Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 251] [p. 251] Van volkstrots Roem op uw volksdom niet tezeer: er waren Volken aanzienlijker dan 't uwe, en zijn er Ook thans: Grootscher en fijner, Met in hun taal een dieper glans, En inn'ger adel zelfs in hun gebaren. Wanneer gij zoo zult zijn dat vreemden loven: Zie, daar is zulk een! houding en gelaat Konden vooruit zijn daad, In kunst en geest gaat hij zijn buur te boven: - Wees dan - voldaan niet, maar verheugd, En denk: mijn volk ligt langer niet verschoven, Doch toont zijn deugd. ‘Hoe lang klonk niet dit woord, lof en verwijt tezamen: Hun voorgeslacht was groot! - [pagina 252] [p. 252] Maar had de trots op roem die hechtte aan vroegre namen, Schaamte niet voor genoot? Schaamte van nazaat zijn, en niet ook zelf voorvader! Geen lichtgloed meer in 't oog, geen woeling meer in de ader Die naar een toekomst dringt; Geen vizioenen meer op vèr-lokkende kimmen, Maar de avondglans alleen die de ondergang doet glimmen Op zee waar de afgrond kringt. Wij hebben laat en traag ons oud geloof hernomen Van sterk te kunnen staan en feilloos als in droomen Te zullen doen waar 't hart toe drijft. Het hoofd dat denkt, de hand die schrijft, IJlen vooruit aan daden die niet dralen. Leer' nu de Wil elk werk zijn perk bepalen Waarin 't, volvoerd, nochtans belofte blijft’. Mijn hand houdt u terug. Uw daden schijnen Uw eigne en zijn 't ook wel. Maar even vast als vaag ontwikklen zich de lijnen Van 't wereldsch samenspel. Gij hebt, alleen niet, maar in sterk verbinden, En onontschakelbaar verloop, [pagina 253] [p. 253] Uw eigen aandrift door de werkingen te winden - Saamschietende van knoop tot knoop - Van zooveel machten als het wordend leven Dragen door ruimte en tijd, En niet een enkle is hij die 't blijvend sein zal geven: Elke andre is die gij zijt. De volkstrots joelt en woelt, maar boven zijn krioelen Aanschouwt gezamenlijke doelen Iedere ziener. De Heeren vielen, de machtige Potentaten, Diener aan diener Gaan de geslagen straten Door alle staten. Niemand kan wijken Uit de eeuwige rijken, Eerst nu ontsloten. Ik heb mijn gedachten Immer gezonden Of zij ze ook vonden. Al mijn verwachten Was: wie me er wachtten, Welke genooten. Vorige Volgende