Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Runen Hoor hoe ik kom, Ik de jager, de drijver. De stem van de bosschen wordt stom, Maar de wind van mijn ijver Waait het gestrekte krom. Ik de storm ben de schilder en schrijver Van de runen waarin ik mij mom. Doodstilte. En in nieuwe verwachting Staan de bergen, zaagtandig getopt Door de sparren wier donkre verachting Hun spleten propt. Hun geloof is het mijne: de wereld [pagina 77] [p. 77] Gaat niet naar deugd noch doel. De menschheid, verwijfd of verkereld, Draait om de norm die de spoel Van de eeuwige Moeders teekent; Maar Macht die beduidt noch rekent Troont in d'onbreekbaren Stoel. Hoor, mijn adem vaart aan, zijn gedaver Zet zich voort, door de stam tot de steen. Dat 's van ons beiden 't palaver: Ik de Storm, hij de Berg zijn nu één. Schok na schok stuipt, geboomt kraakt, tot gruizel Stort rots en omhoog onze derde gezel, Een wolk als een hand, stijgt snel Als in duizel En ontlaadt - ha, we kennen u wel - 't Schot dat zigzagt en te brijzel 't Hout slaat dat splintert En sintert, - En neerzinkt in ons, in ons, En wij drieën verbonden Wachten 't gegons Als uit honderden monden: De regen, [pagina 78] [p. 78] Van boven, van onder, Stroomend en borlend, Stralend en morlend, Overal, Langs berg en in dal. En de menschen beneden reiken En hopen een drop van het vocht Dat geboren uit lucht, vuur en aarde, De elementen die van elkaar wijken Ontsprong toen de geest die hen paarde Hun oneenigheid overmocht. Ik de zwoele profeet die mijn oordeel Zwijg en weerhoud, Draag uw verkwikkende voordeel, Vuur-vol en koud. Vorige Volgende