Kapitein Josef Johannes Fourie werd op 18 December terechtgesteld voor een algemeene krijgsraad te velde, beschuldigd van verraad, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Het vonnis werd voltrokken Zondagmorgen 20 December te 5 ure in de gevangenis te Pretoria.
Mededeeling van het Hoofdkwartier.
Toch is 't een moord. - Een dwaasheid was zijn daad.
Hij had het recht niet, voor zijn eigen Wil
Gewapend in het veld te gaan, de Staat
Die hij erkende en de eens gestelde spil
Waar die om draaide: de gekozen Raad
Van zijn regeering - niet door eenlingsgril
[pagina 16]
[p. 16]
Maar door het Volk gekozen - kwaad met kwaad
Naar eigen drift te gelden. 't Wreed geschil,
Met burgerbloed betaald, kwam daardoor juist
Hemzelf ten laste: in schijn van rechtsverweer
Doodde de Macht hem die hij dorst weerstaan.
Toch is 't een moord. En als in andre sfeer
Smuts opziet, meenend dat hem Scheepers kruist,
Heft die 't gelaat en ziet hem Fourie aan.
II
Jullie moet niet in mijn gezicht schieten. Ik heb een groot Afrikaander hart: daar is plaats genoeg voor een kogel.’