Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Het kind Herakles Toornig en trotsch, in alles reeds zijn vader, Zooals hij in zijn wieg te spart'len lag, Was hij de mannelijke leeftijd nader Dan men wel aannam vóor die groote dag. Zoo werd hij van zijn heldendaad de dader Onder een schier volwassen hoongelach; En op zijn voorhoofd zwol een gift'ge ader, Toen hij de gift'ge slangen naad'ren zag. Want dit was zijn geheim: dat aan die slangen Hijzelf gelijk werd, in 't gespuwd venijn Hun mind're niet, en even dood'lijk kronk'lend. En 't donshaar op zijn bolle kinderwangen Was even kil en glad als schubben zijn, En drie paar oogen vochten, valsch en fonk'lend. Vorige Volgende