Het zichtbaar geheim
(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
IGij weet dat ik u niet verlaat dan noode
En als ik in de sneeuw mijn voeten print
Me alleen verheug omdat ik mijn enode
Door 't broze spoor met uw warm huis verbind.
De sterren die mij op mijn dwaalweg leiden
Vertroosten mij terwijl ik hulploos ga
En 't eindloos golven van de witte heiden
Brengt nergens mij een nieuwen einder na.
Toch voel ik hoe hun rust me op 't laatst bevredigt.
Ik leg mijn hoofd en zink, tot droom bereid,
In sluimer die van alles mij ontledigt
Maar niet van u die dan eerst mijne zijt.
| |
[pagina 203]
| |
IIVerblonken zijn de dagen en de nachten
Waarin ik vruchten won en wijsheid zocht,
En door de holen vol verborgen prachten
Laait andre gloed me uit iedre nieuwe krocht.
Als gnomen die door schacht en gang geslopen
De glanzende aadren volgen onder de aard,
Zoo daalde ik en mij gingen wondren open
Die enkel 't oeroud huis van de afgrond baart.
Geen eindloosheid zich spreidend in de ruimte
Maar enkle straling naar het midpunt heen,
En voor de golving van 't gestrekt gepluimte
't Gedegen hart-goud zwaar gelijk een steen.
|
|