| |
| |
| |
Het offer
Het kostte Simaetha vier dagen voor zij erin slaagde de hand te leggen op haar oude vijand Strepsiades. Bij herhaling zag Jolkos haar in deze tijd over de agora zwerven, blijkbaar op zoek naar iets of iemand, en zonder haar melkkruiken, die een verklaring hadden kunnen geven van deze ijver. Zij liep gebogen, mummelend, steunend: gebrekkige manieren, die vreemd afstaken tegen de felle blik der jonge, zwarte ogen, waarvoor menig kind en menige jonge man uit de weg ging. Alleen bij de meisjes van de haven kon zij verzekerd zijn van een hartelijk welkom. Zelfs de mannen, die zij vroeger gezoogd had, wilden haar niet meer kennen, en de vrouwen verfoeiden haar.
In de modderige straten was geen Strepsiades te bekennen; bij de tempel niet, zelfs wanneer er genezen werd; en evenmin op de speelplaatsen, want dit waren modderpoelen geworden sinds de sneeuw ook in Jolkos gevallen was. Eindelijk kwam haar ter ore, dat de zoon van Diopos ziek was geweest, niet ernstig overigens, en nog geen halve dag later zag zij hem wandelen, warm ingebakerd, genietend van de winterzon, die de sneeuw deed smelten. Hij liep voetje voor voetje, en hield zijn schouders minder ver naar achteren dan gewoonlijk. Toen Simaetha hem bijna had ingehaald, keek hij om. De stekende blik, die haar trof, joeg een golf van haat in haar op, maar zij vermande zich en ging verder. Op gelijke hoogte met hem gekomen, sloeg zij de ogen neer en sprak hem aan in het stotende Jolkos dialect. Of hij zich haar nog herinnerde? Strepsiades, die haar onmiddellijk had herkend, had grote lust zijn verachting te tonen door bijvoorbeeld op de grond te spuwen; maar zijn mond was nog droog van de koorts, en toen zij sprak, over nieuwe geneugten in haar geitestal, over een afspraak,
| |
| |
een onderhoud dat zij hem verzocht, gaf hij aan zijn minachting alleen nog maar uiting door de neerbuigende wijze waarop hij haar te woord stond. Bij haar hut, nu dadelijk, kon zij hem meer vertellen.
Strepsiades beloofde haar met zijn vrienden de hut te zullen afbreken, zo zij hem bedroog. Hij volgde haar op een grote afstand. Tussen de bokken en geiten, die bij het zuidelijke muurtje warmte zochten, lichtte zij haar aanbod toe. Hij zat met gekruiste benen tegen de muur, en luisterde met slaperige ogen, van tijd tot tijd knikkend. Dit gluurogende wijf wist veel van zijn leven af. Niet alleen dat hij Aktaion haatte, was haar bekend, en dat deze haat door herhaalde twisten met de hoogmoedige bluffer tot in het ondraaglijke was gestegen, maar ook dat Timandra hem afgewezen had, - een reden te meer om zich te wreken, zo niet op beiden, dan toch op Aktaion alleen. Wraak op Timandra was overigens het laatste wat de oude vrouw scheen te wensen. Timandra was zeer ongelukkig en verdiende hun beider mededogen. Waarschijnlijk zou Aktaion niet met haar trouwen; en tengevolge van een overijlde gelofte, afgelegd toen zij nog op zijn woord meende te kunnen bouwen, was zij, indien het huwelijk niet voltrokken werd, veroordeeld tot aan haar dood toe maagd te blijven en wol te spinnen in Amphanai, zonder kinderen om zich heen. Dit was deerniswekkend. Wat Strepsiades hiervan dacht? Moest men haar niet behulpzaam zijn om dit ellendige lot te ontlopen?
Hier barstte Strepsiades in een gierend gelach uit, en weerde een opdringerige bok af, die hem het zout van het bezwete gezicht wilde likken. Het was een prachtige bok, Simaetha's trots, met een lang uitgeplozen baard en eigenaardige brede, bijna vierkante pupillen. ‘Houd op!’ riep Strepsiades, terwijl hij het dier een welgemikte stomp op de neus gaf, zodat het achteruitstoof, maar staan bleef om de aanval te hervatten, ‘die malle bok schijnt er meer van te weten. Moet ik werkelijk geloven, dat je mij deze rol hebt toebedacht, duivels wijf? Mijn vader is een kalme man, vlak na de maaltijd, maar wanneer ik mij deze kunsten met Timandra veroorloofde, zou hij mij toch zeker vervloeken? Of moet ik na afloop soms met haar trouwen? En dan dit nog: waar blijft in dit plan de wraak op de jonge hond? Indien hij haar het liefst zou willen verlaten kan hij mij alleen maar dankbaar zijn, wan- | |
| |
neer ik de taak van hem overneem, met hymenaios of zonder hymenaios. Bij Hermes, wat een onbekookt plan is dit!’
‘Lach maar flink uit,’ zei Simaetha flemend, en koelde onderwijl haar woede op de geiten, die het voorbeeld van de bok hadden gevolgd en huppelend en klingelend op de zwetende priesterzoon afkwamen, ‘Hermes is een goede naam, want je zult onzichtbaar zijn als Hermes, en niemand zal het weten.’
‘Ach wat,’ zei Strepsiades lui, ‘geef me liever Lysidè, of een ander, - niet die van vroeger, die heeft me een te scherpe tong.’
‘Alles op zijn tijd,’ - Simaetha joeg nu met brede armbewegingen de gehele kudde weg, want haar bezoeker was met steentjes en uit de muur gebroken stukken leem gaan smijten, en zij hield te veel van haar dieren om hen daaraan bloot te stellen. - ‘Lysidè komt later wel aan de beurt. In mijn stal is het donker, zoals je weet. Zo donker, dat niemand je herkennen zal en je gemakkelijk de rol van Aktaion zult kunnen spelen, de enkele ogenblikken dat dit nodig is, want het meisje uit Amphanai zal een bedwelmende drank drinken, zodat zij zich niet verweert.’
Strepsiades zette grote ogen op, - ‘Maar hoe weet ze dan, dat het Aktaion niet was? En hoe zal Aktaion het weten? Een bedwelmende drank, - een schoon plan...’
‘Ik zal het haar zeggen. Maar dat is niet eens nodig. Zodra jij Aktaion ontmoet, wordt alles immers opgehelderd. Oenopions dochter hoort van Aktaion, dat hij niet in de stal was, en Aktaion hoort van Oenopions dochter wat er in de stal is voorgevallen.’
‘En Aktaion hoort van het oude wijf Simaetha, dat Strepsiades in de stal was!’
‘Zowaar Hekate 's nachts haar honden loslaat op alle meinedigen...!’ sprak Simaetha plechtig en hief beide handen ten hemel.
‘En wat is het nut?’ - Ongeduldig trok Sterpsiades zich omhoog aan een ring in de muur. Om zijn lippen speelde nog steeds een laatdunkend lachje, maar zijn ogen stonden begerig. - ‘Aktaion zal alleen maar juichen en mij aan zijn borst drukken, iets wat ik tot elke prijs vermijden wil.’
‘Geloof dat niet,’ zei Simaetha geheimzinnig, en kwam dichter bij hem staan, ‘er is veel tegenstrijdigs in Aktaion. Ik, die hem zo goed ken, verwonder mij er soms over. Hij wil niet trouwen met het meisje uit Amphanai, en toch ook weer wél. In elk geval wil hij haar niet aan een ander afstaan. Hij haat haar niet, o neen, hij | |
| |
wil alleen maar niet trouwen, omdat... Maar dat doet er niets toe.’
‘Wartaal,’ bromde Strepsiades, zich de ogen voor de zon beschuttend, ‘orakelpraat.’ - Maar hij bleef staan, in een houding, alsof hij er niet afkerig van was nog meer van zulke orakelpraat aan te horen.
Zozeer was Simaetha ervan overtuigd Aktaion een dienst te bewijzen, dat zij met vreugde de tocht te voet van Amphanai ondernam, - bijna veertig stadiën, heen en terug, door modder en sneeuw. De weg liep vlak langs de kust, bezaaid met platte stenen als een strand, en overzwierd door meeuwen, die Simaetha duizelig maakten met hun gekrijs. Ver aan de overkant van de leigrauwe, zielloos voortkabbelende golf strekte de landtong zich uit, en hieraan mat zij haar vorderingen af in plaats van aan de lage, met olijfbomen beplante heuvels rechts van haar, die te langzaam voorbijgleden naar haar zin. Maar de heuveltoppen op de landtong gleden helemaal niet.
Slechts uit koppigheid gebruikte zij ze als baken; zij wilde ze dwingen met rukken op te schieten; zij was nog nooit in Amphanai geweest, zelfs niet toen zij nog in Dimini woonde; maar het landschap trok zich hier niets van aan! En bidden tot Artemis Ennodia zou ook niet helpen, want iedereen wist, dat haar macht zich niet verder uitstrekte dan tot de eerste berm buiten Jolkos, bij de wegsplitsing. Toen tot overmaat van ramp mist kwam opzetten, die de landtong aan het oog onttrok, dacht zij zich aan het andere einde van de wereld.
Tekenen des hemels, dat haar plannen misdadig waren, leken deze vertragingen en omwikkelingen haar allerminst. Haar plannen waren goed, zij waren altijd goed geweest. Als beroemde min, wier hulp steeds was ingeroepen daar waar anderen tekort schoten, was zij niet alleen overtuigd van haar eigen onfeilbaarheid, maar had ook geleerd minachtend neer te zien op alles wat niet rechtstreeks tot het zogen en verzorgen van kinderen moest leiden. De maagdelijke staat zei haar al evenmin iets als die zonderlinge aanspraak van sommige mannen op het uitsluitend bezit niet alleen van hun kinderen, maar ook van hun vrouwen, - alsof vruchtbaarheid niet een goddelijke aangelegenheid was, vrouwen toevertrouwd, een huiselijk spel van vrouwen onder elkaar, waar- | |
| |
bij de man bij tijd en wijle zijn hoofd om de hoek van de deur stak, om terstond door middel van schimpscheuten of gesprenkeld badwater verjaagd te worden. Liefde bestond alleen tussen moeder en kind, of, beter nog, tussen kind en min; en wanneer Aktaion beweerde van het meisje uit Amphanai te houden, en zij van hem, dan verbeeldden zij zich dit. Natuurlijk, Aktaion zou zich boos maken wanneer hij ervan hoorde. Maar zij zou hem spoedig genoeg tot rede weten te brengen. Timandra van haar kant zou Aktaion vergeten, en ook Strepsiades, en met een derde trouwen, en het kind zou van hém zijn, ook als het van Strepsiades was, - het kind dat Simaetha niet zogen zou... Maar dat zij in staat was alles naar haar eigen inzichten te regelen, vormde een ruime vergoeding daarvoor.
Onverwacht dook de burcht van Amphanai op, even voorbij een kromming van de weg: laag, lemig en met grote gaten die wellicht poorten voorstelden. Zij had nu alleen nog de heuvel te bestijgen. Voor een gedeelte een oude Pelasgische ruïne, voor een ander gedeelte kersvers aan Oenopions rusteloos brein ontsproten, maakte de burcht een grillige en verwaarloosde indruk. Timandra's jongere broertjes en zusjes, door geen moeder meer in toom gehouden, schenen de bouwneigingen van hun vader te hebben geërfd; overal waar maar een muur te bekennen was hadden zij kleine gebouwtjes van eigen maaksel toegevoegd, ruwe schuurtjes of altaarachtige optrekjes: knutselwerk, waarvoor zij niet alleen de stenen gebruikten, die zich uit de dikke, oorspronkelijke muren lieten loswrikken, - de gaten, die op een afstand op poorten geleken, waren op deze wijze ontstaan, - maar ook Oenopions eigen lemen tegels die, jarenlang aan de lucht gedroogd, soms op een speelmiddag door zijn kinderen werden verkwist. Oenopion zelf speelde in het groot, de kinderen in het klein; en de bezoeker bewoog zich op de tenen tussen de bouwwerken van twee geslachten door, die bij het volgend bezoek steeds ingrijpende wijzigingen bleken te hebben ondergaan, niet geheel ongelijk aan de stenen op de hof van Hermesianax, Oenopions neef. De grote zaal was op zichzelf een bezienswaardigheid, doordat de houten zuilen voor de helft door marmeren waren vervangen, en de samenstelling van de wanden nergens dezelfde was.
Simaetha werd overigens niet in de gelegenheid gesteld deze mengeling van bouwstijlen in ogenschouw te nemen. Men liet | |
| |
haar in het vrouwenvertrek, waar zij Timandra aantrof achter een weefgetouw, dat uit drie of vier verschillende houtsoorten bestond, evenals een ploeg. De huisvlijt, in Oenopions woning beoefend, bepaalde zich niet tot steen alleen.
Timandra wist weinig van Simaetha af. Steeds was Aktaion karig geweest met mededelingen over zijn jeugd, en noch zijn verering voor Artemis, noch zijn verzoek aan haar, haar maagdelijkheid aan de godin te wijden, had zij ooit met Aktaions min in verband gebracht. Het bezoek was voor haar een aangename onderbreking, want zij verveelde zich, en droeve gedachten waren haar deel, nu zij haar bruidegom haast niet meer zag; maar zij vertrouwde die fonkelende ogen niet helemaal, en dat naar onderen afwelvende gezicht, dat tegelijk oud en jong was, en die mond, die zich vast kon zuigen om nooit meer los te laten. Welkom was de bezoekster pas, toen bleek, dat zij door Aktaion was gezonden.
Simaetha sprak fluisterend, maar vertrouwelijk en overredend. Timandra moest niet blozen, maar zij kende haar gedachten, en zij billijkte die, vooral waar sinds kort ook Aktaion tot andere gedachten gekomen was. De jeugd! Hoewel niemand haar dit aanzag, was ook Simaetha jong geweest... Kort en goed, Aktaion was bekeerd, en haar, Simaetha's, bemoeiingen waren hier niet geheel vreemd aan; hij was bekeerd tot dezelfde overtuiging als deze blozende Timandra, - de overtuiging dat zij naar recht en billijkheid, voor de goden en de mensen, voor huis en haard en bed, getrouwd waren en er onverstandig aan zouden doen, indien zij zich nog langer gedroegen als ongetrouwd. Waarom Aktaion zelf niet gekomen was om haar dit te zeggen? Hierop zuchtte de oude vrouw en verborg haar gelaat achter uitgespreide vingers. Ach, de jeugd... Schaamte was het geweest, die hem Simaetha als bode had doen kiezen, overdreven en op onervarenheid berustende schaamte, schaamte niet zozeer nog omdat hij nu zijn ongelijk bekennen moest als wel door het brandende verlangen dat uit deze bekentenis sprak. Aktaion was ongeduldig; Aktaion zag geen kans meer, zijn Timandra onder de ogen te komen voordat hun huwelijk ook metterdaad voltrokken was, zonder hymenaios weliswaar en zonder gasten en bruidsfakkels, maar daarom niet minder door Hermes geleid, door Aphrodite gezegend, door de Chariten en Eroten verlevendigd! Bruidsfakkels, - neen, bruids- | |
| |
fakkels waren in geen geval aangewezen, bij bruidsfakkels zouden zij elkanders blos zien; maar om het begunstigde duister op passende wijze te verschaffen, daarvoor was een paleis al even geschikt als een stal, en Simaetha's geitestal niet minder dan welke andere stal ook. En niemand zou iets van deze ontmoeting behoeven te vernemen, want Aktaion bracht haar dezelfde avond nog te paard naar Amphanai terug.
Wat een bruiloft!... Simaetha klapte ervan in de handen, en wiegde zich, en keek Timandra vol verwachting aan.
Alles geschiedde als in een droom. Hoe lang zij weerstand geboden had, met een al geduldiger Simaetha tegenover zich, wist zij niet meer. De weerstand was tijdens dit eindeloze gesprek ook niet geleidelijk-aan, maar plotseling afgeknapt, als een te dun uitgesponnen draad. Dit geschiedde, toen het tot haar doordrong, dat deze oude vrouw, die zo beangstigend veel op een koppelaarster geleek, de boodschap op eigen gezag verfraaid moest hebben, - of lelijker gemaakt, - verfraaid, zoals zij dacht, dat een meisje zich zulk een ontmoeting wenste. Aktaion zelf had een geheel andere ontmoeting in het hoofd. Hij wilde haar spreken, buiten medeweten van anderen, hij wilde haar kussen. Waar had hij haar ook anders kunnen ontmoeten? De burcht in Jolkos was een sombere plek; in het huis van Hermesianax zouden zij niet gevrijwaard zijn voor onbescheiden vragen; en haar eigen huis was voor de bruidegom verboden gebied...
Voor zij zich met Simaetha op weg begaf, droeg zij een vertrouwde slavin op haar vader te zeggen, dat zij zich ongesteld voelde, en haar 's avonds laat, wanneer zij terugkwam, binnen te laten. Daar het huishouden van Oenopion slecht geregeld was, was er weinig kans, dat men haar afwezigheid bemerken zou. Het was gaan regenen, de weg was drassig geworden, en het laatste gedeelte ervan legde zij bijna in een volledige duisternis af. Meer dan eens stond zij op het punt om terug te keren. Maar zij kon Aktaion niet teleurstellen; en de gedachte, dat zij over enkele uren deze zelfde weg zou afsuizen, voor op zijn paard gezeten, schonk haar weer moed. Zij wist nu, dat hij haar liefhad. Artemis ten spijt. Alleen iemand die men beminde legde men zulke beproevingen op.
Beproevingen, - zij schenen nog niet ten einde te zijn, toen zij | |
| |
Simaetha's hut eenmaal hadden bereikt. Aktaion was er niet. Met opdringerige zorgen deed Simaetha haar op een bank neerzitten, dicht bij het haardvuur, waar zij haar voeten drogen moest. Zij stond erop haar gast iets verwarmends te laten drinken, opdat zij Aktaion vrolijk en welgemoed tegemoet zou treden, zonder kleumigheid of een rode neuspunt. Simaetha bekeek haar op een afstand, terwijl zij dronk, en toonde zich ontstemd, toen Timandra de ogen neersloeg. Zij waren toch vertrouwelingen?... Maar het was Timandra te moede alsof die vrouw haar met de ogen opat, wreed en belust. Een soort onmenselijke goedigheid, de koestering als van een tijger, straalde van haar uit. Haar gezicht deed ook aan dat van een roofdier denken, met dat lage voorhoofd, die weggetrokken kin, die toch sterk en onbuigzaam leek, ja, die, als men niet goed oplette, zelfs naar voren scheen te steken, alsof men in een holle metalen spiegel keek die eigenlijk hol bleek te zijn. Krabde er niet een roofdier aan de deur, achter haar? Geruime tijd bleef zij zo zitten, leeg aan gedachten, maar toen kwam er een nieuwe volheid in haar. Haar hoofd suisde, - de oude vrouw schoot opzij in het begin van een woeste dans, - zij voelde zich meer en meer bedwelmd; en eensklaps wist zij, dat er iets in de drank gezeten had, die de oude vrouw haar had opgedrongen. Zij trachtte zich de smaak te herinneren, maar wist het niet meer. Zij vergat de drank.
Nu hoorde zij het krabbelend geluid aan de andere kant van het vertrek. Zij vroeg: ‘Is dit Aktaion?’ De vrouw greep haar bij de hand en leidde haar onzekere schreden naar de ingang van een donkere ruimte. Nog stribbelde zij tegen; maar de drank deed zijn werk, en het laatste gedeelte van haar gang naar de geitestal moest Simaetha haar ondersteunen.
Toen zij weer tot zichzelf kwam, lag zij in hetzelfde vertrek op de grond, vlak voor het haardvuur. Het roofdiergezicht was over haar heengebogen. Zij herinnerde zich niet wat er met haar gebeurd was, maar het roofdiergezicht zei het haar, wel tien maal achter elkaar, steeds met dezelfde woorden, tot zij het begrijpen zou. Het roofdiergezicht zweette, en scheen een buitengewoon genoegen te scheppen in het uitspreken dier woorden, het kwam dicht bij het hare en wachtte op de uitwerking, met ogen zonder medelijden. Wie zou er ook medelijden hebben met meisjes, die | |
| |
de wet van Artemis hadden vervuld? Artemis verlangde kinderen om mee te kunnen helpen baren: haar liefste werk, daar ze zelf kinderloos was, en om ze op te voeden en sterke jagers van hen te maken, die hun moeder sappige bouten thuisbrachten. Hoe kwam men aan die kinderen? In een droom, in een zucht, - niets om veel waarde aan te hechten; men kon het vergeten, men hoefde het al haast nauwelijks te begrijpen. Wie het geweest was deed er weinig toe; de godin had zoveel vereerders, van wie de een niet beter was dan de ander; maar nu Timandra het zo beslist weten wilde, - Aktaion was het niet geweest, dit keer! Aktaion was te laat gekomen, ach, die zorgeloze Aktaion, - een indringer had gebruik gemaakt van Simaetha's geitestal, deze ontheiligend en bezoedelend. Simaetha zelfs wist van niets. Zij had geknikkebold bij het vuur, zoals bij haar gevorderde leeftijd paste...
Toen Simaetha terugkwam van haar geiten, die nu weer de stal in moesten, was Timandra verdwenen. Een ogenblik stond zij verwezen te kijken bij deze ontdekking. Zij vervloekte zichzelf, dat zij niets gehoord had door het rinkelen der kettingen, geen tocht gevoeld had van een openslaande deur. Wat bezielde dit meisje eigenlijk? Nog zoveel had zij haar te vertellen gehad; zij had haar goede raad willen geven, haar verdere leven vergemakkelijken; zij moest de oude Simaetha nog eens opzoeken af en toe. Wanneer dan eenmaal een grotere vertrouwelijkheid tussen hen beiden ontstaan was, zou zij misschien ook Strepsiades' naam noemen, - niet alleen ter wille van de vertrouwelijkheid, maar ook om wraak te nemen op de jonge helhond, die haar, evenals de eerste maal, met lege handen had laten staan. Maar Timandra was weg.
Vastberaden sloeg zij haar mantel om en verliet de hut. Geen spoor van het dwaze meisje, dat zich nu misschien in eenzaamheid allerlei muizenissen in het hoofd haalde. In een trage, koele wind, die nu en dan motregen bracht, stapte zij zo vlug zij kon in de richting van de weg naar Amphanai. In geen geval moest het kind haar verraden. Muizenissen, - misschien had zij zich méer voorgesteld van zulk een eerste Artemisdienst; er waren meer meisjes die dan teleurgesteld waren en hun teleurstelling verhaalden op mensen die het goed met haar meenden, - nooit op de minnaar, voorzover Simaetha's ervaring reikte, daarvoor verlangden zij toch weer te veel naar de tweede keer.
| |
| |
Zij moest oppassen niet over de rotsen te struikelen. Verderop liep de weg vlak langs de kust. Het was toch lichter dan zij verwacht had, nu zij de rotsen achter zich liet, en bij dit flauwe licht ontdekte zij op enige afstand voor zich uit Timandra, recht voortschrijdend, het hoofd omhoog, als bij een gymnastische oefening. Hijgend volgde Simaetha haar.
Het was een prachtig meisje om zo te zien; Batylis of Lysidè, die toch van jongs af aan de drie-orige kruiken op het hoofd gedragen hadden, zouden het haar niet verbeteren. Wat een gang, wat een koninklijke heupen: de echte houding van toekomstige moeders, die tijdens de baring Artemis, of welke andere godin er maar komen wilde, hardop uitlachen en liever liederen zouden zingen dan kreunen of gillen. En nu keek zij om, en zette het op een hollen, steeds met het hoofd omhoog, zeer veerkrachtig, en door niets of niemand tegen te houden! Zeker door Simaetha niet, die al spoedig met de hand op de zij stil bleef staan, er zich vaag over verbazend, dat de vluchtelinge de weg naar Amphanai niet verder volgde, maar naar links was afgeslagen.
|
|