te zeggen. Men moet zoiets ruim bezien. Zoveel is zeker, dat Temesa de stichters, die ik noemde, geen eer bewijst en niet eens de plaats van hun graven kent. In Kroton ligt Aisaros tenminste nog op de agora, waar geregeld aan hem geofferd wordt; ook de heros Kroton zal wel ergens liggen, en misschien zelfs de gebochelde Myskellos. Temesa, schijnt het, heeft aan Polites altijd genoeg gehad.
Wie en wat Polites was leert men, gelijk gezegd, maar zeer ten dele uit de Odyssee, die ik in mijn jonge jaren zo goed als uit het hoofd kende, al had ik niet op mij willen nemen het gedicht achterstevoren op te zeggen, zoals ik dat eens een rhapsode heb horen doen, en waar, het zij erkend, de volgorde van bepaalde episoden alleen maar bij kon winnen. Polites treedt op de voorgrond tijdens het avontuur bij Kirke, waar hij leider der manschappen wordt genoemd, en meest geëerde der tochtgenoten, en Odysseus zelf het liefste. Moedig was hij zeker, want door de leeuwen en wolven, die Kirke's woning omringden, werd hij zo weinig afgeschrikt, dat hij prompt op het gezang afging der sluwe tovenares, gevolgd door de anderen, die hij bepraat had (op Eurylochos na), terwijl Odysseus, met de helft van de troep, zich ergens anders bevond. De afloop is bekend: na gastvrije ontvangst veranderde Kirke de mannen plompweg in zwijnen, met het verstand alleen nog van mannen. Nu heb ik dit altijd wat kinderachtig gevonden, niet van Kirke zozeer als wel van de dichter, of zijn zegslieden; want Polites' drijfveer om naar binnen te gaan is al even duidelijk als Kirke's keuze juist van dit knorrende en onzindelijke dier. Deze rondzwervende helden, Polites voorop, waren na zoveel maanden op zee door vergeeflijke wulpsheid aangetast; vergeeflijk zeker in de ogen van Kirke, die zich een tijd later niet ontzag met Odysseus zelf haar legerstede te bestijgen, en hem niet minder dan drie jongetjes te schenken. Het
| |
| |
is mogelijk, dat zij, alles van te voren wetend, aan Odysseus de voorkeur gaf boven zijn vrienden, en, zijn slimheid kennend, hem op een ingewikkelde manier bij zich had willen lokken: alleen door haar ter wille te zijn kon hij de gruwelijke betovering van zijn makkers ongedaan maken. Maar hoe dan ook, wie dit alles leest denkt onmiddellijk: deze Polites hield van de vrouwen. De anderen ook wel, maar zonder Polites zouden zij toch niet naar binnen zijn gegaan.
In Temesa aangekomen, met Odysseus en de anderen, - dit moet dus na de Seirenen en Skylla en Charybdis zijn gebeurd, - randde Polites een meisje aan, en werd door de bevolking gegrepen en gestenigd, dit laatste met toestemming van Odysseus. Men had van hem iets meer liefde voor zijn meest geliefde tochtgenoot verwacht; maar wellicht was er een overmacht, en Odysseus was nu eenmaal een listig man. Veel verschil maakte het ook niet, want even later gingen door de toorn van Zeus alle helden op Odysseus na te gronde. Vreemd is het toch wel, dat Homeros de afzonderlijke lotsbeschikking van Polites ongenoemd laat, zelfs na het zo veelbelovende begin bij Kirke. Het is waar, dat door Polites in de steek te laten Odysseus zich geenszins de held had betoond die hij in het gedicht moest zijn; en wat Polites zelf betreft: een meisje aanranden is ten slotte iets anders dan bij een tovenares binnengaan die niets liever wil.
Daarmee was de zaak niet afgedaan. In de onderwereld vond Polites geen rust, en in plaats van er te blijven kwam hij op gezette tijden uit zijn graf om de bevolking van Temesa lastig te vallen. Dergelijke verhalen zijn er meer; ook in Sybaris en Metapontion doen ze de ronde; alleen zijn het daar gewoonlijk monsters of demonen, die niet dezelfde reden hebben zich zo te misdragen als Polites. Of hij ook als schim meisjes aanrandde, is niet bekend; doorgaans wordt het zo voorgesteld dat hij iedereen blindelings aanviel, zodat zijn wraakzucht het van zijn wulpsheid gewonnen moet hebben. Na verloop van tijd was niemand in Temesa zijn leven meer zeker, en de stad nog klein zijnde, nog niet in het langwerpige uitgegroeid, en gemakkelijk te herbouwen op een naburige plek, waar de aan zijn graf gebonden Polites niet komen kon, besloot men Temesa aan de wolven en Polites over te laten en met vrouw en kind en pak en zak weg te trekken.
Maar de Delphische Apolloon verbood dit. Hieruit valt op te
| |
| |
maken, dat Delphi geraadpleegd was, en dat er hoogst waarschijnlijk een stichtingsorakel bestond, dat Temesa bond aan die en die bepaalde plaats, - binding sindsdien uiteraard nog versterkt door het bouwen van heiligdommen. In mijn tijd hebben afgezanten van Temesa in Delphi wel eens navraag gedaan naar alles wat op Polites betrekking had; maar die oude orakels zijn vaak moeilijk te vinden, terwijl bovendien, bij de tegenwoordige geestesgesteldheid, de Apollopriesters weinig lust gevoelden zich te verdiepen in een zaak, die ook voor hen haar pijnlijke kanten had.
Een goed kenner van de geschiedenis der orakelstad had kunnen voorzien wat er nu verder gebeurde. De Temesiërs werd gelast te blijven waar zij waren, Polites' graf te omheinen, hem alle verering te doen toekomen, waar hij als heros recht op had, en ieder jaar, op de vermoedelijke sterfdag, - er waren inmiddels al weer heel wat jaren verstreken, - een huwbare maagd aan hem te offeren, niet ouder dan vijftien jaar. Dat zij ook het mooiste meisje van Temesa moest zijn, is waarschijnlijk een bedenksel van vreemdelingen; in elk geval is daar nooit de hand aan gehouden. Een bijzondere priester, aan Polites toegewezen, had alles te regelen. Het offer werd niet nader omschreven. Dood, verkrachting, of beide: Temesa had de keus. Of liever, Polites had de keus.
Hoewel op een betrekkelijk kleine bevolking het jaarlijks verlies van een huwbare maagd altijd nog wel iets te betekenen heeft, moet men zich over de strengheid van de maatregel niet verwonderen, vooral wanneer men de tijden in aanmerking neemt. Het lag geheel in de lijn van Apolloon's houding tegenover bloedschuld, en van de vrijwel gedachteloze wijze waarop de Pythia nieuwe voorschriften ontwerpt naar het model van de oude. Het ligt mij verre twijfel te willen zaaien aan de goddelijke inspraak, en ik geloof zelfs, dat dit werktuiglijk herhalen een beter bewijs is voor de waarachtigheid der ingevingen dan het verrassende en onbegrijpelijke ervan zou zijn. Erkend zij echter, dat naar menselijke maatstaven gemeten de Pythia zich gedraagt alsof zij lesjes opzegt, waarbij de onbegrijpelijkheid alleen schuilt in de bewoordingen. Neem bijvoorbeeld Sybaris. Legenden brengen de stichting dezer stad in verband met Lokriërs van bij de berg Kirphis, dat is dus vlak in de buurt van Delphi. Daar, in een bron, huisde het monster Sybaris, dat de streek onveilig maakte, zoals Polites
| |
| |
dat later zou doen in Temesa. Ook hier wilde de bevolking vluchten, ook hier verbood Apolloon Pythios dit, ook hier werd een jaarlijks offer aanbevolen, ditmaal een jongeling. Voor zover dat is na te gaan, weken die Lokriërs naar ons Italië uit om geheel andere redenen, en zeker ook wel met instemming van Delphi; maar om het monster zo weinig mogelijk te krenken noemden zij hun nederzetting Sybaris, waarna zij toch telkens nog last van de peetvader hadden, en ook van andere monsters; hetgeen zich ten slotte ongedwongen voortzette in het monsterachtig zedenbederf, dat Sybaris zijn bestaan kostte. De overeenkomst met de behandeling van de zaak Polites springt in het oog, en ook in Ionië schijnt iets dergelijks voorgevallen te zijn, ditmaal op bevel van het orakel der Branchiden in Didyma. Het grote verschil tussen Sybaris en ons was natuurlijk, dat niemand daar in Lokris het monster beledigd of benadeeld had, terwijl wij Polites dan toch maar hadden gestenigd, een der metgezellen van de grote Odysseus, alleen omdat hij een meisje had aangerand. Iedereen voelde het bevel van de Pythia dan ook als een straf, en zou er ooit neiging bestaan van het voorschrift af te wijken, dan was daar allereerst ons schuldbesef om ons voor zulke goddeloze afdwalingen te behoeden.
Lang niet alles is geboekstaafd, maar dat er ooit een jaar is overgeslagen, gelooft geen mens. Iedere herfst, in de maand Pyanopsion, tien dagen voor de Thesmophoriën, het grote zaaifeest, gewijd aan Demeter en Persephone, werd bij ons een door het lot aangewezen veertien- of vijftienjarig meisje aan Polites afgestaan, maagdelijk naar behoren, en lelijk mocht zij zijn, dat lag in het begrip der loting opgesloten. Verhalen over geknoei met dit loten zijn zo oud als het gebruik zelf, en uiteraard waren het altijd de armen die de rijken beschuldigden. Maar in het vierde jaar van de 17e Olympiade is de dochter van een archont geofferd, en het staat wel vast, dat alleen zieke of zeer zwakke meisjes en de dochters van de Politespriesters buiten de loting vielen. Het offer had plaats in het heroön, het heiligdom bij Polites' graf in de bossen. Tijdens het offer was alleen de priester aanwezig, en zolang men zich herinneren kon werd hij van te voren door een bedwelmende drank in slaap gebracht, niet zozeer nog om hem de aanblik van het ergste te besparen, of om Polites de aanblik te besparen van een priester die hem op de vingers keek, als wel -
| |
| |
oorspronkelijk althans - in de hoop op voorspellingen, orakelspreuken, en, wie weet, ter zake doende uitlatingen van Polites zelf. De tempelslaap der priesters had hier dus een zeer bijzondere betekenis. Het heeft nooit tot iets geleid; maar het zou toch wel een goede oplossing zijn geweest, wanneer Polites gezegd had: het hoeft niet meer. Overigens had hij ook kunnen zeggen: deze is niet mooi genoeg, of: ik wil er voortaan honderd.
Moet ik hieraan toevoegen, dat zulk soort grappen in Temesa alleen bij slaven en bij de vlottende bevolking in tel waren? Waarlijk, deze jaarlijkse bezoeking droegen wij niet met een licht hart. Naar men zegt sinds de 21e Olympiade werden de meisjes niet meer verkracht, al is daar later nog genoeg over te doen geweest; hun ouders genoten veel achting en voordeel; het lichaam werd verbrand, later, onder invloed der Pythagoreërs, buiten de stadsmuren begraven, onder feestelijkheden, die geleidelijk in de Thesmophoriën overgingen; en dat was zinrijk genoeg: men deed de kleine Persephone uitgeleide, in de hoop dat zij terug zou keren. Maar wie er terugkeerde was altijd een ander. Al met al, en ondanks Delphi's goedkeuring, kon men Polites alleen maar schandelijk veeleisend noemen, en dit moest wel tot onderdrukte wrok leiden, - wrok vermomd in de grootst mogelijke eerbied, - zwijgende eerbied vooral. Zijn naam werd door niemand meer genoemd. Hij heette kortweg de Held. Men dient nog te weten, dat van verwonding of verminking nooit iets gebleken is. Volgens een oude overlevering werden de offers door wurging om het leven gebracht. Wellicht zal deze of gene lezer van de Odyssee de verzuchting slaken: ‘Hoe, alleen maar wurgen? Ik herken mijn Polites niet meer,’ - en vermetele geesten hebben wel de veronderstelling uitgesproken, dat het niet Polites was, die met zulke moorddadige voornemens uit zijn graf kwam, doch... een ander? Een halfgod, een demon? Het is mogelijk, al ben ik persoonlijk geen vriend van zulke onbewijsbare vermoedens, terwijl ik anderzijds maar al te zeer overtuigd ben van de kwaadaardigheid van gedwarsboomde wellustelingen na hun dood.
Daarentegen moet die andere veronderstelling: dat zwervende boosdoeners, misdadige naturen, zoals men die in iedere kolonie aantreft, van de gelegenheid gebruik maakten om zich aan het offer te vergrijpen, met kracht worden afgewezen. De aan- | |
| |
wezigheid van de slapende priester mag dan geen waarborg hebben geboden, de cella, het allerheiligste, waarin alles zich afspeelde, werd steeds zorgvuldig afgesloten en verzegeld, ontoegankelijk voor iedere oningewijde. Ik geloof ook niet, dat iemand naar binnen had durven gaan. Polites werd ons beschreven als van bovenmenselijke statuur, roodgloeiend van oog, gewapend met zwaard, helm en schild, en in een ruige wolfshuid gehuld. Daarmee niet genoeg: hij verbreidde een doordringende stank, en zijn lichaamskracht moet geweldig zijn geweest. Indringers in de cella had hij als vliegen vermorzeld. Ik vergat nog te vermelden, dat reeds lange jaren onder mijn voorgangers de meisjes niet meer in optocht, passend gesmukt, naar het heroön werden geleid, en dat zij steeds van te voren bedwelmd werden. Dit laatste had Polites ons dan weer kwalijk kunnen nemen. Men moest inderdaad de grootst mogelijke behoedzaamheid betrachten bij deze eredienst.
Wie dit alles rustig overpeinst voelt onvermijdelijk de vraag bij zich opkomen, of de Temesiërs nooit iets beproefd hebben om zich van Polites te ontdoen. De stad groeide en groeide, zij het ook in éen richting; en met de rijkdommen, in ruil voor ons kostelijk kopererts, vloeiden ook de nieuwe denkbeelden binnen. Zo heeft het goddeloze Sybaris hier een tijdlang zekere invloed gehad, waarbij men maar al te graag vergat, dat zedelijke ontaarding geen aanbeveling vormt voor verlichtheid des geestes, en bijna altijd de prijs is, die men ervoor heeft te betalen. Ernstige wijsgeren twijfelden wel aan het bestaan der goden, hoe zouden zij dan geloven aan dat van een deugniet als Polites? Op weg naar Elea heeft Xenophanes bij ons op de agora een leerdicht voorgedragen, toen ik nog een kleine jongen was, die die middag liever narcissen ging plukken. De mensen spraken er schande van, maar geluisterd hadden zij toch wel. Pythagoras, die zich ‘de filosoof’ noemde, had in Temesa veel aanhang, en zo onwrikbaar als hij in de goden geloofde, zo fel gekant was hij tegen bloedoffers, voor zover die niet onvermijdelijk waren om het volk vroom te houden. Anderzijds was zijn verknochtheid aan Delphi spreekwoordelijk, en het is waar, dat zonder Delphi - het Delphi niet lang na de Trojaanse oorlog, wel te verstaan - al onze meisjes gespaard waren gebleven. Vreemd te bedenken: wanneer het hardnekkige gerucht, dat Pythagoras zelf in een van zijn vele voorlevens voor
| |
| |
Troje heeft gevochten, waarheid behelst, dan had men hem kunnen vragen of hij Polites ontmoet had, tot welke volksstam de Held behoorde, wat de kleur van zijn ogen was, en of hij werkelijk in staat leek meisjes aan te randen. Stel, dat hij een Argoliër was geweest, dan hadden wij Argos kunnen vragen de last van ons over te nemen. Het verplaatsen van graven van heroën heeft niets ongewoons.
Bepaal ik mij tot de lange periode vóor mijn ambtsaanvaarding, dan zijn de berichten over openlijke tegenkanting tegen de Politesdienst buitengewoon schaars. Verhalen over het manmoedig gedrag van verloofden der aangewezen offers, pogingen om het meisje te bevrijden, een gezamenlijke vlucht, of een opzettelijke ontmaagding met goedvinden van de ouders, hoeft men al evenmin klakkeloos te geloven als dat over de dronken Phoeniciër, die Polites 's nachts op de agora tegenkwam en hem een kaakslag gaf. Polites is wel eens vaker gezien, en misschien was hij het ook, maar ik geloof niet, dat hij zich door een kromneus had laten tuchtigen. Men kan mij veel wijsmaken, maar in zake Polites sta ik mijn man. Meestal vertoefde hij natuurlijk in de onderwereld, in slaap, om zijn krachten te sparen. Het eenvoudigste zou geweest zijn gewoon een jaar over te slaan, bij wijze van proef, en zo nodig met de belofte om het volgend jaar twee meisjes te offeren. Het is nooit geschied. Te zeer overtuigd in dat geval door de schrikkelijkste plagen bezocht te zullen worden, ging men zelfs zo ver alles van dien aard, brand, misoogst, pestilentie, overstromingen van onze Sabbatos, als waarschuwingen van de kant van Polites op te vatten; en toen, even voor mijn geboorte, bij een aardbeving een eilandje vlak voor onze kust in de golven verdween, school het volk op de agora samen om een offer te eisen een half jaar voor de tijd.
Omgekeerd, en het was misschien geen onlogische gedachte, schreef men ook het uitblijven van rampen aan onze kwelgeest toe; en het is inderdaad niet onmogelijk, dat hij, tevreden gesteld door zijn meisjes, door de wijgeschenken en gebeden, de zwarte bokken, rammen en ossen, die men hem als persoon der onderwereld schuldig was, het bloed en de wijn die men in zijn graf liet lopen, de koeken en vruchten daar in de buurt neergezet, meer voor Temesa heeft gedaan dan de gezamenlijke goden, wanneer men mij veroorlooft dit te zeggen. Geleidelijk aan ontwikkelde
| |
| |
hij zich tot zoiets als een beschermheer van onze stad, iemand die bij de stad hoorde, die haar in tijd van nood niet aan haar lot zou overlaten, en die zeker in de oorlog aan het hoofd der troepen mee zou trekken. Dat hij dat tegen Sybaris niet gedaan heeft, is begrijpelijk, want dit was onze oorlog niet. Een ander voordeel is, dat de tyrannis in Temesa nooit een vruchtbare bodem heeft kunnen vinden. In Polites hádden wij reeds een tyran. In de beruchte tijden van Ninon, na de vernietiging van Sybaris, toen in Kroton de Pythagoreërs werden vervolgd door plompe volksmenners, zijn onze betrekkingen tot die stad wel eens gespannen geweest, minstens evenzeer door onze afkeer van dwingelandij als door de aanhankelijkheid van onze hogere standen aan Pythagoras.
Onze eredienst stond geheel in het teken van Polites. Niet dat dit tot in bijzonderheden in het volksbewustzijn leefde, maar er was onmiskenbaar een verband. Hoe anders te verklaren, dat naast Phoibos Apolloon in de vrome verering Pallas Athene bij ons vooraan staat? Dat hier meer vierkante hermen langs de wegen staan dan waar ook bij onze buren? Dat onze vrouwen en meisjes altijd de mond vol hebben van Demeter en Persephone? Is deze laatste niet het meisje dat terugkeert? Leidt Hermes niet de offers naar de tempel, en Polites uit de onderwereld naar het offer? (Bovendien beheerst hij de mijnbouw, en was altijd in hoog aanzien bij mijn familie). Was de maagdelijke godin, in de Odyssee reeds met Temesa verbonden door het ruilen van ijzer voor koper, niet degene die de meisjes moed schonk voor de uiterste beproeving, Apolloon niet degene die hen, zo ooit, verlossen zou van het lot, dat boven hen zweefde? Zo dacht en voelde men in Temesa, en inderdaad, Polites is onze ware god geweest, ook al was hij een schelm. Een dergelijke vereenvoudiging van het geloof is vaak uitermate sterkend voor een gemeenschap; ik zeg dit waarlijk niet, omdat ik Polites' priester ben geweest: bereisde lieden, die veel van de wereld zagen, hebben het mij bevestigd. Een stad, die een eigen god heeft, is méer dan een stad. Hij draagt bij tot het ontzag der vreemdelingen, verborgen nog achter hun spot. Zonder Polites zou men mijn vader en mijn broers eerder hebben trachten te bedotten met de koperprijs. En nu vraag ik in gemoede: had het bij zulk een onwrikbare verankering in ons volksleven werkelijk nog enige zin zich tegen Polites te verzetten?
| |
| |
O, men heeft het beproefd, in vroeger tijden; ook waar men hem niet ongehoorzaam durfde zijn, of hem beknibbelen op het offer, heeft men geprobeerd hem te hinderen, en zelfs te verdrijven. Verdrijven zonder raad of bevel van Delphi, - kwajongenswerk, ijdele stukjes van heethoofden! In het heroön stond het bronzen beeld van de Held, naast het voetstuk van zijn paard van kalksteen, dat lang voor mijn tijd verwijderd was, en dat, hoe onafscheidelijk ook van de verering van een Heros, in zijn geval ook nauwelijks zin had. Het voetstuk werd ook wel als de grafsteen beschouwd, daar kon ieder over denken zoals hij wou, wij achtten dat niet van wezenlijk belang. Het beeld was van goed Temesisch brons, en om de gelijkenis hoefde niemand zich te bekreunen. Er was nog een tweede beeld, maar het bronzen beeld was toch de hoofdzaak. Welnu, twee dagen voor de nacht van het offer - zei ik reeds, dat het altijd 's nachts plaatsvond? - zijn eens ijlhoofdige jongelingen het heiligdom binnengedrongen om het beeld aan de ketting te leggen. Lacht, vrienden! De slangen, die het heiligdom bevolkten, mijn goedde makkers van later, hebben die dag niet alleen gesijfeld, maar zich doodgelachen. Onze stadsraad, ver van lachen, wilde de indringers laten onthoofden; op voorspraak van de oude priester Timokreon, mijn voorganger, toen nog jong, kwamen zij met de schrik vrij. Anderen weer moeten het beeld eens hebben gegeseld. Doch genoeg dwaasheden.
Ja, Polites is niet zonder nut geweest voor Temesa, en men mag zich afvragen of de jaren zonder hem even gelukkig zullen zijn als de vroegere. Geluk is misschien het woord niet. Maar deze doem, die voortdurend onze stedelijke hemel verduisterde, zich ontladend eens per jaar, droeg ongetwijfeld bij tot de waardigheid van ons volk, niet van allemaal, stuk voor stuk, maar van de uitnemendsten, en vooral van de vrouwen. Iedereen heeft kunnen opmerken, dat onze vrouwen minder verkleefd zijn aan zinnelijke genietingen dan elders; waarvoor dan de uitheemse meisjes in de havenwijk, die meestal niet eens weten wie Polites is, een passende vergoeding bieden. Onze vrouwen zijn ernstig. Tot hun vijftiende jaar levend met de kans om de bruid van Polites te worden, hadden zij later allemaal het gevoel door de dood heen te zijn gegaan, aan wie zij vaak nog een dierbare jeugdvriendin hadden moeten afstaan, zoals ik dat bijna heb meegemaakt van zeer nabij. Onze stad lijkt misschien lichtzinnig, met
| |
| |
haar bonte en afwisselende buitenkant en haar Ionische bewegelijkheid van geest, maar alle mensen van belang hebben de naar binnen gekeerde blik, ook ik, die deze woorden neerschrijf.
|
|