Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Inwijding Zooals twijgen spelen, Schaduw in, schaduw uit, Openbaren en verhelen Zich gedachten In de woorden die ik voor u uit. Stierven met dat kort geluid Ook de ontroeringen die zij u brachten? In de grot van mijn verborgen water Waar de wortels ranken tusschen steen, Drijft een beeld en fluistring en geklater Spoelt om 't wieglen van zijn lijnen heen. Geen aanschouwt het, maar als vochten rijzen Door de vezels, stam en kroon, [pagina 243] [p. 243] Lokt de wind hem, ritselende prater, Boom die deelt aan kind en grijzen 't Eerst geheim mee: woordenlooze toon. De eene toon in duizendtongig ruischen Meldt het klateren en suizen Om 't in diepe koelte onzichtbaar beeld. Maar zijt gij de ziel waarin 't zal klaren, Kom dan vaak: het eindlijk openbaren Heeft zijn uur, als 't vlies zich deelt. Gij die met me 't duinpad kwaamt geloopen, Half maar hoorend, ziende min dan half, Baat het of mijn stem u de ooren open, Of ik u met droomkruid de oogen zalf? In uw hart zijn wouden, bergen, poelen, Opgehoopt, gegraven, breed geplant, Kloven waar bebeste struiken stoelen, Parken ook, als werk van menschehand: Wildernis en kweek - En uw begeeren? Dat ik overdraag van mij in u De eene blik op die verborgen meren Die uw groei doet grauwen, stervens-schuw? [pagina 244] [p. 244] Weet gij niet dat ik uw tuin zal dooden? En dan niets u laat dan kaalte en zand En 't geklok van droppels die u nooden Naar hun koelte uit de eene egale brand? Volg mij dieper nog: die kleine vijver Schemert in de diepte, en wat ge er vindt, 't Eene beeld - belooning van uw ijver - Eén beeld, dat ge mooglijk niet bemint, Dat ge al kent, - zoodat ge 't uit zult krijten: Is dit al? dit niets meer dan Mijzelf. Moest ge, om dit, los van mijn groei mij rijten, Troostloos bannen me in dit bar gewelf? Niets dan dit. Het Beeld in diepe holen Van uw aard verborgen, maar het vocht Dropt er koel en rein en zoet-verstolen En begint er de eindelooze tocht, Door de lijnen van uw beeld verzadigd, Door de wereld, en zie, aanstonds spruit Boom die 't land met koelte begenadigt Boven 't zand, het zacht zich groenende, uit. Anders niet. Mijn woorden beven Voor uw ooren [pagina 245] [p. 245] Voor uw oog Lichten de gezichten Die mijn leven U doen 'hooren: Al de wonderen van mijn gedichten, Al de zoetheid van mijn zacht betoog. Vorige Volgende