| |
| |
| |
De zoon
XCVII
Die nacht had ik een droom waarin zij stond,
Een jongen aan de hand, de haren blond.
En in die aanblik van oneind'ge duur
Verstreek een uur - een nacht - en nog een uur.
En vlak voor het ontwaken sprak haar mond
De woorden uit die ik al eer verstond,
Want heel die nacht van schier oneind'ge duur
Was aan dit woord gewijd, van uur tot uur.
‘Dit is het kind, roek'loos door u verwekt,
Waarvoor gij uw armzalig leven rekt.
Met mij hebt gij al eeuwen afgedaan,
Maar 't kind komt als een raadsel voor u staan.
Bezie het goed, zijn haren zijn zoo blond
Als 't mijne was toen gij mij op jacht vond.’
| |
| |
XCVIII
Vervaagd en tastend, zuinig toegemeten,
Dan niet haar stralen heel de ziel beslaande,
Gloort uit het grijze weten vóor elk weten
Herinn'ring aan die wij verduisterd waanden.
Zoo deze droom, mij klaar voor oogen staande
Met de onwrikbaarheid van 't kwaad geweten;
Zoo deze stem, die mij mijn schuld beaamde,
Door jaren zwervens nog niet uitgesleten.
Nooit slijt het uit wat men een vrouw misdeed,
Of wat men naliet onder 't makk'lijk mom
Van 't hoogste na te streven, - en waarom
Het hoogste? - De welluidendste gezangen
Raken de rand niet van dít zwerversleed:
Een vrouw die naar een kind loopt te verlangen.
| |
| |
IC
Veel jaren volgden dat ik droomloos sliep,
Doch overdag mijn heil zocht bij kasteelen
Waar edelvrouwen met de jachthond speelden
Totdat de oudste hen naar binnen riep.
Zoo gaf'k haar alle eer; steeds weer herschiep
Ik onze ontmoeting in haar onderdeelen:
Ik liet de merels in de struiken kweelen
En zag de valk die naar de hemel liep.
En zong dan zelf, en diende in ootmoed haar,
En minde haar, en schonk haar kinderen
In overvloed, die op de jacht meegingen.
Hoe vroolijk was dit, - en hoe droevig, - maar
Met de afloop steeds van 't trotsch refrein: ‘Ik ben
De troubadour die naar haar hand mocht dingen.’
| |
| |
C
Een zoon die onbekend, niet onbemind,
De wegen afdoolt waar hij is gevangen,
Niet wetend dat een vreemd'ling zijn verlangen
Amper bedwingt naar 't nooit gekoesterd kind,
Dat zich aan zooveel mannenoogen bindt
Zoodra 't maar ‘vader’ denkt of droomt, de lange
Zwerfdagen lang, en op zijn moeders wangen
De sporen dier afwezigheid hervindt:
Die zoon sleept met zich mede 't vaderhart
Zooals een boef de kogel aan zijn voet,
Waarvan hij zich soms in 't geheim ontdoet:
Verbaasd bekijkt hij 't looden lichaamsdeel,
Dat, hoe onoogelijk, gedeukt en zwart,
Toch 't wonder van zijn levensweg verbeeldt.
| |
| |
CI
O zoon, laat mij niet aan mijn sterfbed denken,
Onoverschaduwd door uw teed're jeugd:
De rotte stam, door blaad'ren niet omvleugd,
Heeft niets om eng'len naderbij te wenken.
Ondragelijk die pijn een zoon te schenken
Aan de aarde zonder aardsche vadervreugd.
Waar is de spiegel die zijn glimlach heugt,
Waar de rivier die langs zijn voet kwam zwenken?
Eens, tusschen zondaren en boetelingen,
Zal ook míjn zonde naar de vuurgloed dingen,
Als achter mij de hellepoort zich sluit.
Hoe diep word ik het duister ingedragen...
Denken de duivels nieuwe folt'ring uit,
Voor vaders die hun zonen nimmer zagen?
| |
| |
CII
Daar is éen mensch die mij verborgen blijft.
Hoeveel gaat er niet schuil dat niemand kent
Dan aan het woord dat ervoor is bestemd,
Het bange woord, dat 't kleinood zwak omschrijft.
Geen die op stráat zijn paarlen glanzig wrijft.
In poelen overfloerst zich 't firmament.
En in een schatkist raakt het goud gewend
Bij staatsgeheimen te zijn ingelijfd.
Maar, blijft ook alles hier op aard verborgen
En onbespied, van éen ding ben 'k gewis:
Háar trekken, en haar blonde lokkenpracht,
Die niet genoeg had aan haar beeltenis,
Maar ook een jongensvoorhoofd heeft bevracht,
Waar moederhanden het tersluiks verzorgen.
| |
| |
CIII
Ik vond hem in een tuin. Twee vogels speelden
Tusschen de blaad'ren bij het lustpriëel.
'k Wees hem die vogels en hun kleine keel:
Moeder en kind, die gelijkmatig kweelden.
Met bei mijn armen om zijn hals, en veel
Te zelfverzekerd in mijn vaderweelde,
Vroeg ik, terwijl 'k zijn jongenswangen streelde:
‘Waar is de derde vogel in 't struweel?’
‘De vadervogel met zijn kromme rug?
Die is vannacht de and're twee gaan zoeken.
Zij zingen lied'ren in groene uithoeken.
Zij zien hem wel, maar zijn hem veel te vlug
Hij is al oud, en zal dit uur vervloeken.
De derde vogel komt nooit meer terug.’
| |
| |
CIV
Uit leege ruimte schep 'k wat mij ontroofd is.
Het kind, dat uit mijn warmste nachten stamt,
Vindt voor de spiegel, als het licht gedoofd is,
Kristallen onderdak in zwaveldamp.
De gele tong, die onder koop'ren stoof sist,
Smelt pronkmetaal uit klei, en zou die vlam
Mij weig'ren dan wat mij in droom beloofd is
Toen ik mijn zoon in bei mijn armen nam?
Zie hoe 'k de wetten der natuur ontduik!
De intocht van zijn onbestorven graf
Kan nu niet lang meer op zich laten wachten!...
O onvoldoend geschoolde wonderkrachten,
O schamel bloeisel van mijn tooverstaf:
Een mist - een dwaallicht - een gebroken kruik...
| |
| |
CV
Kon hij éen zomermiddag hier verwijlen,
Dan liet hem ter toetsing voor mij staan,
En liet hem zingen, en verdreef de feilen,
De fijnste breuk, uit 't glashelder orgaan.
Ach, sleutel van 't geluk, u bij te vijlen
Was van geluk te veel; ik wist daaraan
Niets te ontleenen dan het leed te peilen
Wanneer hij weer van mij vandaan zou gaan.
Maar toch, éen maal maar raad te mogen geven,
Lachend of streng, zooals de vaders doen
Die zich bevest'gen in een jonger leven,
Dat was genoeg, dan had ik mij gekweten
Van wat mij voorzweeft in dit visioen, -
Dan mocht hij verdergaan, en mij vergeten.
| |
| |
CVI
En menig kind heb 'k in mijn hart gesloten
En in mijn hooge kunst wèl onderwezen;
Steeds was 't het hare dat ik leerde lezen,
Steeds was 't het mijne dat 'k weer heb verstooten.
Zij allen wilden mij als vader vreezen,
Zoo niet mijn bloed, dan toch mijn geest ontsproten;
Zij bleven bij mij tot hun vroege dood en
Leefden dan verder, door het volk geprezen.
Zoo werd ik wijdvertakt, en zag met schrik
De gansche menschheid, voor éen oogenblik
Nieuw en veredeld, aan mijn lippen hangen.
Had mij dat stille heimwee niet verteerd,
Ik had mij nog als minstreel laten vangen
En kloosterscholen tot mijn kunst bekeerd...
|
|