Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] De heilige ronde [pagina 175] [p. 175] De heilige ronde Kom nu tot mijn hulp, Die mij nooit hebt versmaad, Geweldige, Moeder van droomen en dichten! Ik liep waar ge riept, door uw bosch, langs uw straat, Geboeid en getroost door uw felle gezichten. Tot de afgrond me omving waar geen oor u verstaat: De klok van mijn hart schokt op eigen gewichten. Kom nu tot mijn hulp, Die mij nooit hebt versmaad. Mijn wil was altijd aan uw willen gebonden, Ik bootste uw gedaante en mijn woord was uw beeld, Mijn hart leed om u aan zijn bloedende wonden, Mijn hand, wijl ze schreef, werd door de uwe gestreeld. En hief mij uw gunst tot bedwelmende zonden, Ik boog me en ik wist dat ge ook die met mij deelt. Mijn wil was altijd aan uw willen gebonden. [pagina 176] [p. 176] Een hartstocht beweegt me als ik jong nimmer voelde, Een gloed die het merg in mijn beenderen kromp, Mijn aren bij dag met zijn vlammen doorspoelde, Mijn sluimer bezwaarde als een ballende klomp. Die aarzloos deed slaan mij die zachtkens maar doelde, Mijn hoofsche gebaar schiep tot willende romp. Een hartstocht beweegt me als ik jong nimmer voelde. Maar u zie ik nergens mij lokken of leiden, De hemel is blind en de bergen zijn doof. Ik dicht en ik droom als in vroegere tijden, Maar gij blijft me ver schoon ik in u geloof. In maatloos alleen-zijn voel 'k om mij zich wijden 't Heelal dat ik stout met mijn roepen doorkloof. Maar u zie ik nergens mij lokken of leiden. ‘Wat roept ge, mijn kind, ik ben hier, ik ben u. Wat waande ge alleen het heelal te doordreunen. Ikzelf ben die gloed die verterend u huw, Ikzelf ben die last die u slapend doe kreunen. Uw aandrift ben ik die u willende stuw. Ik droom in uw droomen en dicht in uw deunen. Wat roept ge, mijn kind, ik ben hier, ik ben u. [pagina 177] [p. 177] Hoe lang had ik niet voor uw blikken gedwaald, Mijn roep en mijn lach in uw oor doen weerklinken. Gelokt door mijn stem zijt ge in d' afgrond gedaald, Onwetend dat samen met u ik zou zinken. Niet langer verzichtbaard, niet langer vertaald, Maar éen met uzelf om uw adem te drinken. Hoe lang had ik niet voor uw blikken gedwaald. Nu is geen verhouding van u meer tot mij, Maar eenheid zichzelf aan zichzelf alleen metend, Een stroomen van droomen in huwend gestrij, Een daadlijkheid alles en allen vergetend. Nu zijn wij gebonden, nu werden wij vrij: Van beiden geen de andre van de andre zich wetend. Nu is geen verhouding van u meer tot mij.’ Vorige Volgende