Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] XI Verwezen zit hij bij hen, een misdeelde, Die alles wegschonk, niets terugontving Van toen hij in onstuim'ge worsteling Met 't stijfbehaard penseel de bitt're weelde Smaakte zichzelf te zijn. Nu sluit de kring Zich, en het leven, dat het leven spéelde, Dooft uit tot een herinnering aan beelden, Waaraan hij roek'loos zich te buiten ging. Een dronkaard, van zijn laatste geld beroofd, Zit bij hen aan, als schutter uitgedost Met 'n oude sjerp, een roest'ge hellebaard. En brengt somwijlen éen hunner 't vermaard Taf'reel ter sprake, niemand die gelooft, Dat híj daarvoor zijn ziel heeft ingelost. Vorige Volgende