Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Ino's klacht ‘Ik sprong in zee, tezamen met mijn zoon, Door Athamas vervolgd, mijn echtgenoot. De goden vingen mij, vlak voor mijn dood, Zoodat ik voortaan in hun rijen troon. En ook mijn zoon troont, en het daag'lijksch brood Heet bij ons ambrozijn, en waar ik woon Voert razernij nimmer de boventoon, En waanzin kent men er ternauwernood. Toch ben ik ongelukkig, want ik kan Die laatste oogenblikken niet vergeten, En vaak sterf ik van angst nog vele malen. Het liefst zou ik niet Leukotheia heeten, En weer mishandeld worden door mijn man, En tot de goden bidden voor zijn kwalen.’ Vorige Volgende