Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] De hartegroei Zal zich ooit één naar de wondren buigen Die de groei zijn van 't doorschemerd hart? Zijn het sterren door de schepetuigen, Fosforvonken uit het golve-zwart? Sneeuwkristallen uit een winterhemel, Diamant-formaties in de mijn, Wetten splijtend door het lichtgewemel, Levensweelde in boei van vlak en lijn? Zijn het de onverbidlijke genooten Van den dood in 't bloeien van het vleesch? Zijn het werelden in licht vervloten, Zaden waar een stralend ruim uit rees? De verbinding van verheven machten Die zich in een donkre ziel voltrekt, [pagina 205] [p. 205] De geheimen die we in deemoed wachten En wier zichtbaarheid ons wekt? In de dagen was ik lang verloren, In de dingen leefde ik moe en mat, Tot elks wondre wording ik zag gloren Zooals Goethe een plant schiep uit een blad, Tot ik in het wezen van de zielen De struktuur vond die hen samenbond Niet als wentling van voorschreven wielen Maar als vormgroei die geen einde vond, Als de Macht die Wordt, en voor onze oogen Nu te ontstaan schijnt, dan weer te vergaan, En de onfeilbaarheid van haar vermogen Vaak vermoeden laat en schaars verstaan, Als de oneindige en aldoor dezelfde Die gestaag haar raadslen openleit En zich dan weer borg waar 't hart zich welfde Om zijn ondoorgrondlijkheid. Menschen leerde ik meest van al beminnen, Vreugde-vol en lijdens-rijk gebouwd Tot dat wisselhuis van ziel en zinnen Waar de geest zijn teedre weegschaal houdt. [pagina 206] [p. 206] Hoe zij eender zijn en hoe verscheiden Zag ik met een klaar behagen door, Hoe ze alleen zijn en elkaar zich wijden Beeldde ik mij met liefde en deernis voor. Paarsgewijs - als zij hun halfheid heelen, Groepsgewijs - totdat ze als bij of mier Hun geheelheid offren en als deelen Medewerken in één groot vertier. Maar geheel of deel, ik zag hun lijven Altijd van die innige glorie hel Die haar stralen-teekens uit blijft schrijven In 't gestarnte en in de cel. Hun gedachten zocht ik te doorgronden, Van hun geest de inwendige figuur. Door hun poriën als door duizend monden Openbaarde me ieder zijn natuur. Hoe verwant aan mijne! Ik heb die beelden Klaar omlijnd in opstel en gedicht En mijn eigen levenswellen speelden Door de nerven van hun aangezicht. Door hun oogen, hun bewogen handen, Door de huid van warme siddring vol; In de zilvren gloeden van hun branden [pagina 207] [p. 207] Wist ik dat mijn roode bloedslag zwol. Zóó dan zijn zij, hun gestalten zweven Van de sterren tot mijn hart en ik Voel een eeuwigheid omhoog geheven In mijn éénen oogen-blik. Vorige Volgende