Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] De schilder Aan Kandinsky. ‘Zie nu mijn ziel: als het licht in de morgen: Opengebloesem van kleur om een top. Nergens een ding, maar in 't boeien verborgen 't Wezen van 't vaste en van damp en van drop. O welk een woeling, die vlammen doorsplijten, O welk een botsing, die wijkt voor een zucht. Snijdende lijnen die de afgrond doorrijten, Cirkelbeweging die suist door de lucht. Zijn er geheimen in hemel en aarde: Mengling van ether en troebelheid bei; Donkere dreuning van diepte die baarde, Siddrende lichtglans op hemelsche wei; [pagina 149] [p. 149] In mij ontmoeten die polen elkander, Knettrende vonk smeedt hun gloeden aaneen. O niet voor mij de klassieke meander, Maar van dien bliksem 't zigzaggend gebeen. Wat maakt het mij of er vormen zich klaren, Of aan gedaanten uw kinderhart hangt, Waar zich in kleuren voor 't oog openbaren Wondren waar ziel, dubbel-zalig, voor bangt. Wondren: 't heelal in beweging vervloten, Zichtbre beweging wier innerlijk spel De eeuwige wissling onthuld en ontsloten Uitstort in ons met niet eindend gewel: Wel van 't heelal, die zijn vloedende leven, Wieling en warling van kleur en van lijn, Saam met ons eigen vervloeien doet beven Tot een verstroomende glimrende schijn. Die is ons wezen: het licht en de glanzen, Waar zich de vaart en de vorm in verliest Van wat temidden van de eindlooze dansen De oogenbliks-vastheid geen oogwenk verkiest.’ Vorige Volgende