Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] Chineesche verzen Machtloos lag ik toen de aanblazing Die mij dan juist weet te vinden Me oprichtte en ik met verbazing Sprak en uitriep: ‘o mijn vrinden!’ En zij allen die daar zaten, Met hun handwerk zwijgend bezig, Zagen, met op hun gelaten De oude vraag opnieuw aanwezig. De oude vraag: Poëet wat brengt gij Uit de heuvlen van uw droomen? Welke late huivring plengt gij Op de in rust verloomde stroomen? [pagina 200] [p. 200] ‘O mijn vrinden! in de heuvlen Zag ik 't hert met zeven twijgen Door een felle pijlpunt sneuvlen En de doodsnood van zijn hijgen. En terwijl de stilte er aanhield Maar geen jager zich vertoonde, Merkte ik hoe de zon haar baan hield, Bleeke maan een duintop kroonde. De eene rees en de andre daalde Toen ze elkaar temiddag vonden, Krans van vuurge gloeden straalde Uit het donker van hun wonden. En de lucht rondom werd duister En de zee ving aan te koken; En ik hoorde een klaar gefluister Dat nabij mij werd gesproken: Daar die twee elkaar verslinden Sla om mijn gewei uw handen! Toen ik 't deed braken de winden Los en leek de zee te branden. [pagina 201] [p. 201] Want een gloed besloeg de zijden Van 't uitspansel en de draken Van de ruimten overspreidden 't Al met dreiging van hun kaken. Tot opeens een dreun als donder Alle heemlen spleet en woorden Klonken, een verrukkend wonder: Zie wie heerscht van oord tot oorden! En de zon stond hel te pralen, Bleeke maan vlood naar het Oosten, Zee lag rustig ademhalen En de stilte kwam mij troosten. Maar 't gewei hield ik gegrepen En de huid lag voor mijn voeten. Beide durfde ik met mij slepen, Doode resten die u groeten.’ Vorige Volgende