Het zwaardjaar(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Bekeerling Ik heb u met mijn zang omgeven: Een donkre koolkern met mijn gloed. Geboren tot een ander leven En opgenomen in de vloed Die al uw aadren zacht doet beven, Die al uw vezels trillen doet. Dit is geen vuur van de een tot de ander Maar door ons heen eenzelfde vlam Die uit oerwereldlijke brander, Kratergelijk, zijn aanvang nam, Die als oerhemelsche meander, Een bliksem, tot de menschen kwam. [pagina 110] [p. 110] Ik heb u aan uzelf ontnomen, Ik reet u niet aan 't eigen hart. Ik redde u naar dat rijk van droomen, Waar niets zich scheidt, waar niets verstart. Ik wijdde u tot dat maatloos stroomen Waar nooit meer vloed tot vorm versmart. Ga nu waar menschlijke gestalten Zich slingren in één rondedans. Sopranen menglen zich met alten, Door donkre diepten wemelt glans. En saam bewegingen en halten Zijn maten in één windekrans. Stilstand is nu tot schijn geworden, Werklijkheid is de vaart in 't licht Waar de tot heilge dienst gegorden In gaan met blinkend aangezicht. Gij ook traadt meê in de eeuwige orden En gaat verheerlijkt opgericht. Vorige Volgende