Het zwaardjaar
(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
Meent ge, als mijn lichaam sterft,
Dat mijn gezang
Monden en harten derft,
Daden eerlang?
Vormend leeft eeuwig voort mijn zang, mijn drang.
| |
[pagina 36]
| |
IIWeet ge dat zooveel dagen
Ik uw lot weefde,
Niet met het mijne
Maar met de wereld
Innig verbonden,
Zoodat uw wezen
Ster-gelijk straalde
In eigen banen,
Saam met de velen
In 't rijk tapijt?
Nu hebt ge vergeten
De hand die u weefde,
| |
[pagina 37]
| |
Het oog dat u keurde,
De geest die u plande -
O dat ik geen hart had!
Want dat, hartlooze,
Vergat gij ook.
| |
[pagina 38]
| |
IIIDat vrienden blijven wie mij toch verlaten
Is vreemder waarheid dan ik ooit bezon.
Zijn zij voldaan omdat ze me eens bezaten
En leeft hun hart voortaan van wat het won?
Of vreezen zij dat ik hen dooden kon,
Van driften hongrig die hun krachten aten?
Mijn geest die rustloos hun gedachten spon,
Mijn droomen, maatloos, die hun daden maten?
Of heeft alleen de wervling hen gegrepen
Waarin de wereld eedle harten windt
Tot ze als de zwemmer die geen strand meer vindt
Ver van mijn liefde en land zich voelen slepen?
Slaan ze in verlangen en in weemoed ga
Mijn stadige glans, uit levens ongena?....
|
|