Het zichtbaar geheim(1915)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Ballade Kent gij dat wonderlijk verhaal Van wie niet liefgehad wou zijn? Liefhebben kon ze, maar de taal En daad van liefde deed haar pijn Die geuit werd jegens haar. Ze ontmoette een man en had hem lief En zei het hem door woord en brief En scheen gelukkig, maar Terwijl ze 't, als beminnend, was, Verborg zij, als bemind, een leed, In d'aanvang als wie 't nauwlijks weet, Maar 't weten kwam alras. Haar lieve zorg en moedige trouw Lokte eendre zorgen uit van hem: [pagina 71] [p. 71] Hij sprak tot haar met warme stem En 't licht blonk in zijn oogenblauw Als hij naar haar bewegen keek, Maar 't was haar dan als kromp zij saam, Een diepe en onverklaarbre schaam Maakte haar rood en bleek, En wijl hij haar beminlijk vond, Ook door dat blozen en die angst, Drukte zij beide handen op De borst, als was haar harteklop Het kloppen van een wond. En haar beviel een vreemd verlangst Ver weg te gaan waar niemand haar Kon aanzien met dien liefdeblik, En in hun stille kamer, waar Hij daags niet kwam, zat zij en zon Hijgend, schoon traanloos, maar zij kon Geen uitweg vinden, want met schrik Dacht zij hoe hij dan eenzaam werd, En ook soms aan haar eigen smart Als zij niemand nabij zich had Die zij beminnen mocht. Zij werd dan dubbel lief, en zat Naast hem, en zocht [pagina 72] [p. 72] Hem te verzoenen met zijn vrouw, Die goed en zacht was, maar altoos Zulk een geheimnisvolle rouw In 't hart droeg, die ze wel een poos, Maar nooit voor lang verborg, en die Hem uit haar oogen onverhoeds Aanstaarde: grimmige martelie Uit hemel zoo vol zoets. Zij dacht soms of een booze geest Die martling in haar reine lijf Bedreef, maar ook dat zijn verblijf Aanstonds zou zijn geweest, Als ze onder 't hart de vrucht ontving Waar zij op hoopten; en niet lang Of in haar wies die zachte dwang Van 't kind, en iedre erinnering Aan zijn bestaan was als een golf Van lust, die de angstkwaal overdolf Waarop ze in doodsnood stiet. Gedragen door een levensstroom, Genoot ze al wat zich op zijn zoom Haar toonde, en dan weer liet. Totdat zij zwaarder 't leven droeg Dat in haar groeide en soms zich vroeg: [pagina 73] [p. 73] Wat nu als 't komt? Ook dit kind zal Zijn zooals ik misschien, en al Wat ik leed, lijden. Of ook niet, Maar ik dan? Tweewerf onverstaan, - Voor eeuwig, want nooit kan ik gaan Van 't kind, schoon 'k ook mijn man verliet - Sterf ik dan levend. - Haar gedachte Nam toen den vorm van sterven aan, Zonder of met haar kind. Zij kon niet scheiden, en zij wachtte. Maar dacht: leven is scheiden Van twee, sterven van een. Zij kon niet gaan van beiden En sterven alleen. Zoo ging zij met haar kind, haar dracht, In het donkere water. De nacht was blind. Visschers vonden haar later, En hebben haar thuisgebracht. - Vorige Volgende